‘Zoo is het mogelyk in een zoo naauw vertrek 200 slaven te bergen’

8 minuten leestijd
Driedimensionale tekening van een slavenschip (Zeeuws Archief)
Driedimensionale tekening van een slavenschip (Zeeuws Archief)

Het is 1762, 252 jaar geleden. April is net begonnen. Het slavenschip d’Eenigheid, dat op 1 oktober 1761 uit Vlissingen vertrok, is nu precies een half jaar onderweg. Aan boord zijn 297 slaven en 33 bemanningsleden; drie schepelingen en twee slaven zijn intussen overleden. De slaven zijn ‘gehaald’ in West-Afrika: in Liberia, Ivoorkust en Ghana. Het ziet er naar uit dat het schip nog wel een maandje te gaan heeft voordat koers wordt gezet naar Amerika, waar dringend behoefte is aan goedkope arbeiders.

Dwarsdoorsnede
Dwarsdoorsnede met zicht op de ‘beddingen’ of ligplaatsen op het tussendek. De hoogte van het dek bedroeg 1,4 meter, de hoogte van de beddingen bedroeg circa de helft. (Zeeuws Archief)
De slavenhandel is in die tijd in Nederland een eerzaam beroep. De West-Indische Compagnie (WIC) droeg aanzienlijk bij aan de status van Nederland als economische wereldmacht; de WIC-mentaliteit. Daar waren bijbelse redenen voor: in het Bijbelboek Genesis 9 werden de nakomelingen van Cham tot slavernij vervloekt, ze waren dus vogelvrij. De veelal godvruchtige Nederlander wilde daar graag aan meewerken, temeer omdat er veel geld mee kon worden verdiend. De koopman en de dominee gingen hand in hand.

De Middelburgse Commercie Compagnie (MCC), een Nederlandse particuliere handelsonderneming, was één van de maatschappijen die er van harte aan meewerkten. Het Zeeuws Archief beschikt over de archiefstukken van 113 slavenreizen. Vorig jaar nam het archief, in het kader van de herdenking van de 150e verjaardag van de afschaffing van de slavernij, het initiatief om één van die reizen minutieus te volgen. Sinds 1 oktober 2013 is elke dag via internet, uitvoerig gedocumenteerd, te zien wat er (precies 252 jaar geleden) gebeurt aan boord van het slavenschip d’Eenigheid.

Drie bemanningsleden minder

Historiek volgt sinds de start de tocht van d’Eenigheid. Op 9 december 1761, voor de kust van Liberia, werd de eerste slaaf aan boord gehesen. Op Kerstavond 1761 stierf het eerste bemanningslid, matroos Roelof Siewerdts, die de hele reis al ziek was geweest. Hij kreeg een zeemansgraf en zijn eigendommen brachten 31 gulden op tijdens een publieke veiling.

Nu is het drie maanden later. Intussen zijn er van de 36 oorspronkelijke bemanningsleden nog 33 aan boord. Na Siewerdts hebben nog twee leden van het scheepsvolk het leven gelaten. Het volgende overlijdensgeval, op Nieuwjaarsdag 1762, werd door de opperstuurman summier in zijn logboek vermeld:

“…. onse boodtsmansmaadt Hans Cramer van Noorwegen overboordt gevallen en verdronken, voordts ’s nagts goedt weer tot ’s morgens.

Zijn persoonlijke bezitttingen werden door de bemanning opgekocht voor 46 guldens, die later aan zijn erfgenamen zouden worden uitgekeerd.

Dat matroos Maarten Copper op 16 februari overboord sloeg en verdronk vond de opperstuurman kennelijk niet vermeldenswaardig. Dat blijkt pas uit zijn logboek van 22 februari, als zijn goedt in een publique vendue (publieke verkoop) door zijn collega’s wordt opgekocht voor 145:2 guldens. Copper bleek een vermogend man. In zijn nalatenschap bevonden zich drie stukjes goud en een oude theeketel.

Twee slaven dood en één geboren

Op dezelfde 22 februari viel ’s nagts een manslaaf overboordt en verdronken, Nr. 1; hoe en wat blijft in het midden; kon gebeuren. Voor de opperstuurman was het een statistische vermelding. Maar de volgende dag werd dat alweer min of meer gecompenseerd: op dato is er een vrouwslaaf in de craam gekomen. Onduidelijk hoe moeder en kind het maakten. De zuigeling telde in de statistieken verder niet mee, want: geen handel.

Slaven konden ook ‘zomaar’ sterven. Op 18 maart meldt de chirurgijn:

“Den 18 dito een mansslaaf niet wel bij zijn sinnen zijnde overleed op voornoemde dato, alhoewel geen ziekte gehad hebbende.”

De opperstuuman werkte zijn statistieken weer bij: op dato is er een manslaaf overleden, No. 2.

De MCC-vloot op een schilderij van de Zeeuwse kunstenaar Engel Hoogerheyden (1740-1807)
De MCC-vloot op een schilderij van de Zeeuwse kunstenaar Engel Hoogerheyden (1740-1807)

Slaven halen als routine

Het ‘halen’ van slaven was allerminst een opwindende bezigheid, zo blijkt uit het logboek van de opperstuurman, dat met 252 jaar vertraging te voorschijn komt als de website van d’Eenigheid wordt geraadpleegd. Het schip deed, zoals op 26 december, een schoodt voor de negers; liet een kanonschot weerklinken, en waarschuwde zo de slavenhandelaren op het vasteland dat er handel gedreven kon worden. Vaak kwam er dan een bootje uit de kust met slaven en soms andere goederen aan boord, zoals op 3 januari 1762: wij kogten 3 vrouweslaaven, nr 16, 17 en 18, en cregen 11 makoeten [manden] rijst aan boordt. En dat herhaalde zich bijna elke dag, met meer of minder succes. Alle aankopen werden verantwoord in de boekhouding (hier op 16 februari, toen tien slaven werden gekocht voor o.a. buskruit, textiel, kralen, spiegeltjes, brandewijn, jenever en 25 geweren ter waarde van 965 gulden).

Druppelsgewijs kwamen de slaven aan boord van d’Eenigheid. Op 5 januari vier, op de 7e één, op 9 en 10 januari elk twee. Veel bijzonderheden leverde dat niet op. De grootste ‘vangst’ vond plaats op 10 februari, voor Grand Lahou in Ivoorkust: 33 slaven voor ƒ 3244. De opperstuurman schreef:

“Door den dag goedt weer, de windt ZW à ZZW labber coelte, goedt weer, sloegen ’t voormarzeijl af om te verstellen en cogten 33 slaven, 16 mans, 16 vrouwen en een meijdt, wij setten de sloep uijt, voordts ’s avondts en ’s nagts goedt weer tot ’s morgens.”

De inlandse slavenhandelaren begrepen dat ze een ‘grote vis’ te pakken hadden, en brachten er de volgende dagen nog veel meer: op 11 februari dertig, de 13e negenentwintig, de 14e elf, de 15e veertien, de 16e tien, de 17e twaalf, de 19e negen, de 20e vier, de 21e elf en de 22e tien. Het blijkt dat de godvruchtige bemanning, die elke dag verplicht het ochtendgebed bij moest wonen, de zondagsrust allerminst heiligde. Want over bijvoorbeeld zondag 21 februari 1762 stond toch echt in de Statenvertaling:

Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. (Exodus 20: 10-11)

200 slaven op 30 m²

Op het schilderij van Hoogerheyden vaart d'Eenigheid vermoedelijk uiterst rechts
Op het schilderij van Hoogerheyden vaart d’Eenigheid vermoedelijk uiterst rechts
De MCC was een gerenommeerde maatschappij, maar de omstandigheden waaronder de slaven gevangen werden gehouden waren erbarmelijk. Het Zeeuws Archief wijst op een boekje van zestien pagina’s dat de Zeeuwse arts David Henri Gallandat in 1769 schreef: Noodige verrichtingen voor de slaafhandelaren. De bedoeling was de menselijke lading zo goed als mogelijk op de plaats van bestemming te krijgen. De gezondheid van de slaven was daarbij heel belangrijk — voor de winstmaximalisatie. Maar dat er doden zouden vallen, zoals straks ook weer op 15 april, was onvermijdelijk.

De snauw d’Eenigheid was een relatief klein, lang en snelvarend scheepstype met twee masten, 22,50 meter lang, 3,20 meter diep en 7 meter breed (170 kubieke meter). Gallandat beschrijft in zijn gids hoe en in welke ruimten de gevangen Afrikanen werden vervoerd; voor d’Eenigheid kan dat iets – maar niet veel – afgeweken hebben. De mannen op het kuildek en het tussendek eronder, de vrouwen in de tent op het achterschip en in de ‘schans’ (het tussendek in het achterschip). Ze mochten geen contact hebben; de zeden werden goed bewaakt. Het Zeeuws Archief laat op ‘driedimensionale’ tekeningen zien hoe het er ongeveer uit heeft gezien.

Volgens Gallandat was een slavenschip altoos in twee legerplaatsen verdeeld:

“Het tusschendeks, geschikt tot de legginge der mans-slaven, is een plaats welke de breedte en lengte van 24.3 en de diepte van 5 voeten heeft [dus ruim 7 bij 7 meter en 1,5 meter diep]. In deze vierkante ruimte, worden beddingen van greine planken gemaakt, om ook tot slaapplaatsen te dienen, zonder de welke het volstrekt onmogelyk zoude zyn, in zoo een naauw vertrek 200 slaven te bergen. Deze slaven krygen lucht, van voren door het voorluik, en van achteren door het groot luik, welke beide luiken ‘s nachts altoos met met roosters overdekt zyn.
De schans, geschikt tot de legginge der vrouwen, is een plaats welke gemeenelyk de lengte en breedte van 18 en de diepte van 7 voeten heeft [5,4 x 5,4 x 2,1 meter]. Door behulp van beddingen wordt deze ruimte bekwaam om 150 vrouwen en kinderen te bergen, dewelke lucht ontfangen, eensdeels door 4 luchtpoortjes (die doorgaans zoo klein zyn dat er weinig lucht door komt, en daar en boven is men genoodzaakt dezelven te sluiten wanneer het maar eene tamelyke koelte waait); en anderendeels door het achterluik, waar over ‘s nachts altoos een rooster legt. De lucht wordt grootelyks belet door een vaste houte tent, welke boven de schans gemaakt wordt, schoon er ook in ‘t midden van deze tent een luik is, ‘t welk recht boven dat van de schans legt.”

De kust van Guinee, het gebied waar o.a. d'Eenigheid zijn slaven haalde, veel groter dan het huidige land Guinee; detail op een West-Indische paskaart van ca 1728. Uitgever: Johannes II van Keulen (1704-1755) te  Amsterdam, Zeeuwsch Archief.
De kust van Guinee, het gebied waar o.a. d’Eenigheid zijn slaven haalde, veel groter dan het huidige land Guinee; detail op een West-Indische paskaart van ca 1728. Uitgever: Johannes II van Keulen (1704-1755) te Amsterdam, Zeeuwsch Archief.

Katten als noodzaak

De raadgevingen van Gallandat zijn bijzonder interessant, temeer omdat hij duidelijk maakt onder welke omstandigheden de transatlantische slavenhandel plaatsvond. Zo wijst hij op de noodzaak om katten aan boord te houden:

“De vyfde zaak, waar op men behoort acht te geven, is, zorge te dragen dat er katten aan boord zyn. (…) Indien men in aanmerking neemt, dat men op de slaven- en andere schepen dikwils door rotten [ratten] en muizen geplaagd wordt, en dat de katten de beste behoedmiddelen daar tegen zyn, zal men dit niet te gering achten. In der daad, hoe dikwils gebeurt het niet dat de rotten en muizen de scheepslieden in levensgevaar brengen met het doorbyten van de victualie- [mondvoorraad, eten en drinken] en watervaten? Ja, het gebeurt somtyds, dat de schepelingen zelfs door dit ongedierte worden aangerand. [Hij wijst op een reis naar de Zuidzee waar] het geen den ongelukkigen toestand van het scheepsvolk grootelyks vermeerderde, de groote meenigte rotten was, die hen zoodanig plaagden dat ze dag noch nacht konden rusten: want zoo dra de maats in de kooyen lagen, wierden zy door een heelen zwarm van dat ongedierte als bestormd, die over hen heenliepen en hen dikwils zeer gevoelig beten; ja van sommige maats, die door ziekte geen kracht meer hadden om zig te verweren, wierden de teenen van de voeten afgegeten; doch niets was yselyker om te zien, dan hoe die dieren de lyken schonden, die op ‘t dek lagen, etende de oogen uit het hoofd, en heele stukken uit de wangen, armen en beenen.”

Het ziet er naar uit dat d’Eenigheid nog ongeveer een maand in de buurt van Liberia blijft rondzeilen, om de voorraad slaven verder aan te vullen. Dan wordt koers gezet naar Amerika, waar de Middelburgse maatschappij dan eindelijk geld kan gaan verdienen.

Herdenking 15 juni 2014

Op zaterdag 14 juni herdenkt Nederland dat op 15 juni 1814, tweehonderd jaar geleden, de trans-Atlantische slavenhandel officieel werd stopgezet. Het duurde trouwens nog tot 1863, precies een eeuw na terugkomst van d’Eenigheid, dat in Nederland de slavernij officieel werd afgeschaft. Nu kopen we alleen nog maar producten die, in ieder geval niet meer onder onze eigen verantwoordelijkheid, elders onder wellicht erbarmelijke omstandigheden zijn gefabriceerd.

Animatie van de eerste maanden aan boord van het slavenschip d’Eenigheid

André Horlings (1945-2023) was journalist en van 'vlak na de oorlog', wat mogelijk zijn interesse voor onder meer de Tweede Wereldoorlog verklaarde. Schreef het boek Arnhem Spookstad en verzorgde de (eind)redactie voor een publicatie over het Duitse dwangarbeiderskamp Rees (1944-1945). Verzorgde in 2011 twee uitvoerig gedocumenteerde verhalen: Bruidegom achter prikkeldraad en Het drama van de SS Pavon. Bladerde graag in Google Books. Zie ook archief sinds 1995.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×