Reis naar het noorden en 1596

5 minuten leestijd
Het Behouden Huys - Rijksmuseum Amsterdam
Het Behouden Huys - Rijksmuseum Amsterdam
Prent van het Behouden Huys op Nova Zembla uit de eerste druk van het boek van Gerrit de Veer uit 1598 – Afb: Bijzondere Collecties

Enige tijd geleden bedacht ik dat ik de gelegenheid had om het legendarische Behouden Huys zélf te bezoeken, zodat ik me een beter beeld kon vormen van de omstandigheden die de expeditieleden van Willem Barentsz op Nova Zembla hadden moeten doorstaan in 1596. Of iets wat er in de buurt kwam in elk geval: West-Terschelling heeft een museum dat de naam van het legendarische gebouwtje draagt. Dat dit museum op Terschelling staat is niet zonder reden, want Barentsz was een inwoner van dit eiland. Ik reisde naar het noorden.

De mannen van Barentsz vechten met een ijsbeer – Afbeelding uit het boek van Gerrit de Veer uit 1598


Ik had beschrijvingen gelezen van het Behouden Huys, ik had er afbeeldingen van gezien, maar nu ik op het punt stond om met eigen ogen (een replica van) het Huys binnen te stappen, kreeg ik het gevoel dat ik meer van de ontberingen van de mannen zou gaan begrijpen.

Het Huys stond op de binnenplaats van het museum. Het was niet helemaal op ware grootte, zo leek me, want ik mat zes passen in de lengte en bijna vier in de breedte af, terwijl de veronderstelde maten 10 bij 6 meter waren. Verder leek dit het onderkomen wel goed weer te geven. Via een voorportaaltje, gebouwd om de ergste sneeuw(stormen) buiten te houden, keek ik de hut binnen. Het eerste wat ik deed was me dood schrikken, want wat ik in het donker en vanuit mijn ooghoek had aangezien voor een figurerende pop, bewoog zich plotseling geluidloos maar resoluut in mijn richting. Het was een museumbezoekster, die stilletjes de sfeer van het Huys in zich had zitten opnemen. Ze sloop de deur uit, stil, alsof ze een sacrale ruime verliet (wat het voor mij ook een beetje was), en liet mij achter in 1596.

Ik zag de planken langs de muur die de bedden hadden gevormd, en vroeg me af hoe ze hier zeventien man hadden weten onder te brengen. Ook al was de ruimte in werkelijkheid groter geweest, dan nog was het krap, want alles wat de mannen deden moest in die ene ruimte plaatsvinden: slapen, koken, eten, de behoefte doen, wapens prepareren, kleding repareren, de gevangen vossen villen, en ten slotte zichzelf een beetje vermaken en de ander niet te veel irriteren. Dat laatste moet moeilijk geweest zijn, na negen maanden deze stinkende, van rook vergeven en ijskoude ruimte te hebben gedeeld.

Binnen in het Behouden Huys, 1596-1597 (Rijksmuseum Amsterdam)

Ik zag een tafeltje, een kist, enkele hellebaarden waarmee ze zich de ijsberen, die wij in de dierentuin net zo schattig vinden als ze voor de mannen op Nova Zembla gevaarlijk waren, van het lijf hielden. Er stond nog een ton, verder wat schalen, kruiken en kannen, maar het meest van mijn aandacht werd gevangen door de schoorsteen die boven het open vuur hing. Hier had letterlijk hun leven van afgehangen. Het beetje warmte dat het vuur aan de ruimte en de mannen gaf was meer dan luxe, het was noodzakelijk om niet te bevriezen. De kieren tussen de planken wanden waren willig genoeg om kou de doorgang naar binnen te verlenen, maar deze vervloekte openingen waren te klein om wezenlijk bij te dragen aan de afvoer van condens. De dikke laag ijs die hierdoor aan de binnenkant van de uit planken opgetrokken muren ontstond, omringde de bewoners als een voortdurende ijselijke vampier, die alle warmte als bloed uit de dik ingepakte mannen zoog.

De regen kletterde ondertussen niet alleen boven mijn hoofd op het schuin aflopende dak, maar kwam met enkele druppels ook af en toe het Huys binnen. Tevreden dacht ik dat ik me geen betere omstandigheden had kunnen wensen voor dit bezoek. Helaas zaten er altijd nog enkele tientallen graden Celsius tussen Nova Zembla en West-Terschelling, tussen de zestiende en de eenentwintigste eeuw, tussen Barentsz en mij, maar ik moest het ermee doen.

Ik vond het geweldig. Hier zat ik, in dezelfde ruimte die meer dan vier eeuwen geleden en ruim vierduizend kilometer verderop het onderkomen was geweest van zeventien verlaten mensen. Dezelfde, nu gezellig aandoende, planken hadden de scheiding gevormd tussen enige beschutting enerzijds en een extreem vijandige omgeving anderzijds, tussen leven en dood. Op deze smalle planken hadden ze geprobeerd de slaap te vatten, in een wankel evenwicht tussen de koude ijslaag op de muur aan de ene kant, en de harde vloer aan de andere kant. En vooral: door deze schoorsteen was zowel de rook als veel van de warmte verdwenen. Ze zullen de hele constructie van de stookplaats er zowel om geprezen als vervloekt hebben.

Nadat ik goed had rondgekeken en enkele foto’s had gemaakt om me te helpen dit beeld in de toekomst weer op mijn netvlies te toveren, verzonk ik weg in gepeins en stelde me voor hoe het nou écht geweest moest zijn. Het hele interieur ademde een verleidelijke knusheid, maar ik moest concluderen dat die adem stonk, want alles wat het hier knus maakte was op 76 graden noorderbreedte in het beste geval zeer oncomfortabel: de kleine ruimte, het weinige licht, het open vuur in het midden, de museaal gegroepeerde hellebaarden, de smalle plankjes om op te zitten of te liggen. Al die elementen bij elkaar vormden een potentieel dodelijke mix, want buiten de wankele plankenverzameling dreigde de niets ontziende natuur 24 uur per dag een einde te maken aan het leven van de schipbreukelingen. En dat het niet bij dreigen was gebleven, bewezen de drie mannen die het niet overleefd hadden,

Zee van ijs – Michiel van Straten

onder wie Willem Barentsz, de man die zijn naam had geleend aan een van de meest aansprekende expedities uit onze vaderlandse geschiedenis.

‘Whoeah, daar zit een enge man!’ Twee meisjes waren, gebogen over hun speurtocht-A4’tje, de deuropening van het Huys binnengestapt en hadden mij aangezien voor… een pop, die zich opeens naar hen toe had gedraaid. Tenminste, ik probeerde mezelf gerust te stellen dat dat de oorzaak was geweest van hun schrik, net zoals dat eerder bij mij gebeurde toen ik de ruimte had betreden. ‘God, ik schrok me dood, ik dacht dat het een pop was!’ riep een van de meisjes naar de ander. Ik leek daardoor nog steeds niet te bestaan. Het was tijd om weer de eenentwintigste eeuw binnen te stappen.

~ Michiel van Straten

Bovenstaande tekst is een bewerking van een tekst uit het boek Zee van ijs

Michiel van Straten is auteur van het onlangs bij uitgeverij Atlas-Contact verschenen boek Tien verdwenen dagen, over ‘de menselijke maat achter ons wereldbeeld’. Eerder publiceerde hij onder meer Zee van ijs en Onzeker op zee. Daarnaast schrijft hij voor diverse bladen, en is hij gecertificeerd schrijfdocent. Zie www.ontdekkingsschrijver.nl

De keus van Historiek:

Historiek is een onafhankelijk online geschiedenismagazine voor een breed publiek. We willen geschiedenis en actualiteit met elkaar verbinden en geschiedenisverhalen gratis toegankelijk maken. Steun ons werk

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×