Op 18 oktober 1918, een paar weken voordat de Wapenstilstand van Villa Giusti in Padua het lot bezegelt van Oostenrijkse-Hongaarse Dubbelmonarchie, roept de top drie van de nationalistische Tsjecho-Slowaakse beweging, bestaande uit Tomáš Masaryk, Edvard Beneš en Milan Rastislav Štefánik, de Tsjecho-Slowaakse republiek uit.
Bij deze strafschop doet men alsof als er hard op doel geschoten gaat worden, maar in plaats daarvan neemt men een zacht stiftje, waarbij de bal langzaam over de al naar een hoek gedoken keeper zeilt.
De Communistische Partij van Nederland (CPN) veroordeelde de inval in Tsjechoslowakije in scherpe bewoordingen. In een op 26 augustus in de CPN-krant De Waarheid gepubliceerd Manifest verklaarde het partijbestuur nadrukkelijk dat de inval ‘onaanvaardbaar’ was; dit had niets meer met het communisme te maken.
De machtsovername door de communisten in Tsjechoslowakije in februari 1948 zorgde in Nederland voor een storm van verontwaardiging, die nog werd versterkt door de wijze waarop de Communistische Partij van Nederland (CPN) op die machtsovername reageerde.
Norman Eisen werd in 2011 aangesteld als de Amerikaanse ambassadeur in Tsjechië. Eisen verhuiste naar Praag en kwam te wonen in het Petschek-paleis, waar hij tot zijn verbazing hakenkruizen ontdekte aan de onderkant van zijn bureau.
Jan Palach, een twintigjarige geschiedenisstudent uit Tsjecho-Slowakije, stak zichzelf op 16 januari 1969 op het Wenceslasplein in Praag in brand, uit protest tegen de stalinisatie van zijn land en de bezetting door Warschaupact-troepen. Zijn uitvaart werd door honderdduizenden landgenoten bijgewoond.
De Brit Nicholas Winton redde aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog 669 kinderen uit het bezette Tsjecho-Slowakije. Het Tsjechische kindertransport.