In de Nederlandse taal en in dialecten zijn ruim 130 zigeunerwoorden in omloop. Zigeuners, zoals de Roma en Sinti, zijn mensen die al eeuwen rondreizen en geen eigen land hebben. Ze wo(o)n(d)en verspreid over Europa en Azië. Al sinds de late Middeleeuwen wonen er zigeuners in Nederland. Zij hebben de Nederlandse taal tientallen woorden opgeleverd.
De taal van zigeuners bestaat uit ongeveer 60 dialecten. Oorspronkelijk zijn de zigeuners afkomstig uit India, waar ze om onbekende redenen in de vierde eeuw voor Christus vertrokken. Hun taal heet het Romani. Dit is een Indische taal die verwantschap heeft met Oudindisch of Sanskriet en lijkt op huidige Indische taalvarianten als het Bengali (Bangladesh), Hindi (India) en Urdu (Pakistan).
De zigeunertaal is een taal die zelf veel uit andere talen heeft opgepikt, omdat de zigeuners veel rondreisden. Tegelijk hebben zigeunerwoorden invloed gehad op andere talen, waaronder het Nederlands. Historiek stelde naar eigen smaak een top 25 samen van de mooiste en fraaiste zigeunerwoorden in het Nederlands. Deze lijst volgt na de korte historische inleiding hieronder.
Historische achtergrond: zigeuners in Nederland (1420-heden)
Een eerste stroom zigeuners kwam in het tijdvak 1420-1750 naar Nederland. In de Lage Landen kregen ze een relatief gastvrij onthaal. Ze hadden brieven van de paus bij zich en vertelden dat ze door Arabieren verdreven waren. In de Nederlanden vestigden ze zich voornamelijk in de grotere steden. Na enkele decennia werden de zigeuners – vanwege de verslechterde economie en omdat een deel van hen aan kruimeldiefstal deed een bedelde – naar het platteland verwezen. In de zestiende eeuw verschenen er plakkaten tegen zigeuners. In de zeventiende eeuw werd het beleid jegens zigeuners harder en vonden er soms heksenjachten op hen plaats. Begin achttiende eeuw, tussen 1708 en 1710, spraken de Nederlandse gewesten onderling af dat zigeuners over de grenzen van de provincie heen vervolgd konden worden.
Tussen 1750-1850 kwamen er geen (of weinig) zigeuners naar de Nederlanden, maar vonden er wel vervolgingen plaats (onder meer ophangingen van zigeuners). Na 1885 trokken er weer nieuwe zigeuners Nederland binnen. De eerste groepen kwamen in 1868 bij Oldenzaal de grens over en waren ‘ketellappers’ afkomstig uit Hongarije, de Kalderasch. Datzelfde jaren werden in Nederland families gesignaleerd met dansende bruine beren, eveneens zigeuners, de zogenoemde Ursari die oorspronkelijk uit Bosnië kwamen. Daarna volgden nog twee groepen: rond 1900 paardenhandelaren die met woonwagens Noorwegen verlieten en vermoedelijk van oorsprong uit Hongarije stamden. Een vierde groep waren zigeuners die uit Duitsland (de Sinti, met name tussen 1900 en 1920) en België kwamen en veelal muzikant waren. Deze groep begon in de jaren 1920 op te vallen omdat zij hun vaste woningen verlieten en in woonwagens gingen wonen. Vanaf het einde van de jaren 1960 vestigde zich weer een andere groep zigeuners in Nederland, ongeveer duizend personen die afkomstig waren uit Joegoslavië.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de zigeuners door de nazi’s vervolgd. Ze moesten zich melden in verzamelkampen, maar velen doken onder. Bij een razzia in mei 1944 deporteerden de nazi’s 244 zigeuners naar Auschwitz. Onder wie het bekende Sinti-meisje Settela Steinbach.
Volgens een rapport uit 2007 leven er naar schatting zo’n 3000 Sinti en 3200 Roma in Nederland. Totaal dus ruim 6000 personen. In Geleend en uitgeleend schrijft Nicoline van der Sijs over de numerieke en regionale invloed van zigeunertalen in Nederland het volgende:
“Voor zigeunerwoorden in het Bargoens moeten we te rade gaan bij J.G.M. Moormann, de auteur van een tweedelig standaardwerk uit 1932-1934 over het Nederlandse Bargoens. In totaal heeft Moormann in de verschillende Bargoense dialecten 132 woorden gevonden die aan de zigeunertaal zijn ontleend, waarvan iets minder dan de helft alleen vóór 1900 is gebruikt. De meeste zigeunerwoorden vond hij in de ‘Saksische’ gebieden (Gelderland en de noordelijker provincies), die grenzen aan Duitsland.” (p.116)
De 25 mooiste van de in totaal circa 132 woorden die het Nederlands aan deze groepen immigranten heeft overgehouden – en waarvan er acht in het algemeen Nederlands zijn overgenomen (namelijk: bink, dokken, gids, joekel, mollen, pieren, pooier en verpatsen) – zijn:
Nummer 1 t/m 10
joekel | groot voorwerp of groot persoon (ook wel joekert, tjoekel of sjoeker genoemd) – afkomstig van giuchél: hond en in elk geval sinds 1565 in de Nederlandse taal gebruikt en door jonkheer Johan van Ewsum, op zijn borg te Middelstum (prov. Groningen), opgetekend in het werkje Clene gypta sprake. Hij noteerde, in gesprek met enkele gasten uit ‘klein-Egypte’ (gypsies), 52 woorden waaronder ‘joekel’ (siiukel). De term joekel staat verder onder meer in de Rotterdamse roman Polletje Piekhaar van Willem van Ipendaal uit 1935, die schrijft: ‘een klein wit joekeltje. Net een dotje poesketoen, maar blaffe as de tering!’ Via de betekenis ‘hond’ is de term gebruikt voor ‘grote hond, van waaruit de betekenis ‘groot ding’ is ontstaan. |
bink | stoere kerel, forse man, lomperd – afkomstig van het zigeunerwoord béng, being, beinck: duivel. Onduidelijk is waarom bink later ‘stoere kerel’ is gaan betekenen. Het woord wordt in elk geval sinds 1500 in de Lage Landen gebruikt. |
dokken | betalen, geld lappen – mogelijk van het zigeunerwoord dau: geven |
gids | leider, leidsman, leidraad – afgeleid van het zigeunerwoord gadžo: niet-zigeuner, boer. Specifiek betekent dit woord ‘boer die handlanger van de zigeuners is’. Het zeventiende-eeuwse gidjen betekende spionnen (1643) en in het Kempens dialect ‘lange, magere vrouw’. De betekenisverandering van gids als ‘zigeunervrouw’ naar ‘leider, leidsman’ kan verklaard worden doordat zigeunervrouwen de groep vaak leidden en het terrein onderzochten voordat de rest van de groep arriveerde. Zij waren dus tegelijk gidsen én spionnen. |
pooier | souteneur, hoerenbaas, hoerenhandelaar – oorspronkelijk iemand die met een mooie dame samenleefde en van haar inkomsten profiteerde. Afgeleid van het werkwoord pooien, wat zigeunertaal is voor ‘eten, drinken’ en sinds ongeveer 1500 in de taal voorkomt. Deze verklaring is echter verre van zeker; over de etymologische herkomst van het woord is verder weinig tot niets bekend. Zo beweert M. Philippa in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (2003-2009): ‘Ontlening aan een woord piâva uit een zigeunertaal (aldus Moormann) is gezien de leeftijd van het woord onwaarschijnlijk.’ Zij komt niet met aannemelijke alternatieven. |
mollen | volkstaal voor doden, later: iets kapotmaken of slopen – kwam kort na 1700 voor het eerst in het Nederlands voor. ‘Mollen’ is ontleend aan Romani muló, waarvan de oorsprong niet bekend is, maar wat ‘dood’ betekent. |
mangen | bedelen – van mangáu ‘vragen’. |
verpatsen | (beneden de prijs) verkopen, verkwisten, geld erdoor jagen – verpatsen met voorvoegsel is afgeleid van Romani pasj: ‘deel’. De ontwikkeling van het woord verpatsen hangt samen met het oudere verpassen, wat ‘verkopen, verruilen’ betekent en reeds in de zestiende eeuw gebruikt werd. Wellicht speelde bij de aanpassing het geluid pats! een rol, dat klonk tijdens de handslag bij verkoop. |
rum | sterke drank – deze term komt sinds ongeveer het midden van de zeventiende eeuw in het Nederlands voor en is afkomstig uit het Engels. De Engelsen hebben de term vermoedelijk overgenomen uit de zigeunertaal, van Rom (Roma), wat ‘uitstekend’ betekende en ook gebruikt werd voor ‘echtgenoot, man’. Tegenwoordig betekent rum is het Engels naast drankterm ook wel ‘vreemd’: He is a rum old bird ofwel: ‘Hij is een vreemde vogel’. |
poekelen | te veel praten, doorslaan, verraden – vermoedelijk via zigeuners afkomstig uit Duitse streken in het Nederlands beland. Van het zigeunerwoord p’uk: bekennen, verraden. |
Nummer 11 t/m 20
pieren | spelen, gokken, muziek maken – afkomstig uit zigeunertaal, na 1850, van het begrip perjas wat ‘scherts’ of ‘vrolijkheid’ betekent. Het werkwoord pierewaaien wordt ook wel in verband gebracht met zigeunertaal, maar is vermoedelijk afkomstig uit het Russisch. |
bengel | vgl. met bink: een duivel, deugniet of belhamel – mogelijk afkomstig uit zigeunertaal, van béng, being, beinck of bengalo. De herkomst wordt echter door de meeste etymologen cq. taalkundigen teruggeleid tot het Germaans, waarin de term aanvankelijk de betekenis van ‘stok’ of ‘slaan’ had. |
rakker | deugniet, belhamel, boef, bandiet, hulp van de schout (‘de schout en zijn rackers’), schobbejak, beulsknecht – volgens een enkele verklaarder (J.G.M. Moormann) ontleend aan de zigeunertaal, waarin raklo ‘knaap’ betekent. De meeste taalkundigen gaan echter uit van een etymologisch verband met het Hoogduits en een connectie met het Zweeds / Fins, waarin dit woord ook voorkomt. |
kach(e)lientje, kakelientje, kakelinnen | ander woord voor ‘kip’, ‘kippen’ – ontleend aan chaini. |
val | deur, wand, valdeur – afkomstig uit zigeunertaal: falo. Dit woord is in elk geval sinds 1769 in de Nederlandse taal aanwezig. |
sjank, chanke | kerk – mogelijk ontleend aan kangheri. |
geeze, gees, gies of buisgeeze | woorden voor ‘dronken vrouw’. |
maro, manro | een zigeunerterm voor ‘brood’ – het begrip maro wordt ook wel op een andere manier in het Nederlands gebruikt, als een samentrekking van het woord marechaussee. |
piotes | een dialectwoord voor luizen – afgeleid van de zigeunerterm pisjom of pusjum: vlo. in verschillende dialecten, zoals het dialect in de Zaanstreek en het Gronings, wordt hoofdluis wel aangeduid als ‘pioter’. | chaf-saf, taf | melk – afgeleid van pisjav: ‘melken’. |
Nummer 21 t/m 25
kotter, kotterik | boterham – werd/wordt in de straattaal weleens gebruikt in West-België, in steden als Antwerpen, Brussel, Aalst en Mechelen. Van chotór wat ‘stuk’. Zigeunertaal voor een stuk vlees is chotór mas, een stuk brood is chotór manro. |
reiers, treders, trederikken | schoenen – afkomstig van cirach, tirach. Het woord ’treders’ voor schoenen wordt gebruikt in Twente (o.a. Haaksbergen). |
katsjemme | slaapstee, kroeg – dee term komt ook voor in het Duits, waar Kaschemme een gangbare term is ‘onderwereldkroeg’, een kroeg waar dingen gebeuren die het daglicht niet kunnen verdragen. |
steernikkel | kat, kater. |
tioren, tsjoren | stelen – afkomstig van het zigeunerwoord tsjor: dief. |
Ten slotte: in Twente zeiden of zeggen inwoners wel eens in dialect:
Ik briezel je de gorgel…
‘Ik verbrijzel / breek je de nek’. Ook hier is, aldus J.G.M. Moormann, sprake van invloed van het Romani. Het woord gorgel betekent ‘nek’, ‘hals’ en is ontleend aan chor (hals).
Lees ook: Top 50 Jiddische woorden in het Nederlands
Of lees: Historische uitdrukkingen en gezegden
Boek: De vervolging van Roma en Sinti – Carry van Lakerveld
Bronnen ▼
*N. van der Sijs, Geleend en uitgeleend. Nederlandse woorden in andere talen en andersom (1998) p.113-119.
*http://vijfeeuwenmigratie.nl/term/zigeuners%20en%20woonwagenbewoners/volledige-tekst
*http://www.dbnl.org/tekst/moor012gehe02_01/moor012gehe02_01_0026.php
*https://www.nemokennislink.nl/publicaties/de-zwerftochten-van-het-romani/
*http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/joekel
*http://etymologiebank.nl/trefwoord/verpatsen
*http://etymologiebank.nl/trefwoord/gids
*http://www.olungodrom.nl/
*https://woonwagenwijzer.nl/?wpfb_dl=1343
*https://youpic.ru/nl/toast/stories-in-the-gypsy-language-with-translation-gypsy-dictionary.html
*https://www.groningerarchieven.nl/archieven/?mivast=5&mizig=210&miadt=5&miaet=1&micode=696&minr=917424&miview=inv2&milang=nl