Geweld tegen burgers bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog

4 minuten leestijd
A7V Sturmpanzerwagen - Tank die Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog gebruikten
A7V Sturmpanzerwagen - Tank die Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog gebruikte

Verspreiding is het parool in de recente vluchtelingencrisis. Vorig jaar september bereikte de Europese Unie een akkoord dat beoogde de 160.000 vluchtelingen die in Hongarije, Griekenland en Italië verbleven, te verspreiden over heel Europa. Inmiddels weten we dat papier ook nu weer eens heel geduldig is gebleken en dat er van die verspreiding nog maar heel weinig terecht is gekomen. In Nederland was de verspreiding van vluchtelingen eerder aan de orde tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Bombardement op Antwerpen door een zeppelin - cc
Bombardement op Antwerpen door een zeppelin – cc
In oktober 1914 zochten ruim één miljoen Belgen een veilig heenkomen in Nederland. Uit angst voor de naderende Duitsers en het ongekende granaatvuur sloeg de bevolking van Antwerpen en omliggende dorpen vanaf 7 oktober massaal op de vlucht. De strijd tussen de Duitse en Belgische troepen duurde toen al meer dan twee maanden. Op 4 augustus 1914 om 9 uur ’s ochtends hadden de Duitsers de Belgische grens overschreden. De Duitse opmars in België en Noord-Frankrijk ging vanaf de eerste dag gepaard met excessief en grootschalig geweld tegen burgers. In de maanden augustus en september hadden de Duitse troepen, vaak op brute wijze, in totaal zo’n 5500 Belgische en duizend Franse burgers vermoord. Steden en dorpen maakten ze met de grond gelijk. Toen de Duitsers in oktober Antwerpen naderden, sloegen honderdduizenden op de vlucht. Nederland was evenals België een neutrale staat, maar Nederlands neutraliteit werd door de oorlogvoerenden bij het uitbreken van het conflict gerespecteerd, en dat zou tot de wapenstilstand in november 1918 zo blijven. Nederland was een veilige haven voor de vluchtelingen.

Journalisten die het oorlogsgebied hadden bezocht, schreven bloedstollende reportages over wat zij hadden gezien. De jonge journalist Lambertus Mokveld (1890-1968) schreef in De Tijd over zijn bezoek aan Visé nadat het op 6 augustus door Duitse troepen was verwoest.

‘Geen pen zal ooit mogen beschrijven wat ik daar aan gruwelen gezien heb, en een deel van mijn leven wilde ik geven als ik zoo iets nooit had behoeven te aanschouwen’.

In oktober stonden kranten en tijdschriften vol met verhalen van de massale uittocht en de aankomst in Nederland. De fotograaf van het populaire geïllustreerde tijdschrift Het Leven was overweldigd door wat hij zag. Het was ‘niet te beschrijven, zóóveel ellende, zóóveel verdriet opeens.‘ Jacques van der Veken, die gedurende de gehele oorlog een dagboek bijhield, vond op 8 oktober ‘de toestand’ in zijn woonplaats Roosendaal, waar de treinen met ontheemden uit Antwerpen aankwamen, ‘onbeschrijfelijk’.

‘Duizenden en nog eens duizenden vluchtelingen vullen de straten. Ieder, niemand uitgezonderd heeft vluchtelingen in huis en nog bedelen honderden al is het slechts een zitplaats, om toch een weinig rust te hebben […].’

Voor de Nederlandse autoriteiten en particuliere organisaties zoals het Rode Kruis was de massale toestroom van vluchtelingen een logistieke en humanitaire nachtmerrie. De organisatie van de opvang kwam echter snel op gang en nog in oktober werd besloten de vluchtelingen over het gehele land te verspreiden. Vrijwel alle Nederlandse gemeenten hebben gedurende enige tijd vluchtelingen gehuisvest in openbare gebouwen of bij particulieren. Ze werden vanuit de zuidelijke provincies per trein naar de grote steden vervoerd, vanwaar ze verder over het land werden verdeeld. Het management van de Belgische vluchtelingencrisis kan natuurlijk niet zonder meer worden vergeleken met de huidige crisis. Desalniettemin is het op zijn minst interessant dat inwoners van de grensgebieden destijds verontwaardigd waren dat ze vanwege de staat van beleg waren uitgesloten van de hulpverlening. Vanwege de staat van beleg werden in hun regio geen vluchtelingen ondergebracht.

Dikke Bertha
Dikke Bertha
De Belgen vreesden het brute optreden van de Duitse strijdkrachten, maar zij waren ook bang voor de vernietigingskracht van het Duitse geschut. Het Duitse leger zette in 1914 het allermodernste zware geschut in tegen de Belgische vestingsteden. Tot verbijstering van tijdgenoten bezweken de forten onder de beschietingen. Ditzelfde lot trof in oktober ook Antwerpen. Vooral het kanon van Krupp, een mortier met een loop van 42 cm doorsnede, sprak tot de verbeelding. In de volksmond werd het ‘Dikke Bertha’ genoemd, naar de oudste dochter van de fabrikant Alfred Krupp.

Beide aspecten, het geweld tegen burgers en de ongekende vernietigingskracht van het geschut, waren nieuw en zouden kenmerkend blijken voor de manier waarop de strijd in de jaren 1914-1918 werd gevoerd. Tijdgenoten reageerden geschokt en probeerden verbijsterd de nieuwe realiteit tot zich door te laten dringen. Het besef dat hiermee een nieuw tijdperk in de oorlogvoering was aangebroken, lijkt vrij algemeen te zijn geweest. Toch zijn deze beide aspecten in de terugblik op de Eerste Wereldoorlog ondergesneeuwd geraakt. De terugblik wordt gedomineerd door de ervaringen van militairen, en dan vooral van de mannen in de loopgraven die tegen elkaar vechten. Toch weten we dat de artillerie een hele belangrijke rol speelde. De artilleriebeschietingen gaven de oorlog niet alleen het industriële karakter, ze maakten ook de meeste slachtoffers onder de infanterie, de mannen in de loopgraven.

Dat burgers het zwaar te verduren hadden in de dramatische en gewelddadige openingsfase in het westen wordt gemakkelijk vergeten. Aan het begin van het conflict was nog sprake van een bewegingsoorlog, zoals dat heet in militair jargon. De strijd woedde niet op een afgebakend terrein waar zich alleen militairen bevonden, maar verplaatste zich door een groot en niet duidelijk afgebakend gebied waarin burgers woonden en werkten. De totaalcijfers van het aantal dodelijke slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog spreken ook op dit punt boekdelen: ruim 8,6 miljoen militairen en 6 miljoen burgers.

Er is tegenwoordig ook in Nederland steeds meer aandacht voor de Eerste Wereldoorlog, maar de explosie van geweld tegen burgers in de eerste maanden van de oorlog in België en Noord-Frankrijk, maakt nauwelijks onderdeel uit van het historisch bewustzijn van menig Nederlander. In die eerste maanden van de oorlog werden de eerste contouren zichtbaar van de ‘perfectionering’ die de oorlogvoering in de komende honderd jaar zou doormaken, met dramatische gevolgen voor burgers. Anno 2016 zijn burgers in verschillende regio’s in de wereld op allerlei en gedeeltelijk nieuwe manieren doelwit en slachtoffer van oorlogsgeweld. Volgens de Verenigde Naties zijn momenteel meer dan twintig miljoen vluchtelingen. Reden genoeg om nog eens stil te staan bij/rekenschap te geven van de manier waarop Nederlanders honderd jaar geleden – onder aanzienlijk minder welvarende omstandigheden – een vergelijkbare uitdaging het hoofd boden.

~ Conny Kristel – NIOD
Onderzoeker NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- Genocidestudies en auteur van De oorlog van anderen. Nederlanders en oorlogsgeweld 1914-1918

Boek + dvd: Hoop op toekomst – Belgische vluchtelingen in Nederland
Meer Eerste Wereldoorlog

Het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies is sinds 2010 de naam van een Nederlands instituut voor de bestudering van de Eerste en Tweede Wereldoorlog, de Holocaust en hedendaagse genociden dat ontstond na een fusie tussen het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en het Centrum voor Holocaust- en Genocidestudies (CHGS).

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×