Al twaalf slaven d’Eenigheid zullen Amerika niet bereiken

2 minuten leestijd
Het zegel van kapitein Menkenveld (Foto: Zeeuws Archief)
Het zegel van kapitein Menkenveld (Foto: Zeeuws Archief)

Op 15 juni 1814, deze week 200 jaar geleden, werd de slavenhandel door Nederland verboden. Dat wordt op 14 juni landelijk herdacht in Middelburg, de bakermat van de Nederlandse slavenhandel. In de voorgaande eeuwen waren in de Zeeuwse hoofdstad de belangrijkste rederijen gevestigd die met het verhandelen van slaven eerzaam een goed belegen boterham verdienden.

Slavernijmonument Middelburg (zierikzee-monumentenstad.nl)
Het Zeeuws slavernijmonument in Middelburg, tegenover het statige hoofdkwartier van de Middelburgse Commercie Compagnie, werd op 1 juli 2005 onthuld. (Foto Zeeuwse Canon)
Eén van die rederijen was de Middelburgse Commercie Compagnie, die werd opgericht in 1720. De maatschappij hield zich onder meer bezig met trans-Atlantische slavenhandel, die ook wel ‘driehoekshandel’ werd genoemd: eerst werden de slaven gekocht in West-Afrika, dan verkocht in Midden- en Noord-Amerika, om te gaan werken in de suiker-, koffie-, tabaks- en/of katoenplantages. Het schip keerde, volgeladen met producten die door die plantages werden geleverd, terug naar de thuishaven.

Met het oog op de herdenking nam het Zeeuws Archief vorig jaar het initiatief om de gang van zaken tijdens zo’n slavenreis duidelijk te maken door zo’n slavenreis intensief te gaan volgen op internet. Eén van de schepen waarvan alle relevante documenten bewaard zijn gebleven was het snauwschip d’Eenigheid uit Middelburg. Sinds 1 oktober vorig jaar wordt – met 252 jaar vertraging – elke dag verslag gedaan van de reis, die werd gemaakt tussen 1761 en 1763.

Historiek stapt af en toe aan boord om verslag te doen van de bijzonderheden tijdens de reis (zie het overzicht aan het eind van dit verhaal). We zijn getuige geweest van een aanval van een haai en de aankoop van in totaal 326 slaven. Daarvan zijn er intussen, tot 9 juni 1762, al twaalf overleden.

Slavernij niet uitgeroeid

Volgens de gemeente Middelburg heeft de herdenking helaas nog altijd grote actualiteitswaarde:

Bij Koninklijk Besluit van 15 juni 1814, dit jaar 200 jaar geleden, werd de slavenhandel aan onderdanen van de Nederlandse kroon verboden. In de eeuwen hiervoor was de handel in slaven in westerse naties geaccepteerd als onderdeel van de wereldwijde economie, die hen veel winst opleverde. De slavernij in ‘de nieuwe wereld’ kon hierdoor een enorme vlucht nemen. Het afschaffen van de slavenhandel was een noodzakelijk stap richting de afschaffing van de slavernij in 1863, bijna 50 jaar later.

Bij de slavenhandel waren meer Nederlanders direct betrokken dan bij de slavernij zelf. Het waren in het bijzonder Zeeuwen. Daarom wordt de afschaffing van de slavenhandel landelijk in Zeeland herdacht. De geschiedenis van de slavenhandel moet onderdeel worden van ons collectieve geheugen op een manier die recht doet aan datgene wat is gebeurd. Ook omdat er nog steeds sprake is van mensenhandel en moderne slavernij.

Eén van de laatste landen die de slavenij officieel afschaften was Saoedi-Arabië in 1962. Mauretanië was de laatste in 1981. Maar elke dag wordt duidelijk dat slavernij in een groot deel van de wereld nog altijd bestaat. Nog altijd verrichten volstrekt rechtenloze arbeiders, ook vaak kinderen, zwaar onderbetaalde slavenarbeid onder mensonterende omstandigheden.

Een zieke kapitein

Vignet d'Eenigheid, met de bestemmingen tijdens de driehoeksreis: Afrika, Amerika en de thuishaven
Vignet d’Eenigheid, met de bestemmingen tijdens de driehoeksreis: Afrika, Amerika en de thuishaven
Op 8 mei 1762 vertrok d’Eenigheid vanaf Fort Elmina in Ghana met 319 slaven aan boord, die in de voorgaande maanden tussen Liberia en Ghana waren gekocht van Afrikaanse slavenhandelaren die ze netjes aan brood kwamen afleveren. Het waren er al zeven minder dan werden aangekocht: sommige werden ziek, verdronken of gingen gewoon dood. Er waren 33 bemanningsleden aan boord; drie minder dan bij vertrek uit Vlissingen. Met ook kapitein Jan Menkenveld, die de voorgaande weken ziek op het vasteland van Afrika had doorgebracht.

Op 8 maart, toen d’Eenigheid bij fort Chama (Goudkust) lag, klaagde Menkenveld over pijn in al zijn leden, was braakagtig. Chirurgijn Petrus Couperus constateerde een febris intermittens; afgaande koorts. De kapitein versocht om een dosis pillulae purgantes (laxeermiddelen), dewijl hij seide een tegensin te hebben om poeders te gebruiken. (De website bevat een uitvoerig overzicht van geneesmiddelen voor bemanningsleden en slaven, dat liefhebbers van kruiden en natuurgeneeswijzen plezier zal doen).

Maar het hielp niet veel. Terwijl ’t braken en de koortsen sig meer verheften (zich verergerden) weigerde de kapitein fometijf te slikken; een poeder van braakwortel dat toen ook in het Huis van Oranje niet onbekend was. De kapitein bleef klagen over pijn in ´t hooft en ging volgens Couperus tijdens de paroximus (koortsaanvallen) zelfs raaskallen.

De chirurgijn kookte een drankje phitisana (gerstenat), dat een weldadige invloed bleek te hebben. De kapitein kon het daarmee uithouden totdat Fort Elmina in zicht kwam. Voordat hij van boord ging om daar verder aan te sterken kreeg hij een laxans van ’t folium sennae; een laxeermiddel van sennablad. Het had een averechtse uitwerking. Hij verviel naderhand weder aan ’t braken, sijnde verselt met veel slijm, met gal ondermengt en nam uiteindelijk toch een formetijf, waardoor hij veel slijm en gal quijtgeraakte en was naderhand ook veel beter.

Toen het eerste deel van de opdracht uit Middelburg voltooid was: het aankopen van (nu nog) 319 slaven kwam kapitein Menkenveld weer terug, alhoewel nog swak aan boort komende. Op 1 mei kon het tweede deel van de reis beginnen: de overtocht naar Amerika.

Op 10 juni 1762, 252 jaar geleden,  bevond d' Eenigheid (oranje stip) zich op de Atlantische Oceaan, vlak onder de evenaar, op 0º28' Z, 26º23' W, op 12.581 km van huis, op weg naar Amerika.
Op 10 juni 1762, 252 jaar geleden, bevond d’ Eenigheid (oranje stip) zich op de Atlantische Oceaan, vlak onder de evenaar, op 0º28′ Z, 26º23′ W, op 12.581 km van huis, op weg naar Amerika.

Oppertimmerman overleden

Maar al gauw sloeg het noodlot toe. Op 4 mei 1762 had oppertimmerman Paulus Pieterse Kemp zich bij de chirururgijn gemeld met pijn in de lenden, was braakachtig. Hij was volgens Couperus tijdens de hele reis altoos sicklijk geweest, had doen een swaare febris continua (langdurige koorts) gehad, had doen mede al een hijdrops (vochtophoping) onder de leden, was sterk aan de drank. De chirurgijn liet hem dikmaals purgeeren (braken), waardoor ’t scheen herstelt te wesen.

In maart was Kemp een paar dagen aan wal geweest bij fort Chama, om een kapotte sloep te repareren. Vlak voor het vertrek naar Amerika moest hij bij Fort Elmina weer naar de kust, omdat een boot, die water moest halen, op een golfbreker was stukgeslagen. Volgens Couperus quam hij aan boort, hebbende een volkomen waterzugt.

Er was niets meer aan te doen. Deed mijn uitterste best, schrijft de chirurgijn, maar brak aan ’t schrotum door, waarbij koorts en ijlhoofdigheijt volgde, en de afgang onwetende quijtgeraakte, soodat alle aangewende middelen vergeefs zijnde en sijn jaaren hoog zijnde, overleed den 10 meij 1762, in ’t 51 jaar van sijn ouderdom; een oudere man dus, die zijn tijd wel had gehad.

Publieke verkoop na zeemansgraf

Oppertimmerman Paulus Christiaan Kemp, uit Hamburg, was één van de best betaalde bemanningsleden aan boord. Hij verdiende 38 gulden per maand; twee gulden meer dan opperstuurman Daniël Pruijmelaar uit Middelburg en de chirurgijn, oppermeester Petrus Henricus Couperus uit Nieuwland op Walcheren. Alleen kapitein Jan Menkenveld uit Hamburg verdiende meer: 60 gulden. Na een handgeld van twee maanden bij aanmonstering zou de uitbetaling overigens pas na thuiskomst op het Vlacke (de rede van Rammekens) kunnen worden opgeëist. En onderweg had de bemanning toch nergens geld voor nodig?

Maar Kemp was al het vierde bemanningslid dat Vlissingen niet meer terug zou zien. Het afscheid van de oppertimmerman wordt door opperstuurman Pruijmelaar kort in zijn logboek vermeld, waarbij ook duidelijk wordt dat van een eensluidende spelling geen sprake was:

Begin van de voormiddag is onse oppertimmerman, Poulis Kempe, overleden, wij zetten hem overboordt en deden een schoodt (eerden hem met een saluutschot), (…) namiddag verkogten den overleden zijn goedt.

Dat ritueel werd al omschreven toen het eerste bemanningslid overleed: matroos Roelof Siewerdts, die de hele reis ziek was geweest en op Kerstavond 1671 stierf.

Dat Kemp in een redelijke welstand leefde blijkt uit zijn nalatenschap, die ruim 106 gulden opbracht. Kok Thomas Ditmaar kocht 7 broeken in soorten en 2 spoelcommen voor ruim 5 gulden, 7 blaauw hembden in soort, 2 wolle baaijtjes, 1 kussenslooff gingen naar oploper Adriaan de Visser, opperstuurman Pruijmelaar kocht 11 mantje coralen en 2 tabacsdosen voor 1,19 gulden en de grootste aankoop werd gedaan door Allose Madros uit het Spaanse Cadiz: 5 paar schoenen, 2 paar coussens, 1 onderbroek, 1 baaijtje, 2 mutsen, 1 casaktje (?), 2 doosjes & lappen, 10 lb. (pond) blaartabacq & een hoop blaartabacq, 1 steene pot, 2 hoeden, 2 doeken, 1 papierdoos & romeling (?), 1 steene pot & pijpen, 1 baaijtje, 6 doeken, 1 doos met thee, 5 paar coussens & saaijetten voor ƒ 33:33. Het maakt ook duidelijk dat de bemanning (scroll naar ‘opvarenden’) heel internationaal van samenstelling was: Zeeuws, Gronings, Amsterdams, uit Nijmegen, Vlaams, Duits, Frans, Deens, Noors, Zweeds en Spaans (Cadiz en Malaga).

Schuldbekentenissen

Het waren soms enorme bedragen voor mannen die per maand een gage van meestal tussen 10 en 23 gulden verdienden en waarschijnlijk geen cent op zak, want nergens voor nodig. Ze waren intussen weliswaar ruim acht maanden aan boord en in theorie al min of meer vermogend, maar ze zouden hun gage pas uitbetaald krijgen na thuiskomst op het Vlacke. (Zou het schip verongelukken of werd het buitgemaakt, dan kon trouwens in het geheel geen aanspraak worden gemaakt op uitbetaling van de gage).

Het was voor hen dan ook plezierig dat opperkuiper Adriaan Hillebrand uit Veere, die zelf 24 gulden per maand verdiende, kennelijk redelijk in de slappe was zat (of bedreven was in het uitschrijven van leningen). Hij was bereid hen het geld dat ze nodig hadden uit te lenen. Hun schuldbekentenis zou na thuiskomst met hun gage worden verrekend. En zo omvat de administratie van het slavenschip d’Eenigheid ook dertien schuldbekentenissen aan Hillebrand.

Het ging om aanzienlijke bedragen met als uitschieter een lening van ruim 100 gulden aan onderkuiper Isaac de Vos, die zelf 18 gulden per maand verdiende. In totaal leende opperkuiper Hillebrand meer dan 300 gulden (ca. 2690 euro) uit. Van elke lening werd een papieren bewijsstuk gemaakt, dat zorgvuldig werd bewaard, wellicht rechtstreeks in de administratie van het schip.

Nog een matroos overleden

Het overlijden van matroos Duijnkerken werd in het scheepslogboek aangegeven met een doodshoofd
Het overlijden van matroos Duijnkerken werd in het scheepslogboek aangegeven met een doodshoofd
Op 1 mei klaagde Jacobus Duinkerken, matroos uit Middelburg, bij de chirurgijn over buikloop. Het verslag van Couperus maakt duidelijk dat de chirurgijn tamelijk machteloos stond. Op 26 mei herhaalde de opperstuurman zijn mantra: zetten den overleden in de voormiddag overboordt en deden een schoodt. De veiling, waaronder 3 papegaaijen (ƒ 20) voor chirurgijn Couperus, bracht 69 gulden op. Daarnaast wordt melding gemaakt van een onderhandts obligatie ten lasten (van matroos) Cornelis de Hondt groot, ƒ 13:0; totaal dus ruim 82 gulden.

Ondertimmerman Pieter de Gerol uit Middelburg werd bevorderd tot oppertimmerman en zijn maandtgeld verbeterd van 20 naar 30 gulden. Met 31 van de oorspronkelijk 36 bemanningsleden werd de reis naar Amerika voortgezet.

Een lintworm van ruim 7 meter

De rol van de chirurgijn aan bood was heel belangrijk. Hij waakte over de gezondheid van de bemanning. Zo had de derdewaak Adriaan de Puit zich in november 1761 bij hem gemeld met klachten over buikpijn. Couperus kwam er snel achter dat de jongen sterck met wormen beset was en gaf hem een purgeermiddel, waarna Adriaan een worm van tussen de 5 en 7 meter kwijtraakte, helaas sijnde nog afgebroken. De matroos moest nog drie keer terugkomen voor z’n wormbehandeling, tot hij op 12 december volkoomen herstelt verklaard werd.

Misschien nog belangrijker was zijn verantwoordelijkheid voor het welzijn van de slaven. Want die vertegenwoordigden het kapitaal waarmee straks in Amerika het geld moest worden verdiend. Eigenlijk was dat een onmogelijke opdracht. De ruim 300 slaven (plus minstens één pasgeboren baby), die er geen idee van hadden wat hen boven het hoofd hing, waren op het slavenschip; een ‘notendopje’ dat slechts 22,50 meter lang was, ondergebracht op een oppervlak van ca. 30 vierkante meter.

Nog vijf slaven dood

Uit de verslagen die de chirurgijn maakte van zijn behandelingen en voorgeschreven medicijnen komt Couperus naar voren als een verantwoordelijke arts, die alles deed wat in zijn vermogen lag om mensenlevens te redden. Wat betreft de slaven blijkt echter dat hij vaak volstrekt machteloos stond tegenover de problemen waarmee hij werd geconfronteerd.

Op 18 mei was een manslaaf overleden die in ’t begin of wanneer eerst is gekogt geweest, dus die één van de eerste slaven aan boord – namen werden niet gegeven en als nummer waren ze alleen bekend in de boekhouding in de volgorde van binnenkomst.

Heef niet willen eten, waarop verval van kragten is gevolgt. Hem getragt hem telkens tot eten te brengen, ’tgeen ook enigsints scheen te gelukken, maar verviel doen aan den afgang of loslijvigheijt. Liet ’t lighaam suiveren door (volgen medicijnen), waardoor den afgang gestopt wierd, maar doordien genoegsaam uitgeteert was, alschoon hem dikmaals een stuk broot, ook een kroesje wijntint gaf, soo waren alle aangewende middelen vergeefs en overleed op dato voornoemd.

De volgende dag stierf alweer een andere manslaaf, sijnde seer vermagert en soo ’t scheen had een teeringagtige koorts, kreeg ook een febris continua, ordonneerde een sagte laxans om ’t lighaam te suiveren. Dat leek even te helpen, maar wanneer ’t eten van de slaven klaar was, hij een overval kreeg en bleef soo op ’t moment doot.

‘Slavin scheen altoos te treuren’

Op 30 mei stierf een vrouslaaf, sijnde van de Bovenkust. De vrouw leek verteerd door verdriet, kennelijk omdat ze op het vasteland een kind achter had moeten laten:

Dese slavin, nadat se gekogt was, scheen altoos te treuren, sat seer stil, sprak weinig, at en dronk altoos wel, dewijl se gesont was, maar wanneer (we) de kust verlieten, soo verviel (zij) van dag tot dag en vermagerde sterk, gaf haar altemets een sagte laxan, somsijts een druppelen tinctura antihijsterica (voorsch. 4), ook van de puppa (voorsch. 5), waarvan haar altemets een romertje gaf, maar alle middelen vergeefs zijnde, overleed op voornoemde dato, ik geloof dat haar melancolij sal hebben ontstaan dat sij een kint sal hebben gehad en dat de negers ’tzelve sullen hebben gehouden.

Slaven stierven ook plotseling: Op 7 juni vond men ’s morgens een mansslaaf tussendeks doot liggen, had daags tevoren nog gesont geweest, visenteerde hem, maar konde niet vernemen wat eigentlijk de oorsaak van sijn schielijke doot was.

En twee dagen later stond Couperus opnieuw machteloos tegenover een patiënt: Was dootlijk mager, geleek eerder een geraamte dan een mensch, at en dronk seer wel, ja was noeit tevreden, liet hem dikmaals purgeeren, gaf hem ook alle morgens ’t elixir proprietatis Paracelsi, was anders gesont van lighaam maar teerde volkomen uit en overleed op voornoemde dato.

Het waren nu al twaalf slaven die Amerika nooit zouden bereiken.

Geëmotioneerd verslag van opperstuurman Pruijmelaar over de ruzie die hij had met werkweigeraar bootsman Pieters op 23 mei 1762.
Geëmotioneerd verslag van opperstuurman Pruijmelaar over de ruzie die hij had met werkweigeraar bootsman Pieters op 23 mei 1762.

Harmonie verstoord

Er waren ook spanningen onder de bemanningsleden aan boord. Dat maakt het logboek van opperstuurman Pruijmelaar duidelijk, die op 23 mei 1762, onder de kust van Ghana, toen de reis naar Amerika nog maar net begonnen was, melding maakt van een heftige ruzie met bootsman Pieter Pieters uit Groningen.

’s Morgens was de windt zuid frisse coelte, buijege lugt en daarom wilde de opperstuurman het een en ander aan de zeilen veranderen. Maar Pieters, die kennelijk wel vaker in opstand kwam, had daar helemaal geen zin in.

Om 8 ueren of na ’t gebedt cregen ik een geval met onse boosman zoodat ik daarmede in woorden raaken op het deck en ook tot op het halfdeck, denwelken dat hij met veel vloeken en raasen tegen mij aanging en met veel bretaliteijdt, gelijk als meermalen is voorgevallen.

De bootsman zette maar twee mannen in om het zeil uit te zetten en daarmee het oppervlak om wind op te vangen te vergroten, terwijl er daarvoor toch minstens vier nodig waren:

Ik zeijde hem van een rif agter en voor uijt de marzeijlen te laten steken, daar hij doen maar een man agter en een man vooren liet opgaan om ’t rif uijt te steken en ik dat ziende vraagde hem waartoe dat er maar een man opging om reven uijt te steken, waarop dat hij bretaal antwoorde dat hij maar 2 man hadde, hetwelk onwaar was want wij hadden er nog 4 die na boven konde gaan en omdat ik zeijde van agter en vooren reven uijt te steken liet hij een man agter en een vooren opgaan, waarop dat ik zeijde dat het 2 mans werck was en dat ik niet en wilde hebben dat er de marzeijlen zoude ontstukscheuren, dat hij dan moeste waarschouwen of op agter of vooren eerst een voor een…

De ruzie trok de aandacht van kapitein Menkenveld, die het temperament van de bootsman wel kende en zijn gezag bevestigde met twee klappen met de vuijlnischop:

… waarop dat ons capiteijn uijt de cajuijt kwam die ook zijn bretaliteijdt wel kende zeijde tegen de boosman dat hij zijn mondt zoude houden tegen den opperstuerman, waarop hij antwoorde alsdat hij dat niet doen en wilde, daarop de captijn nog eens zeijde: “Swijgtt stil”, waarop de boosman zeijde: “Ik can en en wil niet swijgen”, daarop de captijn de vuijlisschop opnam en sloeg 2 maal na hem, waarop dat hij zeijde alsdat het geen dienst meer dede, daarop de capiteijn zeijde dat dat zeer goedt was want dat anders de capiteijn zoude genoodt zijn om hem van zijn diens af te zetten door al zijn bretaliteijdt die hij gedierig voerde, wandt de boosman was al tot 2 maal in de cajuijt gewaarschoudt alsdat hij niet bretaal of geen bretaliteijdt gebruijken tegen de stuerlieden of een ander weg met hem te wete.

Na het slaveneeten kwam de bootsman tot bezinning en beloofde beterschap. Hij mocht zijn dienst hervatten, maar van bretaliteijt mocht nu geen sprake meer zijn:

Na het slaveneeten of om 11 ueren ben wij stuerlieden en de boosman in de cajuijt geroepen en in onse prezenttie had ons capiteijn aan de boosman gevraagt of hij voor boosmandienst of voor het heele scheepsdiens hadde bedankt, daarop hij antwoorde alsdat hij in ’t geheel niet hadde bedankt, zodat hij zoo zijn woorden terstondt terug of door de nek haalde, want meer die dat gezegde gehoordt hadde, hij hadde ook gezeijdt alsdat hij niet langer als tot in de West-Indies duren en zoude, dus wierdt hem dan weer belast om zijn diens weer waar te nemen, dog van nu af geen bretaliteijdt meer tegen eenig stuerman te voeren of met den eersten van zijn dienst af te zetten.

Meer weten:
– Volg elke dag de reis van het slavenschip d’Eenigheid (1761-1763/2013-2015)

– Programma landelijke herdenking afschaffen slavenhandel in Middelburg, 14 juni 2014.

– Het Zeeuws Archief digitaliseert het complete archief van de MCC (100 meter, circa 350.000 scans) en maakt de scans toegankelijk voor het publiek via internet. De eerste resultaten, enkele honderden scans (inventarisnrs 1 tot en met 54.14), zijn nu te zien in de digitale archiefinventaris van de MCC. De laatste scans worden in 2015 gepubliceerd.

Eerder verschenen op Historiek:

Zet tijdmachine op 1761 en reis mee met slavenschip (7 oktober 2013)
Slavenschip d’Eenigheid kocht (in 1761) eerste slaaf (10 december 2013)
Verdrietige Kerstavond aan boord van slavenschip (24 december 2013)
‘Zoo is het mogelyk in een zoo naauw vertrek 200 slaven te bergen’ (2 april 2014)
d’Eenigheid met 319 slaven op weg naar Amerika (10 mei 2014).

Openingsafbeelding: Het zegel van kapitein Menkenveld (Zeeuws Archief)

In totaal werden naar schatting 12,5 miljoen slaven via de trans-Amerikaanse handel</a> vanuit Afrika naar Amerika gebracht .. Het aandeel van de Republiek daarin bedroeg ruim 550.000 slaven. (Bron: Wikipedia)
In totaal werden naar schatting 12,5 miljoen slaven via de trans-Amerikaanse handel vanuit Afrika naar Amerika gebracht .. Het aandeel van de Republiek daarin bedroeg ruim 550.000 slaven. (Bron: Wikipedia)

André Horlings (1945-2023) was journalist en van 'vlak na de oorlog', wat mogelijk zijn interesse voor onder meer de Tweede Wereldoorlog verklaarde. Schreef het boek Arnhem Spookstad en verzorgde de (eind)redactie voor een publicatie over het Duitse dwangarbeiderskamp Rees (1944-1945). Verzorgde in 2011 twee uitvoerig gedocumenteerde verhalen: Bruidegom achter prikkeldraad en Het drama van de SS Pavon. Bladerde graag in Google Books. Zie ook archief sinds 1995.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×