Op de ochtend van 24 juni 1889 reden vier ruiters het kleine stadje Telluride (Colorado) binnen. Twee van hen liepen de San Miguel Valley Bank binnen met zakdoeken voor hun gezicht gebonden terwijl de twee anderen de paarden buiten in gereedheid hielden. Een van de bandieten trok een pistool en hield het onder de neus van de kassier. Hij riep naar zijn kompanen die buiten stonden: ‘Come on boys, it’s alright’.
De twee kwamen naar binnen en maakten een ronde door het gebouw waarbij ze al het contante geld dat ze konden vinden verzamelden. Vervolgens sprongen ze op hun paarden en galoppeerden de stad uit terwijl ze hun pistolen afvuurden om iedereen af te schrikken die maar op het idee zou kunnen komen om hen te achtervolgen.
Korte tijd later werd er toch een troep samengesteld om de achtervolging in te zetten, maar de achtervolgers moesten deze actie een paar uur later opgeven en terugkeren. De volgende dag berichtten de kranten dat de ‘outlaws’ 21.000 dollar buitgemaakt hadden. Dit was een van de eerste berovingen waar Butch Cassidy (1866-1908) en de Sundance Kid (1867-1908) later van beschuldigd werden. Hun kleurrijke carrière in de Wild Bunch – één van de meest succesvolle bendes in de Amerikaanse geschiedenis – was de inspiratiebron voor een bekende speelfilm en het onderwerp van tal van documentaires en boeken. Maar de grote vraag is waarom Butch en de Sundance Kid zich überhaupt met misdaad gingen bezighouden. En waarom zou het duo beschermd zijn door lokale kolonisten en als helden gevierd zijn door tijdgenoten?
Onderzoek in de archieven van Wyoming openbaarde recent hoe Butch en Sundance Kid pasten in een cultuur van kolonisten en veedieven, en plaatst het duo in het kader van de Johnson Country War die tussen 1889 en 1893 werd uitgevochten tussen grote veehouderijondernemingen en kleine boeren.
Het westen van de Verenigde Staten werd in deze jaren gezien als een land van overvloed, dat tienduizenden migranten trok naar de open grasvlakten, valleien en bergen van Utah, Wyoming en Colorado. Cowboys kwamen er om een nieuw leven te beginnen, waaronder de jonge Robert LeRoy Parker en Harry A Longabaugh, spoedig beter bekend als Butch en Sundance.
Homestead Act
Als achttienjarige had Butch zijn ouderlijk huis in Utah verlaten om op ranches te gaan werken als veedrijver. Hij was een jonge avonturier die iets van het leven wilde gaan maken. Sundance verliet Pennsylvania toen hij nog maar vijftien jaar oud was om op reis te gaan met zijn neef George, die met zijn vrouw en kinderen als kolonist in Durango (Colorado) neerstreek. De Homestead Act van 1862 stond ieder gezinshoofd van eenentwintig jaar of ouder toe om 160 hectaren te claimen, ten einde zich aldaar te vestigen op voorwaarde dat er een huis gebouwd werd om minimaal vijf jaar in te wonen. Onder de Desert Land Act van 1877 kon iemand zelfs 640 hectare leeg land kopen voor slechts 25 cent per hectare.
Beide wetten pakten onvoordelig uit voor de grote veeboeren die de gemeenschappelijke grond, waarop ze voorheen hun vee kosteloos hadden kunnen laten grazen, nu in handen zagen komen van kolonisten met hun kleine boerderijen. De familie Longabaugh trok in 1884 naar een nederzetting in Cortez (Colorado) en kort daarna vond Sundance er werk als paardenverzorger voor de LC Ranch. De jongere broer van Butch, Dan Parker, was werkzaam op de naburige Carlisle Ranch te Monticello (Utah) en mogelijk heeft hij het tweetal met elkaar in contact gebracht. Hoewel we dit laatste niet zeker weten, staat één ding wel vast: de twee bleven trouwe vrienden tot hun dood. Op hun vlucht voor de arm der wet sliepen ze rond hetzelfde kampvuur en deelden een gezamenlijke hut in hun drie schuilplaatsen in Hole in the Wall, Robber’s Roost en Brown’s Park. Ze aten samen, gingen samen op roof uit en pasten op elkaar als het gevaarlijk werd.
Butch was een vriendelijke gast, gemakkelijk in de omgang en een grappenmaker. Hij was geliefd bij de omwonende kolonisten en altijd bereid om de handen uit de mouwen te steken. Zijn eerste partner-in-crime, Matt Warner (1864-1938), herinnerde zich:
‘We voelden ons een soort Robin Hood, en genoten populariteit onder-, en bescherming van, het publiek’.
Sundance kwam nogal afstandelijk over, hoewel dit waarschijnlijk uit verlegenheid was, maar ontwikkelde zich wel tot één van de beste schutters van het wilde westen. Hij was groot, knap en trok de aandacht van de vrouwen, maar had tegelijkertijd o-benen en leed gedurende zijn hele leven aan slijmvliesontstekingen. Toen de twee elkaar ontmoetten waren ze beiden al eens in aanraking met justitie geweest.
Grote veeboeren hadden er een hekel aan dat ‘homesteaders’ (kolonisten) en cowboys samen optrokken om kleine ranches op te zetten. Dat ongenoegen nam nog verder toe naarmate ze meer van hun vee zagen verdwijnen. Het was een gewoonte geworden van cowboys als Butch en Sundance om runderen te stelen die van de kudde afgedwaald waren en hier een privéhandeltje van te maken. De grote veehouderijen, ondersteund door justitie, begonnen hier tegen op te treden. Rijke veebaronnen en grote veeboeren werkten in de zeventiger jaren samen met andere belanghebbenden in de Wyoming Stock Growers Association in een poging om hun gemeenschappelijke belangen te beschermen. Ze huurden detectives in om dwarse cowboys uit te schakelen, op te sluiten of eenvoudigweg te doden.
In 1883 klaagde J.H. Hayford van de Laramie Sentinel:
‘Het is de gewoonte geworden van veedrijvers om bij iedere voorjaarstelling dieren zonder brandmerk te verzamelen, onder elkaar te verdelen en van een eigen brandmerk te voorzien’.
Maverick Law
Dit soort praktijken zouden spoedig daarna strafbaar gesteld worden door de invoering van de Maverick Law van 1884. Die bepaalde dat kalveren die zonder brandmerk werden aangetroffen door niemand anders dan de Wyoming Stock Growers Association gebrandmerkt mochten worden. Een gevolg hiervan was dat kolonisten die ongemerkt vee in bezit namen beschuldigd werden van diefstal. Om deze reden belandde de twintig jaar oude Sundance in 1887 in de problemen. Hij had net werk gevonden op de VVV Ranch langs de Belle Fourche River, net ten noorden van Sundance (Wyoming). Toen hij daar echter weer snel vertrok werd hij beschuldigd van het stelen van een paard, revolver en zadel die gelijktijdig verdwenen waren. John Clay, bedrijfsleider van de VVV Ranch en toekomstig voorzitter van de Wyoming Stock Growers Association, oefende druk uit op James Ryan, sheriff van Crook Country, om Sundance op te sporen en te arresteren.
Op 3 augustus 1887 werd ‘de Kid’ veroordeeld tot achttien maanden dwangarbeid. Uiteindelijk zou hij wraak nemen door op 28 juni 1897 de Butte Bank in Belle Fourche (South Dakota) te beroven, waarvan de John Clay grootaandeelhouder was.
De jacht van grote veehouders met ingehuurde schutters op homesteaders bereikte een nieuw en bloedig dieptepunt in 1889 toen Cattle Kate en haar partner James Averill werden neergeschoten en opgeknoopt aan een deurpost van hun ranch. De Wyoming Stock Growers Association beschuldigde het tweetal van veediefstal, hoewel hiervoor geen bewijs was en het incident ontketende een rebellie onder de kolonisten. Detective George Henderson, verantwoordelijk voor de actie tegen Cattle Kate en James Averill, was niet alleen bedrijfsleider op John Clay’s andere ranch in Quarter Circle 71, maar ook uitdrukkelijk opdracht gekregen om hard op te treden.
Toen Clay in een telegram vernam van de dubbele moord, waarschuwde hij onmiddellijk de Wyoming Stock Growers Association. Gezamenlijk startten ze een actie richting de pers om hun handen in onschuld te wassen door de feiten te ontkennen, namelijk dat een onschuldige man en vrouw zonder proces waren opgehangen door een groep huurlingen in opdracht van zakenlieden.
Deze gebeurtenissen vonden plaats slechts een maand nadat Butch en Sundance de bankroof pleegden in Telluride. Met al het geld van de Wyoming Stock Growers Association en aandeelhouders van de Union Pacific Railroad dat richting deze bank stroomde was de instelling naar mening van Butch een geschikt doelwit en de woedende homesteaders waren graag bereid om iedereen die het had gemunt op het bezit van hun vijanden te beschermen.
Terwijl Sundance nog steeds in de gevangenis zat, probeerde Butch samen met een andere cowboy, Al Heiner, een nederzetting te beginnen in Horse Creek (Wyoming), waarschijnlijk met geld van de bankroof in Telluride. Beiden brachten de kerst van 1889 samen door en Butch kreeg kort daarna de bijnaam ‘medicijnman’ toen hij zijn buren van de griep had weten te genezen door hen de middeltjes van een kruidenvrouwtje te verstrekken. In het nieuwe jaar trok Butch naar Johnson County (Wyoming) en kocht daar grond in Blue Creek, tien mijl ten noordwesten van Hole-in-the-Wall. Hij deed dit bezit echter al weer snel van de hand en ging er vandoor, mogelijk omdat justitie hem op de hielen zat.
Johnson County War
Tezelfdertijd kwam Sundance vrij en ging naar Montana, toen nog deel van Canada, om er op een ranch te gaan werken. Beide mannen bleven hierna voortdurend de wet overtreden. Volgens Matt Warner was Butch ziek van de veebaronnen:
‘Butch, ik en Tom waren alle drie voor het behoud van het oude wilde westen en tegen de nieuwe ontwikkelingen die het leven onveilig maakten voor de outlaws. De spoorwegmaatschappijen en grote ranches maakten sissy-boys van de eens zo trotse, vrije cowboys, zo waren wij van mening.’
Butch was zesentwintig jaar oud en Sundance een jaar jonger toen de Johnson County War uitbrak in Powder River County (Wyoming). Leden van de Wyoming Stock Growers Association, kokend van woede over de wetsovertredingen van homesteaders en cowboys, besloten toen het recht in eigen hand te nemen en een speciale eenheid op te richten.
Op 5 april verliet een trein Cheyenne met bestemming Casper met aan boord vijfentwintig schutters uit Texas met paarden, wagens en voorraden. Ze waren ingehuurd door Frank Wolcott, een grote veeboer uit North Platte en lid van de Wyoming Stock Growers Association. Frank M. Canton (1849-1927), toenmalig sheriff van Johnson County, kreeg vijf dollar per dag om de huurlingen te begeleiden bij hun jacht naar veedieven, met een beloning van vijftig dollar voor iedere gedode man.
Deze Wyoming Invaders werden nog eens begeleid door vijfentwintig lokale burgerwachten en ondersteund door de Union Pacific Railroad. Er was een ‘hit list’ samengesteld met daarop enkele beruchte veedieven, met de bedoeling dat de minder zware gevallen dan vanzelf zouden stoppen. Nate Champion van de KC Ranch was het eerste doelwit en werd gedood nadat zijn schuilplaats in brand was gestoken. Zijn lichaam werd tentoongesteld met een tekstbord voor de borst: ‘cattle thieves beware’.
Zodra Butch van deze oorlog hoorde haalde hij zijn vrienden Warner en McCarty over om aan de schermutselingen deel te gaan nemen. Warner herinnerde zich later:
‘We luisterden naar Butch Cassidy’s vlammende oproep om tot actie over te gaan, grepen onze Winchestergeweren en reden er op uit om het oude wilde westen te verdedigen en te behouden’.
Nadat een homesteader alarm had geslagen, vertrok op 10 april een troep van tweehonderd mannen naar Kaycee om daar uit wraak de onderkomens van de Wyoming Invaders te plunderen. Butch maakte van de gelegenheid gebruik om zoveel mogelijk runderen buit te maken op de grote veebaronnen, maar wist ternauwernood te ontkomen uit een val die voor hem was opgezet.
Omsingeling
Teruggekeerd op de TA ranch te Crazy Woman slaagden de tweehonderd cowboys en homesteaders erin om de Wyoming Invaders in het nauw te drijven en drie van hen te doden. Eén van hen, tevens lid van de Wyoming Stock Growers Association, wist te ontsnappen en een bericht te sturen naar zijn vriend Amos W. Barber (1860-1915), gouverneur van Wyoming, met een verzoek om hulp. Deze zond op zijn beurt een telegram naar de president, Benjamin Harrison (1833-1901), waarin hij vroeg om de inzet van militairen.
Dit was niet aan dovemans-oren gericht en spoedig arriveerde het zesde cavalerieregiment ter plaatse om de omsingelde Wyoming Invaders te bevrijden. Tot hun verrassing werden ze echter direct in bewaring gesteld nadat bij Canton de dodenlijst was gevonden met daarop de namen van zeventig cowboys en homesteaders. Een journalist van de New York Times verklaarde op 23 april:
‘Er is bewijs tegen meer dan twintig prominente veebaronnen waarvan de namen tot dusverre niet genoemd zijn en daarnaast nog eens verscheidene rijke veehandelaren uit Omaha en mannen uit de hoogste bestuurlijke kringen van Wyoming. Ze zullen allemaal beschuldigd worden van betrokkenheid bij de invasie en er zullen beloningen uitgeloofd worden voor hun arrestatie’.
In feite zou geen van hen echter ooit voor de rechter komen. De huurlingen werden korte tijd later vrijgelaten om terug te keren naar Texas. Alle aanklachten tegen de zakenlieden van de Wyoming Stock Growers Association kwamen te vervallen.
Heldenstatus
Nog diezelfde maand namen de veebaronnen opnieuw wraak op de homesteaders. Al Heiner en Butch werden aangehouden in Star Valley (Wyoming) en beschuldigd van paardendiefstal. Butch werd veroordeeld tot twee jaar cel, maar werd al na achttien maanden vrijgelaten.
Het leek er even op dat Sundance het rechte pad was gaan bewandelen nadat hij in 1892 een saloon was begonnen in Calgary (Canada), maar deze onderneming hield geen stand en de Johnson County War vormde voor hem een excuus om weer treinen te gaan overvallen op spoorlijnen waarvan de investeerders vijandig gezind waren jegens de homesteaders en de cowboys.
Op 29 november 1892 had hij het gemunt op de postwagen van de Great Northern Train, maar liet de passagiers van de trein en hun persoonlijke bezittingen ongemoeid. Dit was slechts een voorproefje van wat het komende decennium stond te gebeuren, waarin Butch en Sundance samen de strijd aangingen met de rijke zakenlieden en veebaronnen door hun runderen te stelen, banken te beroven en treinen op te blazen, totdat ze beiden hun eind zouden vinden in een vuurgevecht te San Vincente in Bolivia op 8 november 1908. Ze waren toen uitgegroeid van kleine veedieven tot de meest beruchte outlaws, maar in de ogen van de vertrapte homesteaders van het Wilde Westen zouden het altijd helden blijven.