Middeleeuwse ambities
De meeste middeleeuwse vervalsingen waren vrij goed. Echte oorkonden werden gekopieerd, waarbij heel zorgvuldig bepaalde passages werden toegevoegd en de documenten werden voorzien van zegels die ergens anders vandaan waren gehaald. Nog altijd trappen historici er af en toe in. Maar bij het document dat we nu gaan behandelen, was er sprake van wel heel opzichtig bedrog. De oorkonde werd in 1358 opgesteld in opdracht van hertog Rudolf IV van Habsburg, maar pretendeert te zijn uitgevaardigd door Julius Caesar.
“Wij, keizer Julius, caesar en vereerder van de goden, verheven Augustus van het imperium, versterker van het gehele universum, aan Oostenrijk en zijn bevolking, bij de gratie van Rome en onze vrede. We bevelen u de edele senator, onze oom, te gehoorzamen, aangezien wij sinds onze overwinning u hebben geschonken aan hem en zijn erfgenamen en huis, om voor altijd in leen het bezit te zijn van hem en zijn nageslacht, en wij geen macht boven hem zullen stellen. Wij schenken hem en zijn opvolgers alle vruchten van Oostenrijk; bovendien bevorderen wij onze oom en zijn opvolgers tot lid van de binnenste raad van Rome, zodat van nu af aan geen belangrijke zaken of kwesties mogen worden geregeld zonder zijn medeweten. Uitgevaardigd in Rome, hoofdstad van de wereld, op de dag van Venus, in het eerste jaar van onze regering.”
Op basis van het onhandige Latijn en de anachronistische inhoud werd deze oorkonde van Julius Caesar zelfs toen al gezien als een vervalsing. Niettemin werd dit zogenoemde Privilegium maius vanaf de veertiende eeuw gebruikt om de aanspraken van het Habsburgse huis op de heerschappij over het Heilige Romeinse Rijk te legitimeren. Dankzij deze en andere vervalsingen (waaronder een oorkonde die zogenaamd was uitgevaardigd door de Romeinse keizer Nero) ‘ontdekten’ de Habsburgers dat ze recht hadden op de titel van aartshertog. Alle regerende leden van de dynastie voerden deze neptitel, die hun tevens het recht zou geven een hermelijnen mantel en een kroon te dragen.
Radboud
Het verhaal achter deze vervalsingen gaat over politiek en ambitie. In de elfde en twaalfde eeuw probeerden Radboud (de grondlegger van de dynastie van de Habsburgers red.) en de eerste Habsburgers in Zwitserland en langs de Rijn een vorstendom te creëren. Ze slaagden er echter niet in om van hun verspreide bezittingen een geheel te maken, omdat deze regio te zeer was verdeeld in tal van rivaliserende heerlijkheden, steden en confederaties. Wat de eerste Habsburgers echter wel hadden, was geld, aangezien ze in de Alpen tolhuizen tussen de hoger gelegen weidegebieden en de steden in de dalen beheersten. In de hoop dat de rijkdom van zijn familie gebruikt kon worden om orde te scheppen in het Heilige Romeinse Rijk, kozen de Duitse vorsten Rudolf van Habsburg in 1273 tot koning. Hij stelde hen niet teleur en zette zijn legers in tegen de roofridders die vanuit hun kastelen in het Rijnland kooplieden overvielen en het handelsverkeer belemmerden.
Als hij moeite had gedaan om zich in Rome te laten kronen, had Rudolf I wellicht keizer kunnen worden. Zijn belangstelling ging echter in de eerste plaats uit naar de hertogdommen Oostenrijk en Stiermarken. Deze hadden toebehoord aan de familie Babenberg, die in de jaren veertig van de dertiende eeuw was uitgestorven en van wie de bezittingen waren geannexeerd door de Tsjechische koning Ottokar II van Bohemen. Rudolf deed een appel op de belangrijkste vorsten van het Rijk en verwierf hun steun bij het in het gareel brengen van Ottokar. In augustus 1278 werden de troepen van Ottokar verslagen, waarbij de Boheemse koning ook zelf sneuvelde.
Door Rudolfs verovering van de oostelijke hertogdommen verschoof de machtsbasis van de Habsburgers en kregen hij en zijn opvolgers de beschikking over een aaneengesloten en welvarend territorium. Rudolfs opvolgers breidden dit uit met de aangrenzende hertogdommen Vorarlberg, Karinthië en Krain, waar later nog de stadstaat Triëst en het graafschap Görz-Gradisca aan werden toegevoegd. Het waren echter andere dynastieën die de titels koning en keizer wisten te verwerven. Evenals de Habsburgers begeerde het huis Luxemburg de erfenis van Ottokar. Door middel van een huwelijk was de hertog van Luxemburg familie geworden van de dode koning, waardoor hij de Boheemse kroon verwierf.
Nieuwe stamboom
In 1356 vaardigde keizer Karel IV van Luxemburg de zogenoemde Gouden Bul uit (het document was zo belangrijk dat het was voorzien van een gouden bulla ofwel zegel), waarin de zeven vorsten werden genoemd die het recht hadden om toekomstige keizers te kiezen. Opvallend genoeg ontbraken de Habsburgers. Om deze kleinering te compenseren, liet Rudolf IV de eerdergenoemde vervalsing maken, waarmee hij zijn voorvaderen van een stamboom voorzag die helemaal terugging tot het oude Rome. Terwijl andere edelen hun titel te danken hadden aan de wil van een moderne keizer, was de waardigheid van de Habsburgers geworteld in de roem van Julius Caesar.
Boek: Het rijk van de Habsburgers – Martyn Rady