Crises in het internationale financiële systeem leveren meestal stemmenwinst op voor uiterst-rechtse partijen. Dat blijkt uit een aantal wetenschappelijke studies die de afgelopen anderhalve eeuw bestrijken.
“It’s the economy, stupid’’ (Het is de economie, suffie). Mede met behulp van die slogan, bedacht door zijn campagnestrateeg James Carville, versloeg Bill Clinton in 1992 George H.W. Bush in de strijd om het Amerikaanse presidentschap. Het onderstreepte maar weer eens het verband tussen economie en politiek.

Marx groef dieper dan Carville en Clinton, maar in beide gevallen was de vingerwijzing: de economie is bepalend voor de politiek. Het is dan ook interessant dat diverse studies uit de afgelopen tien jaar laten zien dat er een duidelijk verband waarneembaar is tussen in het bijzonder financiële crises en de politiek.
Dat radicaal-rechtse partijen de kaart spelen en speelden van afkeer van ‘de ander’ – zoals joden, moslims, immigranten – is algemeen bekend. Dat ze vroeger en nu hamer(d)en op zaken als nationalisme en ‘law and order’ hoort eveneens bij het pakket. In zijn boek over wat hij noemt ‘de crisis van het democratisch kapitalisme’ wijst hoofdcommentator Martin Wolf van de Financial Times erop dat zulke ‘culturele verklaringen’ voor de opkomst van populistische en uiterst rechtse partijen ook in de jongste geschiedenis opgeld doen. Maar, schrijft hij, ‘het cruciale probleem met (die) verklaringen is dat ze geen antwoord geven op de voor de hand liggende vraag: waarom nu?’
Wolf doet meteen boter bij de vis: “Het antwoord is met zekerheid dat er iets groots gebeurde: de financiële crisis en zijn nasleep’’. Hij doelt op de internationale crisis die in 2007 begon. Naar het zich laat aanzien heeft hij gelijk dat die crisis uitpakte in het voordeel van uiterst-rechts. Sterker nog, naast ‘culturele’ aspecten spelen bij de groei van uiterst-rechts al veel langer financiële crises een rol, al is dat veel minder bekend.
Retoriek van extreem rechts
Heel nuttig is dan ook een breed onderzoek naar de gevolgen van financiële crises waarover drie economen, verbonden aan evenzoveel Duitse universiteiten, in 2015 publiceerden. Ze keken niet naar inflatiepieken, kelderende effectenbeurzen en valuta, maar concentreerden zich op ontwrichtende bankencrises. Dat zijn crises waarbij sprake is van bankruns door rekeninghouders die hun geld in veiligheid willen brengen, van grote kapitaalverliezen bij banken die ingrijpen van de overheid uitlokken, van faillissementen en gedwongen fusies van banken. Voor het onderzoek werden uit de jaren 1870-2014 gegevens verzameld over 827 parlementsverkiezingen in twintig ontwikkelde economieën. Naast grote landen als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië zijn daarbij ook Nederland en België.
Door financiële crises zagen regeringen hun meerderheden slinken en politieke polarisatie sterk toenemen, waardoor de politieke stabiliteit afnam. Het verklaart op zijn minst voor een deel waarom het overwinnen van financiële crises vaak traag gaat. Het zal vermoedelijk weinig lezers verbazen. Al meer in het oog springt dat na zulke crises straatprotesten (betogingen, rellen, stakingen) fors plegen toe te nemen.

De beruchtste draaien naar extreem-rechts waren die in Italië en Duitsland. Begin jaren 1920 kampte Italië met een bankencrisis. Mussolini’s fascisten kregen in 1921 19,1 procent van de kiezers achter zich, in 1925 schoot dat omhoog naar 65 procent. In Duitsland, waar in 1931 een bankencrisis begon, scoorden de nazi’s in 1930 nog 18,3 procent van de stemmen, in 1932 was dat al iets boven de 30 procent en in maart 1933 zelfs 43,9 procent.
Dichter bij huis is de nasleep van de wereldwijde financiële crisis die in 2007 uitbrak. In tal van landen was een ruk naar populistisch dan wel radicaal rechts te zien. In Nederland reikte de Partij voor de Vrijheid (PVV) in 2006 tot 5,9 procent van de stemmen, in 2010 liep dat op naar 15,5 procent.
Overigens hoeft het niet altijd te gaan om wereldwijde crises zoals de ‘Grote Recessie’ die in 2007 inzette. Ook een regionale bankencrisis als de Scandinavische van eind jaren tachtig en begin jaren negentig trok sporen. Populistisch rechts zag zijn aanhang groeien in zowel Noorwegen als Zweden en Denemarken. Over een latere financiële crisis in Zweden verderop meer.
NSDAP en de Danat-Bank
Maar eerst een blik op de beruchtste ruk naar extreem-rechts, namelijk die in Duitsland na de bankencrisis daar in 1931, waarmee Hitlers Nationalsozialistische Deutsche Arbeiter Partei (NSDAP) zijn voordeel deed. De Duitse centrale bank kon destijds handelsbanken die in moeilijkheden verkeerden niet of nauwelijks steunen. De centrale bank had te weinig reserves en was bovendien verwikkeld in een conflict met Frankrijk over herstelbetalingen voortvloeiend uit de Eerste Wereldoorlog.

De wereldwijde economische depressie (in 1929 begonnen op de effectenbeurs van Wall Street) bracht in combinatie met de nationale bankencrisis de Duitse economie en daarmee Duitse burgers harde klappen toe. Het bruto binnenlands product kromp zo’n veertig procent, lonen gingen ongeveer twintig procent omlaag. Hierboven bleek al dat de aanhang van de nazipartij onder de kiezers in de jaren 1930-1933 ruim verdubbelde. Voor een deel laat zich dat ‘cultureel’ verklaren: de nazi’s boekten de grootste winst in plaatsen met een antisemitische geschiedenis.
Daarnaast is echter vastgesteld dat de crisis waarin de Danat-Bank verzeilde, duidelijk bijdroeg aan de stemmenwinst van de nazi’s. In gemeenten met vestigingen van deze bank, plaatsen dus die meer blootstonden aan de gevolgen van de Danat-Bank-crisis, gingen inkomens verder omlaag dan elders. En daar scoorden de nazi’s bij verkiezingen tussen september 1930 en juli 1932 2,9 procentpunt meer winst dan elders. In plaatsen met Dresdner Bank-vestigingen waren de economische gevolgen van de crisis ruwweg dezelfde, maar bleef zo’n stembusbonus voor de nazi’s uit. De Dresdner Bank werd tijdens de bankencrisis dan ook veel minder in de schijnwerpers gezet dan de Danat-Bank.
De gevolgen van de bankencrisis gingen overigens verder dan alleen veel extra NSDAP-stemmen. Plaatsen waar Danat-Bank een grotere economische rol speelde, gaven tijdens de Kristallnacht (1938) meer aanvallen op synagogen te zien, er werden daar meer antisemitische brieven naar de nazi-pers gestuurd en na 1933 werden er meer joden gedeporteerd. De auteurs van een studie naar de Duitse bankencrisis concluderen dan ook dat deze crisis niet alleen zorgde dat meer kiezers zich achter de nazi’s schaarden, maar ook de haat (tegen joden) bevorderde.

Groot-Brittannië en de kredietcrisis
Van een andere orde is wat in Groot-Brittannië gebeurde, na de in 2007 losgebarsten kredietcrisis. Maar opnieuw waren politieke gevolgen te zien. Onder druk van de financiële crisis zette de Britse regering vanaf 2011 het mes fors in de overheidsuitgaven voor sociale zekerheid. Meer Britten kwamen daardoor bloot te staan aan de gevolgen van de financiële crisis. Naar schatting kreeg 15 tot 25 procent van de Britse huishoudens ermee te maken.

Zweden
Iets vergelijkbaars was te zien in Zweden. Ook dat land kreeg te maken met de gevolgen van de in 2007 begonnen internationale financiële crisis. En ook daar sneed de regering als reactie in de sociale zekerheid. Aanzienlijke groepen Zweden betaalden een prijs, heel wat mensen waren niet meer zeker van hun baan en de bevolking zag de economische ongelijkheid toenemen. De radicaal rechtse Zweden-Democraten (Sverigedemokraterna), die vaak worden vergeleken met het Franse Front National (sinds 2018 Rassemblement National), zagen hun koren bloeien. Trokken ze tot 1998 één procent van de kiezers, in 2010 braken ze door naar 5,7 procent en in 2014 werden ze met 12,9 procent de derde partij van Zweden. Ook hier dus een financiële crisis die opvallend samenviel met winst voor uiterst-rechts.
China en de zilverreserves
Een bijzondere financiële crisis tot slot, de crisis namelijk die China in de jaren 1930 trof door Amerikaans regeringsbeleid. Een van de gevolgen van de Wall Street-crash in 1929 en wat volgde, was dat de zilverprijs kelderde. Dat betekende grote schade voor de Amerikaanse staten met zilvermijnen, het ‘zilverblok’: Arizona, Colorado, Idaho, Montana, Nevada, New Mexico en Utah. Vanuit die staten werd druk uitgeoefend op de in 1933 aangetreden Amerikaanse president Franklin Delano Roosevelt om te helpen. De redenering was dat het goed zou komen als de Amerikaanse overheid grote hoeveelheden zilver opkocht, waardoor de prijs weer zou aantrekken.
Roosevelt gaf toe, volgens commentatoren in de hoop senatoren uit die staten te winnen voor andere beleidsvoornemens die hij had. Het was ook vast niet toevallig dat van de veertien senatoren uit de zilverblok-staten er twaalf Democraat waren, net als de president. In mei 1934 hield Roosevelt het Congres voor dat het nodig was ‘de metaalbasis van ons monetaire systeem te verbreden’. Hij vond de voorraad edelmetaal die diende ter dekking van de Amerikaanse dollar voortaan voor een kwart moest gaan bestaan uit zilver, de rest kon goud blijven.

Op 19 juni 1934 schaarde het Congres zich achter de Silver Purchase Act (Zilver Aankoop Wet). De minister van Financiën moest in binnen- en buitenland net zo lang zilver laten kopen tot een kwart van de dekking van de dollar zou bestaan uit zilver. Daarmee was de Amerikaanse overheid trouwens al in 1933 begonnen. Er werd voor zilver ruim meer betaald dan de marktprijs. Zo werd nieuw in de VS gedolven zilver ingekocht voor 64,64 dollarcent per ounce toen dat de marktprijs 44 cent bedroeg. Uiteindelijk verdubbelde de wereldprijs van zilver in twee jaar tot 70 cent in 1935.
Voor China had dat ingrijpende gevolgen. Veel zilver werd geëxporteerd om van de gunstige markt te profiteren. China had geen eigen zilvermijnen om het weer aan te vullen. Vooral in China gevestigde buitenlandse banken als HSBC en National City Bank of New York waren actief met zilverexport. Het probleem was dat China – anders dan Nederland, dat destijds de gouden standaard hanteerde ter dekking van de gulden – de zilverstandaard gebruikte als fundament voor zijn monetaire systeem. Door het Amerikaanse opkoopprogramma verdween ongeveer 15 procent van de Chinese zilvervoorraad en teerden Chinese banken in op hun zilverreserves.

Ook aan deze financiële crisis zat een politieke component. In de jaren 1931-1935 was de politiek in China vrij stabiel. Na een decennium van burgeroorlog had de nationalistische regering van Chiang Kai-shek China in 1928 herenigd en economische groei mogelijk gemaakt. De crisis rond het zilver gooide roet in het eten. Een uiterst rechtse partij die daarmee zijn voordeel kon doen, ontbrak echter. Wel was er de in 1921 opgerichte (illegale) Communistische Partij van China. Die zag in de crisis kansen voor activiteiten onder arbeiders in getroffen bedrijven. Bedrijven die zaken deden met banken die nog maar weinig zilver hadden, zagen de communistische infiltratie met zes procent meer toenemen dan bedrijven die wat beter aan leningen konden komen, aldus in 2020 een groep onderzoekers. Hoeveel de communistische activiteiten in bedrijven in het algemeen toenamen vermelden ze helaas niet.
In het licht van al het bovenstaande is de logische vraag hoe kan worden verklaard dat juist financiële crisis er extra diep in hakken en electoraal in het voordeel werken van uiterst-rechts, terwijl links geen stemmenwinst noteert. Bij het verzamelen van gegevens voor dit artikel zijn geen stevige, overtuigende verklaringen aangetroffen. De drie economen die het uitgebreide Duitse onderzoek opzetten, deden wel een voorlopige poging. Daarbij merken ze direct op dat grondig nader onderzoek nodig is voor een overtuigende verklaring.

Waarom uiterst-rechts wél stemmenwinst boekt tijdens en kort na financiële crises en linkse partijen niet, hebben de onderzoekers die Zweden tegen het licht hielden zich afgevraagd. Ze merken op dat linkse partijen gericht zijn op herverdeling (van welvaart) en werkgelegenheid, dus dat het niet gek zou zijn als kiezers bij hen bescherming zouden zoeken tijdens financiële crises. De onderzoekers zien twee verklaringen waarom dat toch niet gebeurde. Ten eerste, constateren ze, lijken linkse politici niet erg meer op de mensen die in de samenleving zwak staan. Het roept in herinnering dat de Partij van de Arbeid in Nederland in het verleden wel een ‘doctorandussenpartij’ is genoemd. Daarnaast, noteren de auteurs, leiden economische schokken vaak tot afnemend vertrouwen in regeringen, regeringen waarvan traditionele linkse partijen (zoals de sociaaldemocratische in Zweden) geregeld deel uitmaakten.
Meestal schaadden populisten de economie van hun land
Bronnen ▼
– Karl Marx: Zur Kritik der politischen Oekonomie (Vorwort). Marx Engels Werke 13. (Berlin, DDR 1972).
– Martin Wolf: The Crisis of Democratic Capitalism (London 2023).
– Manuel Funke, Moritz Schularick, Christoph Trebesch: Going to Extremes: Politics after Financial Crises, 1870-2014. CESinfo Working Paper No. 5553 (München, October 2015).
– Sebastian Doerr, Stefan Gissler, José-Luis Peydró, Hanns-Joachim Voth: Financial crises and political radicalisation: How failing banks paved Hitler’s path to power. BIS Working Paper No 978 (Basel, November 2021).
– Thiemo Fetzer: Did Austerity Cause Brexit? In: American Economic Review 2019, 109 (11).
– Ernesto Dal Bó, Frederico Finan, Olle Folke, Torsten Persson, Johanna Rickne: Economic Losers and Political Winners: Sweden’s Radical Right (Augustus 2018).
– https://sv.wikipedia.org/wiki/Sverigedemokraterna
– Alice Evelyn Randall: The Effect Of The Silver Purchase Act if 1934 on United States, China, Mexico and India. (Thesis Boston University, 1936).
– Fabio Braggion, Alberto Manconi, Haikun Zhu: Credit and social unrest: Evidence from 1930s China. In: Journal of Financial Economics 138 (2020).