Charon vaart de Styx over – Joachim Patinir, ca. 1520–24
Olieverf op paneel, 64 x 105 cm
Madrid, Museo Nacional del Prado, inv. nr. p 1616
Charon vaart de Styx over, een van de latere werken van Joachim Patinir, wordt vanwege de subtiele lichtbehandeling als een mijlpaal in de Europese landschapschilderkunst beschouwd. Inhoudelijk vormt het schilderij een merkwaardige combinatie van elementen uit de Grieks-Romeinse mythologie en uit het christelijke geloof. De antieke mythe van de veerman Charon die de doden over de Styx naar de onderwereld vaart, is gesitueerd in een weids panoramisch landschap dat van onderaan tot aan de verre horizon door de rivier in tweeën gesneden wordt. Links doet het denken aan voorstellingen van het paradijs, rechts aan visioenen van de hel zoals ze in de Nederlandse schilderkunst gebruikelijk zijn.
Kleine golfjes suggereren de kalme, gestage loop van de Styx in de richting van de zee. De oevers van de rivier zijn bebost, met inhammen en landtongen die nu eens rotsachtig zijn, dan weer begroeid met gras en struikgewas. Subtiele kleurschakeringen zorgen voor een indrukwekkende dieptewerking. In het midden van de stroom stuurt Charon, voorgesteld als een reusachtige grijsaard wiens naaktheid slechts door een wapperende doek verhuld wordt, de veerboot met krachtige riemslagen door de golven. Aan zijn voeten zit een geheel naakt menselijk figuurtje: het is de ziel van een overledene die zich, in het midden van het schilderij, tussen goed en kwaad, tussen paradijs en hel bevindt.
Op de linkeroever van de Styx ontrolt zich een laguneachtig, paradijselijk landschap. Op een heuvel, ter hoogte van Charons veerboot, staat een engel die met zijn hand naar links wijst, waar naakte mensen vergezeld van engelen door het idyllische landschap wandelen. Kan de overledene zelf zijn lotsbestemming kiezen en de veerman rechtsomkeert doen maken? In het bos- en merenlandschap zijn allerhande wilde dieren te zien: pauwen, fazanten en zwanen lopen door het gras, herten verschijnen aan de zoom van het woud, en aan de oever van de lagune grazen reeën en zelfs eenhoorns. Op een heuvel in de verte verrijst een kristallen fontein die aan de torenachtige constructies in de Tuin der lusten van Hiëronymus Bosch doet denken. Nog verder, aan de voet van het blauwachtige gebergte, tekent zich het silhouet af van een stad.
De rechteroever wordt grotendeels in beslag genomen door de hel. Bouwvallige vestingmuren scheiden het dodenrijk van het landschap op de voorgrond, dat nog een paradijselijke aanblik biedt: in de kruinen van weelderige fruitbomen, waarop het zonlicht speelt, zitten vogels; een aap rept zich op vier poten over een open plek. Een zijarm van de Styx vloeit onder de poort van een somber torengebouw de onderwereld binnen. De ingang wordt bewaakt door de hellehond Cerberus, die hier als een driekoppig monster voorgesteld is; vastgeketend in een hok bij de toren waakt hij erover dat geen enkele dode de Hades verlaat.
Boven het dodenrijk hangen donkere wolken. Uit verschillende brandhaarden stijgen rookslierten op die de hemel verduisteren. Tegen het schijnsel van de hellevlammen tekenen zich de gestalten af van duivelse monsters die de overledenen kwellen. Op de tinnen van de poorttoren hurkt een gevleugelde demon; hij kijkt toe hoe een gedrocht met een vogelkop een blinkend slagzwaard zwaait om het lichaam van een dode, dat over de borstwering ligt, te doorklieven. Dat helse bestiarium dat zich in het schilderij haast onopvallend maar daarom niet minder sprekend ontvouwt, herinnert aan de beeldenwereld van Hiëronymus Bosch, die wellicht ook als landschapschilder een van de belangrijkste voorbeelden van Joachim Patinir is geweest.
In wiens opdracht Patinir dit meesterwerk schiep, is onbekend. De christelijke interpretatie van het mythologische thema wijst echter op een ontstaan in het humanistische milieu van Antwerpen of een andere Vlaamse stad. Het is ook niet ondenkbaar dat de opdrachtgever van het schilderij, dat kennelijk tijdens de regering van Filips II in Spanje terechtkwam, in een hoofse omgeving moet worden gezocht.