Richard Holbrooke: our man
Hij hield van snelheid. De onverschrokken afdaling van de skiër Franz Klammer voor de gouden medaille op de Olympische Spelen van 1976 was een kunststukje waarover Holbrooke eindeloos en met veel bewondering sprak, totdat je bijna geloofde dat hijzelf die gevaarlijke bochten in Innsbruck had bedwongen. In Saigon fietste hij recht op een chaotisch kruispunt af terwijl hij een blonde, doodsbange, net uit Manhattan gearriveerde journalist over de oorlog vertelde; hij snelde door het Parijse verkeer terwijl hij zijn baas van het ministerie van Buitenlandse Zaken over de status van de vredesbesprekingen met Vietnam informeerde; in de buurt van het belegerde Sarajevo denderde hij in zijn humvee over de modderige, bochtige weg op de Igman, met achter zich het gepantserde voertuig waarin zijn ten dode opgeschreven collega’s zaten.
Hij hield van kwajongensstreken. Daardoor was het ontzettend leuk om met hem om te gaan, maar kwam hij ook weleens onnodig in de problemen. In 1967 stond hij als zesentwintigjarige ambtenaar een keer op de eerste verdieping van het Pentagon te wachten bij het kantoor van minister van Defensie Robert McNamara, in de hoop die te treffen op zijn weg naar binnen of naar buiten, puur om er zelf beter van te worden. Er stond ook een beroemde kolonel te wachten, een onderscheiden paratroeper die terug was uit Vietnam, waar Holbrooke hem had gekend. Alles aan de kolonel was gestreken en netjes: het uniformhemd, zijn gezicht en zijn broek, die zorgvuldig in zijn kistjes was gestopt en fraai plooide rond de kuiten. Hij moest er de hele ochtend mee bezig zijn geweest. ‘Dat ziet er werkelijk prachtig uit,’ zei Holbrooke, waarna hij zich bukte en een van de broekspijpen uit de schoen trok. De kolonel begon te tieren. Holbrooke schoot in de lach.
In de tijd van Kennedy en Johnson, toen hij bezig was zich met zijn ellebogen het publieke leven in te werken, was de term ‘actie-intellectueel’ in de mode, totdat die werd ingehaald door Vietnam en intellectuelen werden afgebrand. Zo was Holbrooke. Ideeën waren wel belangrijk voor hem, maar nooit om de ideeën zelf, alleen als oplossing voor problemen. En de enige problemen die hij de moeite waard vond, waren de hele grote, hele lastige. Drie duivelse oorlogen, daar kwam zijn carrière uiteindelijk op neer. De gretigheid waarmee hij telkens opnieuw het risico wilde aangaan was vrijwel uniek. Nadat hij de problemen in Bosnië had opgelost, wilde hij hetzelfde doen in Cyprus, Kosovo, Congo, de Hoorn van Afrika, Tibet, Iran, India, Pakistan en uiteindelijk Afghanistan. Alleen het Midden-Oosten kon hem niet bekoren. Naarmate het ambtenarenapparaat in Washington terughoudender werd, nam zijn zucht naar veroveringen toe. Meteen na zijn dood zei Hillary Clinton:
Ik stel me hem voor als Gulliver die door de Lilliputters is vastgebonden.
Hij hield van geschiedenis, zoveel zelfs dat hij haar zelf wilde schrijven. De kreet ‘een groot man’ klinkt nu ouderwets, maar als inspiratie voor het menselijk streven moeten we het begrip misschien toch niet helemaal afdanken. Hij werd volwassen in een tijd waarin nog plaats was voor grote mannen en die plaats kon alleen worden gevuld door een Amerikaan. Dat was kort na de oorlog, toen de verwoeste wereld openstond voor het visionaire handelen van figuren als Acheson, Kennan, Marshall en Harriman. Die deden niet alleen maar een greep naar land en goud, zoals de grote mannen van eerdere wereldmachten. Ze legden het fundament voor de internationale orde die drie generaties lang in stand zou blijven, langer dan ooit iets meegaat, en die nu pas aan het instorten is. Het waren onsentimentele, uiterst zelfverzekerde, witte protestantse mannen – bevoorrecht, zou je kunnen zeggen – die rond de eeuwwisseling waren geboren, elkaar allemaal kenden en wisten hoe ze iets gedaan moesten krijgen. Ze pleegden nog geen plasje zonder een strategie te hebben. Holbrooke had respect voor ieder van hen en adopteerde enkelen van hen als plaatsvervangende vader. Hij wilde net als zij de top bereiken en beklom de helling van de gevestigde orde, die onder zijn stijgijzers verpulverde. Hij wist tot het hoogstgelegen basiskamp te komen, maar elke poging om de bergtop te bereiken mislukte. Hij hield van boeken over bergbeklimmers en in zijn jonge jaren had hij de Zwitserse Alpen beklommen. Hij was een romanticus. Het drong nooit tot hem door dat hij te laat gekomen was.
Je zult vast wel hebben gehoord dat hij een verschrikkelijke egoïst was. Dat was hij ook, meer nog dan ze je hebben verteld, maar dat leg ik later nog wel uit. Hij stootte talloze mensen voor het hoofd, en die vergaten dat niet. En omdat de meesten hem niet rechtstreeks lieten merken hoe gekwetst ze waren, was het meestal het eerste wat over hun lippen kwam zodra zijn naam viel als hij vertrokken was, wat onveranderlijk het geval was. Dat hij ooit tegen een collega had gezegd:
Ik heb vandaag meer geld op de beurs verloren dan jij in een jaar verdient.
Dat hij bij de vijftigste herdenking van de bevrijding een stel bejaarde overlevenden uit de officiële Amerikaanse bus naar Auschwitz had gebonjourd en zich op eigen initiatief bij Elie Wiesel had aangesloten in de delegatie, zodat het huilende echtpaar aan de Poolse bewakers moest vragen of ze het kamp in mochten om de ceremonie niet te missen. Dat hij had gelobbyd voor de Nobelprijs voor de Vrede. Dat soort dingen, aan de lopende band, alsof hij om de paar uur een teveel aan ego moest ontladen om in evenwicht te kunnen blijven.
De prijs die hij betaalde was erg hoog. Zijn eerste huwelijk en zijn beste vriendschap gingen naar de filistijnen. Zijn slechte eigenschappen kostten hem zijn droombaan, de functie van minister van Buitenlandse Zaken, waarvoor hij vanwege zijn goede eigenschappen juist uitermate geschikt was. Je kunt die zaken niet los van elkaar zien. Vroeger dacht ik altijd dat Holbrooke met wat aanpassingen, zoals een beetje extra zelfbeheersing en een straal naar binnen gericht licht, alles had kunnen bereiken. Maar dat is een illusie. We zijn wie we zijn met alles erop en eraan. Als je het destructieve element had weggehaald, had je ook datgene kapotgemaakt wat hem bijna tot een groot man maakte.
Omdat ik behoor tot een lagere soort die streeft naar een goed, maar geen groots leven – die het idee alleen al angstaanjagend en smakeloos vindt – kan ik me de pijn van dat ‘bijna’ nauwelijks indenken. Stel je eens voor: de altijd bomvolle agenda, het taxeren van elke tafel tijdens diners, die almaar voortjakkerende hersenen en het besef, ergens diep weggestopt zodat hij het wellicht alleen als lichamelijke pijn heeft ervaren, dat hij niet aan zijn eigen onmogelijke verwachtingen had voldaan. Ik bewonderde hem vanwege die bereidheid om te lijden. Er waren ook veel plezierige dingen in zijn leven, maar ik was er nooit jaloers op.
We hadden van alles gemeen, maar het eerste wat me nu te binnen schiet is onze gezamenlijke liefde voor de romans van Joseph Conrad. In een van zijn brieven schreef Conrad dat ‘die twee tegengestelde driften’ – egoïsme en idealisme – ‘ons niets opleveren, tenzij in de onbegrijpelijke alliantie van hun onverzoenlijke tegenstrijdigheid. Elk apart zouden ze funest zijn voor onze ambitie.’ Volgens mij wil dat zeggen dat je ze allebei nodig hebt om tot iets positiefs te komen. Idealisme zonder egoïsme is inefficiënt, egoïsme zonder idealisme is destructief. Dat gold voor Holbrooke meer dan voor wie ook. Soms raakten de beide driften in onbalans. Er waren mensen, zijn jongere broer Andrew bijvoorbeeld, die zijn idealisme niet zagen omdat het schuilging achter een berg egoïsme. Andrew dacht dat zijn broer het deel van zijn hersenen miste dat hem in staat zou hebben gesteld om niet alleen om zichzelf maar ook om anderen te geven. Maar de vrienden van Holbrooke, het handjevol dat hij zijn leven lang wist te behouden, vingen zonder enige illusie de klappen op en lachten zijn gigantische fouten weg. Ze wilden hem beschermen omdat zijn verlangens en onzekerheden zo puur waren. Bij tijd en wijle moesten ze hem wel kwetsen en lieten ze geen spaan van hem heel. Maar daarna konden ze dan weer van hem houden. Ze wisten dat hij de meest veelbelovende van hen allemaal was en ze wilden dat hij die belofte waarmaakte, als een soort erkenning voor henzelf, hun generatie, hun idee van wat het betekende om voor de publieke zaak en het land te werken. Als Holbrooke slaagde, was Amerika misschien nog steeds een avontuur met een fantastische toekomst. Hij wilde altijd meer en dat gunden ze hem ook, en toen hij stierf rouwden ze niet alleen om hun vriend maar ook om de verloren belofte.
Hij hield van Amerika. Niet demonstratief – hij droeg geen speldje van de Amerikaanse vlag op zijn revers – maar op een vanzelfsprekende manier, omdat hij het kind was van ouders die er alles voor hadden gegeven om Amerikaan te worden, en na de oorlog was opgegroeid te midden van een overstelpende hoeveelheid bewijs dat Amerika een fantastisch en genereus land was. Aan het einde van de zomer van 2010 ging hij met zijn vrouw – zijn derde vrouw en latere weduwe, naar een heropvoering van de musical South Pacific in het Lincoln Center. Mensen die hun leven lang bevriend waren met Holbrooke kunnen zich niet herinneren hem ooit een traan te hebben zien laten, maar net als andere mannen van zijn generatie moest hij wel huilen om South Pacific, en hij probeerde te begrijpen waarom. Dat was rond dezelfde tijd dat hij zijn overpeinzingen begon in te spreken op een bandrecorder, voor toekomstig gebruik, voor zijn autobiografie misschien, en hij zei er dit over:
Voor mij was het de combinatie van de schoonheid van de voorstelling en haar muziek, en al die momenten uit de Amerikaanse geschiedenis die de revue passeren, beginnend in het New York van 1949, toen de stad op zijn hoogtepunt was, en het thema – Amerikanen die oorlogvoeren in een ver land of op eilanden in de Stille Oceaan –, het verlies van het Amerikaanse optimisme en van het gevoel dat we alles konden bereiken. Het verschil met nu…
Op dat moment breekt zijn stem en ik vind het moeilijk om te blijven luisteren. Hij had nog maar een paar maanden te leven.
Het was heel indringend en ik bleef maar denken aan onze huidige positie, aan ons land, het gebrek aan vertrouwen in ons eigen leidinggevendde vermogen vergeleken bij 1949, het jaar waarin het stuk voor het eerst uitkwam, en dat deed me denken aan nog maar vijf of zeven jaar geleden, toen we naar de verste uithoeken van de wereld gingen om de beschaving te redden.
Ik probeer te bedenken wat ik je zal vertellen nu je me eenmaal aan het praten hebt gekregen. Er valt zoveel te zeggen en het komt me allemaal tegelijk voor de geest. Zijn ambitie, zijn loyaliteit, zijn wreedheid, zijn kwetsbaarheid, zijn verraad, zijn verdriet, zijn vrouwen, zijn vriendinnen, zijn zonen, zijn lunches. Toen hij stierf liet hij wel honderd mensen in de steek, mij ook. Hij kon niet alleen zijn.
Als je nog steeds geïnteresseerd bent, kan ik je wel vertellen wat ik weet, vanaf het begin. Ik was niet een van zijn beste vrienden, maar heb in de loop der jaren een studie van hem gemaakt. Waarom, vraag je? Niet omdat hij zo buitengewoon was, al was hij dat wel en had hij zich misschien kunnen meten met zijn helden als hij en Amerika tegelijkertijd hun bloeiperiode hadden gehad. Niet omdat hij zo fascinerend was, al was hij dat wel en wordt er op ditzelfde ogenblik door veertien mensen ergens op de wereld over hem gesproken. Misschien laat ik hem af en toe zelf wel praten, daar was hij goed in. Maar ik vertel dit verhaal niet omwille van hem. Nee, we willen voelen en begrijpen wat er gedurende het leven van Holbrooke met Amerika gebeurde, en dat kunnen we het beste voelen en begrijpen als we iemand volgen die bijna een groot man was, omdat zijn queeste ons dieper meevoert in de krochten van de macht dan de gebruikelijke beroemde figuren (die hij kende, stuk voor stuk) en omdat zijn hevige geworstel meer menselijke waarheden blootlegt dan de bedaarde annalen van de echt grote mannen. Dat moet Les Gelb hebben bedoeld toen hij vlak na de dood van zijn vriend zei:
Je kunt over Richard C. Holbrooke beter een roman schrijven dan een biografie, laat staan een necrologie.
De ‘eeuw van Amerika’, zoals hij wordt genoemd, duurde eigenlijk nauwelijks langer dan vijftig jaar, ongeveer zo lang als het leven van Holbrooke zelf. Hij begon met de Tweede Wereldoorlog en de uitbarsting van creativiteit die daarop volgde – de Verenigde Naties, het Atlantisch bondgenootschap, de containmentpolitiek, de vrije wereld –, en kende duizelingwekkende hoogte- en dieptepunten, totdat hij eergisteren ten einde liep. Op een gegeven moment deed datgene zijn intrede wat tot de ondergang van grote machten en grote mannen leidt. Is het pure arrogantie, of decadentie en overdaad, een soort gebrek aan aandacht, verlies van vertrouwen, of gewoon het verstrijken van de jaren? Daarom hebben we het over een vervlogen tijdperk. Het was geen gouden eeuw, hij kende meer dan genoeg stommiteiten en misstanden, maar ik mis hem nu al. Onze beste prestaties waren niet te scheiden van onze slechtste. Het gevoel dat wij als Amerikanen alles konden bereiken, leidde tot het Marshallplan en Vietnam, tot het Vredesverdrag van Dayton en de eindeloze oorlog in Afghanistan. Ons zelfvertrouwen en onze energie, onze invloed en onze macht, onze onmatigheid en onze blindheid, ze waren niet zo heel anders dan die van Holbrooke. Hij was onze man.
Boek: Our Man – George Packer