Terwijl de Groote Oorlog van 1914-1918 achter de zuidgrenzen van ons land al uitzichtloze vormen had aangenomen voltrok zich in het neutrale Nederland, langs de Zuiderzee, in januari 1916 een bijna onvermijdelijke natuurramp. In november en december 1915 was het bijzonder nat geweest. Door stortbuien in de Ardennen kwam het in januari tot overstromingen langs de Maas. En door de aanhoudende westcirculatie was de Zuiderzee al ‘erg vol’ gelopen.
Daarna ging alles mis wat mis kon gaan. Weerhistoricus Jan Buisman vertelt in zijn naslagwerk ‘Extreem weer!’ wat er gebeurde:
“Op de 11de januari 1916 wordt het stormachtig; het hoogtepunt komt op de 13de en 14de. Het resultaat is een Zuiderzeevloed, de zoveelste, maar nu de ernstigste in bijna een eeuw. Als bij dergelijke vloeden de noordwesterstorm (de gevaarlijke richting) langer dan zes uur aanhoudt, wordt laagwater bijna onmogelijk en begint de nieuwe vloed op het hoogtepunt van de vorige. Er treedt dan een cumulatie van vloeden op.
De zwaarste klap valt in Waterland en wel op de 14de rond twee uur ‘s nachts. Metershoge golven slaan over de kruin van de dijk en spoelen het binnentalud weg. Terwijl de mensen slapen vallen in een dijkvak van 2700 meter maar liefst tien gaten. (…) Het zijn de klokken van Zuiderwoude, recht tegenover de doorbraken, die als eerste het eeuwenoude noodsignaal afgeven, dat weldra door andere dorpen wordt overgenomen.”
In verhouding tot de schade viel het aantal slachtoffers mee. Op het eiland Marken waren zestien doden te betreuren – drie dochters Stoker en de gezinnen De Waard en Zeeman; in Ransdorp kwam een militair om het leven bij het redden van vee. Ook de Noordzeekust werd getroffen en aan de Vlasmarkt in Rotterdam verdronken vijf kinderen, terwijl treinverkeer tussen Rotterdam en Dordrecht voorlopig onmogelijk werd door een dijkbreuk bij IJsselmonde.
Verslag Rijkswaterstaat
Van de gevolgen is uitvoerig verslag gedaan, in tal van regionale rampenpublicaties. Al in september 1916 publiceerde Rijkswaterstaat een officieel Verslag over den Stormvloed van 13/14 Januari 1916 (pdf). Rijkswaterstaatsingenieur J.C. Ramaer schetste daarin uitvoerig de omstandigheden van de vloed: weeromstandigheden, luchtdrukverhoudingen, stormsterkten, vloedbewegingen en waterstanden en, ongeveer per dijkvak, een inventarisatie van de aangerichte schade.
Een samenvatting is op Wikipedia gepubliceerd in het item Stormvloed van 1916. Naast Waterland stonden grote gebieden ten westen van Kampen, boven Amersfoort en tegenover Wieringen onder water.
Waterland herdenkt op 13 januari ‘Waterlandse Vloed’
Op woensdag 13 januari in de vroege avond wordt in de dorpen ten noorden van Amsterdam de ‘Waterlandse Vloed’ herdacht met een ‘lopend vuur’. Daarbij zijn Holysloot, Ransdorp, Durgerdam, Schellingwoude, Zunderdorp, Nieuwendam, Tolhuistuin, Buiksloterkerk en Bethelkerk betrokken.
Van het ene naar het andere dorp worden na elkaar vuren aangestoken. Als het laatste vuur brandt, luiden om 19.50 uur de klokken bij de acht kerken op de oude dijk in Noord en bij vijftien kerken in de rest van de regio. Om 20.00 uur wordt met twaalf lichtkogels de dijk, als verbindend lint dwars door Noord, in de lucht aangegeven. De avond is ook een herinnering van de aansluiting van de dorpen aan Amsterdam; de geboorte van Noord.
Zuiderzeevloeden
Jaap van der Zwaag van Spanvis.nl, een historische website over Lemmer, besteedt in een verhaal over de Zuiderzee ook aandacht aan de gevaarlijke combinatie van storm en opstuwend zeewater:
“Op de Zuiderzee kon het behoorlijk spoken. Vooral door stormen uit het noordwesten waarbij het water flink werd opgestuwd, maar ook bij zuidwesterstorm werd men in het Zuiderzeegebied vaak met veel problemen geconfronteerd. Tientallen typische Zuiderzeevloeden hebben er voor gezorgd dat regelmatig de lage kustgebieden onder water liepen. Berucht is de zogenaamde Allerheiligenvloed van 1 november 1570, die aan zeker twintigduizend mensen het leven kostte en de storm van 4 februari 1825 waarbij honderden mensen om het leven kwamen. De Zuiderzee is zowel een zegen als een vloek geweest. Ze was een knooppunt van handelsroutes en bood rijke visgronden, maar met grote regelmaat bedreigde en overstroomde zij ook de eilanden en de kustgebieden. Vooral de eilanden Marken en Schokland hebben onder de stormvloeden geleden. In 1700 vaagde een hoge zee maar liefst vier buurten op Marken weg. In 1756 joeg een hevige storm het water zĂ³ hoog op, dat het eiland onder water kwam te liggen en de huizen op de werven leken in de zee te zwemmen. Een groot deel van de dijk werd in dat jaar weggeslagen.
Maar het kon nog erger. In 1775, 1776 en 1791 werd het eiland weer door hoge vloeden geteisterd en moesten hele buurten worden verlaten. [Tijdens] de storm van 1825 (…) steeg het water tot een hoogte die nog nooit was waargenomen. Van de 190 huizen stortten er vijftig in een en spoelden er twintig weg. De dijk werd nu geheel weggeslagen. In 1877 stond Marken weer onder water en moest de hele bevolking worden geĂ«vacueerd (naar Amsterdam). Schokland werd zo vaak geteisterd door stormen en hoog water, dat in 1788 zelfs is overwogen een deel van het eiland aan de zee prijs te geven. Dat gebeurde niet, maar de geschiedenis heeft geleerd, dat het op den duur onhoudbaar is geworden voor de bevolking te blijven wonen op een eiland, dat langzaam in de zee verdwijnt. Door stormen in 1824 en 1825 werd een groot deel van dijk weggeslagen; 26 woningen werden vernield en dertien mensen verdronken.”
In 1859 volgde uiteindelijk, op bevel van koning Willem III, alsnog de ontruiming van het eiland.
Stomme film uit 1916 over het extreem hoge water in de Zuiderzee vĂ³Ă³r de ramp door aanhoudende noordwestenwind. Dagenlange regen had bovendien de – slecht onderhouden – dijken verslapt. Noordwaarts ruimende wind joeg in de ochtend van 14 februari 1916 het water over de Waterlandse Zeedijk, die bij Katwoude en Uitdam brak. Hierdoor liep praktisch de hele regio Waterland onder. Tussen Zaandam, Purmerend en Edam tot aan het IJ bij Amsterdam had het water vrij spel. Ook de verschillende polder- en ringdijken verdwenen goeddeels onder. Tevens brak de Amsteldijk bij Anna-Paulownapolder. Hier kwamen 2 mensen om het leven.
Plan-Lely
In de reacties op de ramp van 1916 werd geëist dat het Plan Lely onmiddellijk in uitvoering zou worden genomen. Dat dateerde al van 1892. Maar de noordelijke provincies waren tegen, omdat alleen het zuidelijke deel zou worden drooggelegd. Het wetsontwerp werd ingetrokken.
Lely had een dam getekend met uitwateringsluizen (opmerking Wikipedia: ‘de naam Afsluitdijk is onjuist’) van het eiland Wieringen naar Piaam (Friesland) en vier grote polders, gescheiden door een waterweg. Er was bovendien rekening gehouden met de vruchtbaarheid (kleigrond) die in de Waddenzee ontbrak, en diepe stroomgaten (zoals tussen Enkhuizen en Stavoren) waren vermeden.
Waddeneilanden verbinden
Het afsluiten van de Zuiderzee was trouwens al een eeuwenoude illusie. Hendrik Stevin, zoon van de veelzijdige natuurkundige Simon Stevin, pleitte er al in 1667 voor om de Zuiderzee af te sluiten en een kanaal van Amsterdam naar de Noordzee aan te leggen. Het plan is het 25e voorstel in deel 12 in een boek vol originele wiskundige en natuurkundige ideeĂ«n, Wisconstich [wiskundig] filosofisch bedryf : begrepen in veertien boeken (1667, Google Books). Het ging uit ‘vant Uyterst Menschenkonsttich [inventief] vermogen tot gebruyc en verhering des waters te lande’.
In die tijd werden de eerste polders aangelegd. Henrik Stevin bouwde daar op voort met een gigantisch plan hoe ‘het gewelt en vergif der Noortzee uytter Verenigt Nederlant te verdrijven sy’.
“Men sal eerst de Noortzee van de Zuyderzee afscheyden, dammen in alle gaten van Staelduynen over Texel, Eyerlant, Vlielant, Derschelling en Amelant, en sluytende dit aen Vrieslant. En stellen in so veel gaten sluysen, om daerdeur in de Noortzee uyt te lopen, en bij eb water te losen, als genoeg is. Ende hier mee sal openbaerlic de Zuyderzee genoegsaem altoos op het laagste ebwater connen gehouden, en (deurdien men noeyt [nooit] Zoutwater in laten en geduerig versch rivierwater toe vloeyen sal) metter tijt versch worden: Ja ongetwijffelt veel gronts bequaem om bedijken leveren. (XII Boec, 25. Voorstel, pag. 47-48)”
‘Hoe steect hem de wurm!’
De volgende zinnen staan tussen haakjes. Het blijkt dat-ie de bui van de kritiek al zag hangen:
“(Hoor, hoe steect hem de wurm! Och hoe steect het schaepshooft inde narrecap! Doch hij moest narrecopse int [inkt], op narrecopse papier leggen, sullen de bocken seggen [het papier waarop hij dit liet drukken droeg als watermerk een narrenkap met bellen]. Sijn dat dingen van ernst? Dingen om daer af mette Grootste; Mette Mogenste van de Werelt te spreecken? Och arme leken!)”
Het plan was inderdaad onuitvoerbaar en het werd vergeten.
Vervolgens pleitte Stevin voor de aanleg van nog zo’n onrealistisch plan: het Noordzeekanaal (open in 1876, ruim 200 jaar later):
“Ten anderen voor of na, salmen ooc het Y oort stoppen, makende tot bevordering vande Zeevaert der Grootste Stadt Amsterdam, deur Wykermeer en Beverwyc tot inde Noortzee, havens met hen sluysen na de Nieuwe manier van stercte bou deur spilsluysen onses Vaders [Simon]. (…) So datmen der immers met schepen (…) met alle winden, self by gemene storm, naer Zee can uytlopen.”
Plannenmakers
Midden negentiende eeuw vielen de plannenmakers over elkaar heen. Zeepfabrikant J. Kloppenburg en werktuigkundige P. Faddegon legden een dijk tussen Enkhuizen en Stavoren en wilden een kanaal tussen Amsterdam en de zee. Maar er was geen rekening gehouden met het afvoeren van het IJsselwater en daardoor was het onhaalbaar. Ir. B.P.G. van Diggelen (aan wie de beschermende strekdammen bij het Keteldiep te danken zijn) polderde – in navolging van Stevin – ook de Waddenzee in en hield wel rekening met de afvoer van de IJssel, maar hij was als Kamerlid meer een deskundige dan een politicus en ook dit plan ging het vergeetboek in. Ook andere ideeĂ«n haalden het niet.
In 1886 werd de Zuiderzeevereeniging opgericht; een industriĂ«le lobbyclub van ‘intelectueele en ondernemende mannen’ met als uiteindelijke doel ‘ener latere gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee, de Wadden en de Lauwerszee’. Het voorbereidend onderzoek werd in handen gegeven van ir. Cornelis Lely. Het eerste plan – een afsluitdijk en vier ‘droogleggingen’ – was klaar in 1891; de polders vielen ongeveer samen met de kleigronden in de Zuiderzee. Bescherming tegen overstromingen was niet het doel, maar een bijkomend voordeel. In 1892 adviseerde een staatscommissie het plan in uitvoering te brengen, maar er was eigenlijk geen geld voor en het verdween in een la. Om daar pas weer uit te komen na de Stormramp van 1916.
Toen in de laatste twee jaren van de Eerste Wereldoorlog bovendien massaal hongersnood werd geleden werd de winning van vruchtbare grond door de Zuiderzeevereeniging dankbaar aangegrepen als extra argument. Op 14 juni 1918 verscheen de Wet tot Afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee in de Staatscourant. Op 28 mei 1932, om 13.02 uur, werd de Afsluitdijk gesloten. ‘De stoomfluiten en sirenes van de aanwezige schepen lieten hun overwinningskreten horen, in de vissersplaatsen werden de vlaggen halfstok gehangen’. De rest is geschiedenis.
‘Geen eerbied voor zee en bewoners’
Het is eigenlijk ondenkbaar dat een dergelijk plan, ten koste van flora, fauna en Zuiderzeevisserij, ‘met de kennis van nu’ in deze tijd ook nog zou zijn uitgevoerd. Volgens Jaap van der Zwaag uit Monnickendam, een van de oprichters van de Vereniging tot Behoud van het IJsselmeer, is door de Zuiderzeewerken heel veel verloren gegaan. In een somber verhaal op de historische website Spanvis.nl stelt hij dat ‘de Nederlanders’ geen eerbied [hebben] voor de zee en zijn bewoners: ‘Aan vissers werd helemaal niet gedacht’.
“De visserij is bijna verdwenen, onze koopvaardijvloot speelt nauwelijks een rol meer en daardoor is ook onze scheepsbouw verdwenen. We zijn gedegradeerd van een zeevarende natie tot een volk van pure landrotten, die nog maar Ă©Ă©n doel hebben: alles wat water is te beheersen. Onze eens zo bloeiende haven- en vissersplaatsen zijn dode monumenten geworden.”
Hij wijst op het rapport van de Commissie-Lovink (later geĂ«erd met een gemaal) over de toekomst van de Zuiderzeevisserij, waarin werd gesuggereerd ‘dat op het IJsselmeer een rijke visstand ontstaat en bewaard blijft’, waardoor ‘op het IJsselmeer ongetwijfeld een boeiend visserijbedrijf kan worden gedreven’. Volgens Van der Zwaag was dat visserijverhaal ‘niet meer dan een verzinsel’.
Uniek natuurgebied verloren
Van der Zwaag schetst wat er allemaal verloren is gegaan: ‘Denk aan de scheepswerven, de zeilmakerijen, de kuiperijen en de touwslagerijen, de scheepssmeden, de zouterijen, de nettenmakerijen, de kuiperijen en de touwslagerijen. De Zuiderzee heeft veel soorten dieren gekend, zoals de Zuiderzeeharing, de Zuiderzeekrab, de Zuiderzeebot en de ansjovis en daarnaast garnalen, veel soorten schelpdieren, sprot, spiering, zalm, zeeforel, aal, botervis, zeehonden en zelfs bruinvissen’.
“WĂ¡t was die Zuiderzee, die zo nodig moest worden afgesloten, eigenlijk? (…) De Zuiderzee was weliswaar niet het grootste, maar wel het merkwaardigste brakwatergebied in Europa. Het was niet alleen buitengewoon visrijk, maar telde ook dieren- en plantensoorten welke elders niet, of slechts op zeer verafgelegen plaatsen, op onze aarde werden gevonden. Men heeft de Zuiderzee dan ook wel eens een natuurmonument van de eerste orde genoemd. (…) Er waren talrijke bijzondere omstandigheden die het milieu van dit gebied beĂ¯nvloedden, zoals diepte, temperatuur en het zoutgehalte.
Omstreeks 1920 (…) begon een aantal biologen zich rekenschap te geven van het feit dat een zeer merkwaardig brakwatergebied, uniek in Europa, zou gaan verdwijnen, en daarmee tevens het woongebied van soorten planten en dieren, welke hier en nergens anders werden aangetroffen. Deze belangstelling sproot overigens niet voort uit een ongerustheid bij die biologen, welke had kunnen uitmonden in een protest tegen de afsluiting van de Zuiderzee. Nee, het was louter nieuwsgierigheid naar de vraag welke soorten zich zouden kunnen handhaven en welke tot verdwijnen gedoemd zouden zijn.”
Geen onderwerp van discussie
De natuurkundige gevolgen van de rigoureuze ingreep, waardoor niet alleen de visserij maar ook de zoutwatervegetatie in de afgesloten Zuiderzee ten dode waren opgeschreven, speelde in de publieke discussie nauwelijks een rol. De mogelijkheden om bezwaren weg te nemen waren ook beperkt. Een dergelijk plan zou op het ogenblik minimaal een intensieve publieke discussie opleveren en wellicht stuiten op een massale afwijzing door de publieke opinie.
Van der Zwaag veronderstelt dat nu ‘ongetwijfeld een Oosterscheldeoplossing [in het stuk abusievelijk aangeduid als Westerscheldeoplossing] zou zijn gekozen: een open verbinding tussen IJsselmeer en Waddenzee, welke met schuiven zou kunnen worden afgesloten wanneer dat wenselijk was’.
Hij legt zich er bij neer. ‘Gedane zaken nemen geen keer’.
Boek: Extreem Weer!
In deze film wordt de kijker meegenomen op de vissersboot HK10 en HK127 om te gaan palingvissen met de lijn op het IJsselmeer. De film kwam als verscheidene rolletjes positieffilm en zelfs een negatieffilm (van de palingrokerij) van een zolder en is gemaakt door P.H. Mullaard en dankzij bemiddeling van Thys Ockersen terechtgekomen bij Filmcollectief, waar het gedigitaliseerd is. Na enig overleg is de film vrijgegeven en zolang de film in stand blijft zoals hij nu is, mogen de beelden gebruikt worden.