Een 15-jarige jongen mag het in een gedicht op 4 mei op de Dam niet hebben over zijn oom, die fout was in de oorlog. CIDI en Auschwitz-comité dreigden anders de Nationale Dodenherdenking te gaan boycotten.
Onverzoenlijkheid is een kenmerk geworden in de aanloop van 4 mei. Dat is niets bijzonders, schreef journaliste en historica Maud van de Reijt in 2010 in een boek, Zestig jaar herrie om twee minuten stilte. De voorbereidingen van de Dodenherdenking spelen zich al sinds jaar en dag af in een sfeer van ruzie en onbehagen, alsof er een gedachtenpolitie bestaat die bepaalt aan wie in die twee minuten moet worden gedacht en aan wie per se niet.
Nederland heeft tussen 1940 en 1945 onder een terreurregime geleefd, dat door bijna 200.000 mensen niet is overleefd (Wikipedia telt 7.900 militaire – , 88.900 burger – , en 102.000 joodse slachtoffers), op een totaal van 72 miljoen oorlogsdoden. Daarna vochten Nederlanders tegen de IndonesiĂ«rs, de Koreanen, de ServiĂ«rs, de Irakezen en de Afghanen en er heerst geen eensgezindheid over de vraag of dat wel steeds de ‘goede’ kant was. Maar de slachtoffers worden – terecht – wel herdacht, want het ‘mag niet meer gebeuren’.
Joden sinds 1960
Het boek van Maud van de Reijt maakt duidelijk dat de Dodenherdenking allerminst een vanzelfsprekend ritueel is. In de beginjaren stond het verzet centraal; volgens de verzetsmythe waren immers alle Nederlanders ‘goed’ geweest en alle Duitsers ‘fout’. Toen in 1954 stemmen opgingen om ook Duitsers bij de herdenking toe te laten leidde dat tot een felle tegenactie: ‘Deutsche nicht erwĂ¼nscht’. Toen werden trouwens nog niet alle slachtoffers herdacht. Pas in 1960 werd ontdekt dat in al die heroĂ¯eke taal Ă©Ă©n bevolkingsgroep volstrekt ontbrak: de meer dan 100.000 weggevoerde joden. De historicus Bart van den Boom weerlegde deze maand in een studie de intussen gegroeide omgekeerde opinie dat ‘we’ de joden gevoegelijk weg hebben laten voeren.
Joop Hopster stelde in een recensie van Zestig jaar herrie om twee minuten stilte (4 mei 2010) vast:
“Het hoogtepunt van deze discussies lag wellicht in 1994 en 1995, een halve eeuw na afloop van de oorlog, toen er nog aardig wat mensen leefden die deze gebeurtenissen hadden meegemaakt. Die ‘eerste generatie’ had een grote vinger in de pap, en keer op keer besloten de autoriteiten – ook als die het karakter van 4 en 5 mei rijp vonden voor verandering – toe te geven: met de emoties van deze groep moest immers rekening gehouden worden. Vooral sindsdien is er veel veranderd: er zijn de laatste jaren op lokale herdenkingen (Denekamp, Venray) zelfs Duitse Wehrmacht-soldaten herdacht op 4 mei – maar de veranderingen zetten al veel eerder in.”
Duitse ambassadeur
Vorig jaar laaiden de gemoederen hoog op nadat de Duitse ambassadeur had aangegeven graag de herdenking op de Dam bij te wonen; het ging niet door. Van de Reijt liet zien dat ‘in de provincie’ wel steeds vaker Duitsers bij het ritueel werden betrokken: ze symboliseerden de Europese integratie en lieten zien dat er ook Duitse oorlogsslachtoffers waren. In Culemborg ontstond onrust omdat de zoon van NSB’er Rost van Tonningen daar op 4 mei zou komen spreken. Joop Hopster:
“In de loop der tijd zijn we steeds meer groepen slachtoffers gaan herdenken. Tot 1961 herdachten we uitsluitend de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog; vanaf 1961 ook die van de strijd in IndonesiĂ« en Korea; daarna volgden natuurlijk de joodse Nederlanders (jaren zestig), en in de jaren zeventig was er steeds meer erkenning voor slachtoffers van psychisch leed (zoals de homo’s, al waren die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland niet systematisch vervolgd) – en tegenwoordig dus zelfs Duitse soldaten.”
2012
Dit jaar zijn op het eiland Texel twee leden van het herdenkingscomitĂ© opgestapt omdat op 4 mei de zoon van de NSB-burgemeester een toespraak houdt. Overigens verscheen over hem een ingezonden brief in de Texelse Courant (15 april 2012) van iemand die in 1944 solliciteerde als onderwijzer op het eiland. Hij werd daarvoor ook ondervraagd door de burgemeester, gaf duidelijk aan dat hij niets van de Duitsers moest hebben en werd toch aangenomen: ‘hij vond mijn openheid zelfs te waarderen’.
Joop Hopster wijst er op dat de Dodenherdenking in Amsterdam tussen 1959 en 1967 op het Mercatorplein jaarlijks werd verstoord door jongelui die vernielingen aanrichtten. De politie rukte uit om de orde te herstellen en Het Parool sprak simpelweg van ‘belhamels’. Toen Marokkaanse jongeren daar in 2003 met kransen gingen voetballen en antisemitische leuzen riepen, was dat reden tot een educatief programma om bewustwording van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust te kweken bij de allochtone Amsterdamse jeugd.