De CPN en de Kamerverkiezingen van 1948

8 minuten leestijd
De Waarheid, 8 juli 1948 - Bron: Delpher
De Waarheid, 8 juli 1948 - Bron: Delpher

Op 7 juli 1948 vonden er verkiezingen plaats voor de Tweede Kamer. Die leidden tot een flink verlies voor de Communistische Partij van Nederland (CPN). De partij zakte van 10,56 procent (in 1946) naar 7,74 procent van de stemmen; een verlies dus van ongeveer een kwart. Daarmee verloor de partij 2 van haar 10 zetels in de Kamer, die toen nog uit 100 zetels bestond.

Voor de CPN was de nederlaag een grote tegenvaller. Twee jaar eerder, half mei 1946, was de partij bij de eerste verkiezingen na de Tweede Wereldoorlog nog van 3 naar 10 zetels gegaan, en was daarmee de grote winnaar. De verkiezingsstrijd van 1948 is vooral opmerkelijk omdat hij voor Nederlandse begrippen vrij hard werd gevoerd, vooral tussen de CPN en de Partij van de Arbeid (PvdA). Dit artikel gaat in op die verkiezingsstrijd en met name op de rol van de CPN daarbij.

Veranderende opstelling CPN

Paul de Groot in 1967 (CC0 - Anefp - Ben MErk - wiki)
Paul de Groot in 1967 (CC0 – Anefo – Ben Merk – wiki)
In de eerste jaren na de oorlog werkte de CPN, ondanks inhoudelijke meningsverschillen, samen met de kabinetten Schermerhorn (1945-1946) en Beel (1946-1948), en de beide regeringspartijen, de Katholieke Volkspartij (KVP) en de PvdA. De CPN steunde in grote lijnen de herstelpolitiek van de regering en haar opstelling ten aanzien van de dekolonisatie van Indonesië. In de loop van 1947 veranderde dit. Hierbij speelden nationale en internationale ontwikkelingen een rol.

Als enige partij in het Nederlandse parlement was de CPN tegen de militaire actie in Indonesië (de zogenoemde ‘eerste politionele actie’) van juli 1947. Dit leidde tot een andere opstelling van de CPN tegenover de PvdA, die het militaire optreden wel steunde. CPN-voorman Paul de Groot verklaarde in een zitting van het partijbestuur op 28 september 1947 dat de CPN nu niet meer kon samenwerken met de PvdA:

‘Nu moeten wij front tegen haar maken’.

Internationaal liepen vanaf 1945 de spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie steeds verder op. De Sovjet-Unie koos in 1947 voor een confrontatiestrategie en de West-Europese communisten volgden die lijn. Toen de CPN eind 1947 deze strategie ook omarmde, nam die partij afscheid van de coöperatieve houding van na de oorlog en werd ‘haar feitelijk politiek isolement onvermijdelijk’.

Bestrijding CPN geïntensiveerd

Koos Vorrink in 1951
Koos Vorrink in 1951 (CC BY-SA 3.0 nl – Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid – wiki)
Na de communistische machtsovername in Tsjechoslowakije (eind februari 1948), die de CPN toejuichte en een voorbeeld noemde voor Nederland, werd in ons land de bestrijding van die partij flink aangescherpt. Achter de schermen speelden de PvdA-ministers, met name minister Willem Drees (Sociale Zaken), daarbij een matigende rol, maar in het openbaar roerde de PvdA zich flink. Die partij vond dat de tijd was gekomen om ‘zich van elke vorm van samenwerking met de communisten in vrije organisaties en comités in het politieke, sociale en culturele leven te onthouden’. PvdA-voorzitter Koos Vorrink was bij de verkiezingen van 1948 lijsttrekker in Amsterdam (een stad met veel CPN-stemmers) om zich daar in het bijzonder te concentreren op de bestrijding van het communisme. Elders in het land was Drees de lijsttrekker.

Verkiezingsstrijd 1948

De economische situatie in Nederland in 1947 en 1948 was slecht en de oorlog in Indonesië kostte veel geld. De andere partijen, de PvdA voorop, wilden voorkomen dat de CPN daarvan kon profiteren. Daarnaast was de PvdA er na de verkiezingen van 1946 natuurlijk op gebrand om dat deel van haar vroegere aanhang, dat in 1946 op de CPN had gestemd, terug te halen. Dat leidde tot een stevige verkiezingscampagne.

De belangrijkste thema’s bij de verkiezingen van 1948 waren de dekolonisatie van Indonesië en de bestrijding van het communisme. De CPN koos de kant van de Indonesische nationalisten en eiste de afschaffing van het koloniale stelsel. Verder stond zij vierkant achter het optreden van de Sovjet-Unie in Oost-Europa en was zij tegen het Marshallplan. De standpunten van de CPN voor de verkiezingen van 1948 zijn terug te vinden in de verkiezingsfolder ‘Om heden en toekomst’. Volgens die partij was het na 1946 niet goed gegaan met Nederland: ‘Al werkende zijn we niet vooruit, maar achteruit gegaan!’; alleen de rijken waren er op vooruit gegaan. Verder werd er oorlog gevoerd in Indonesië. Tot slot zou de Marshallhulp ons nog meer afhankelijk maken van de Verenigde Staten. Dat moest veranderen, vond de CPN. En dat kon veranderen, omdat elke dag de krachten van het socialisme sterker werden: ‘De reactie zal haar doel niet bereiken’. De CPN ging zeer optimistisch de verkiezingen in:

‘Voor er tien jaar verstreken zullen zijn, zal de communistische partij in ons land de regeringsmacht uitoefenen, in samenwerking met alle andere eerlijke vertegenwoordigers van het werkende volk’.

Volgens de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), die de CPN scherp in de gaten hield, werden de verkiezingsbijenkomsten van die partij overigens matig bezocht. De dienst zag een ‘zekere matheid en politieke vermoeienis’. Er was geen grote verkiezingsactiviteit in de steden, ook niet in Amsterdam, en dat was in 1946 wel anders. De CPN-campagne was volgens de dienst, ondanks alle ‘geforceerde opgewektheid’ en optimisme, min of meer mislukt.

Het Vrije Volk, 8 juli 1948 - Bron: Delpher
Het Vrije Volk, 8 juli 1948 – Bron: Delpher

Persoonlijke aanval op Vorrink

Wellicht ter compensatie van de matte verkiezingscampagne voerde de CPN via haar partijkrant De Waarheid een felle, op de persoon gerichte campagne tegen PvdA-voorzitter Vorrink, de lijsttrekker in Amsterdam die kennelijk als de grote vijand werd gezien. Vanaf 8 juni publiceerde die krant een serie door CPN-voorman Paul de Groot geschreven artikelen onder de titel ‘De Grote Samenzwering’, waarin een poging werd gedaan het oorlogsverleden van Vorrink te besmeuren. Hij was een ‘lafaard’ die geprobeerd zou hebben in 1940 weg te komen naar Engeland (dat probeerde hij inderdaad; zonder succes overigens). En verder was hij een ‘verrader’ die door de nazi’s als de nieuwe leider was uitverkoren. Hij zou ‘de komende man der nazi’s’ zijn geweest (dat was een verzinsel).

Ger Verrips, die een geschiedenis van de CPN schreef, noemde deze artikelen een ’politiek en moreel dieptepunt’. De stukken waren volgens hem bewust bij elkaar geknipt en geplakt uit verklaringen van op hun veroordeling wachtende Duitse politiemensen ‘uit op zichzelf toch al dubieuze, en in elk geval ook voor meer dan één uitleg vatbare politiedossiers’.

Opmerkelijk was dat Arnold Meijer, de leider van het fascistische Zwart Front, al eerder soortgelijke beschuldigingen tegen Vorrink in enkele kranten had geuit. Toen verdedigde de CPN Vorrink nog (in De Waarheid van 25 april 1946):

‘de wijze waarop de katholieke pers de geruchten rond Vorrink in de wereld heeft gebracht [is] smeerpijperij […] van de ergste soort’.

De term ‘smeerpijperij’ kon nu dus ook tegen De Waarheid zelf worden gebruikt.

Volgens de BVD was de ‘hetze’ tegen Vorrink een gebruikelijke tactiek van de communisten (ook gebruikt in de Sovjet-Unie en elders): het vernietigen van de tegenstander door hem af te schilderen als verrader en misdadiger. De aanval op Vorrink keerde zich echter, gelet op de verontwaardiging van andere groepen in de samenleving, als een boemerang tegen de communisten. Het gevolg was een verder toenemend isolement van de CPN.

Interpellatie Tweede Kamer

De BVD berichtte in haar rapportages ook over acties van communisten in Amsterdam waar campagne-activiteiten van de PvdA werden verstoord door spreekkoren, het gooien van stenen en het onklaar maken van voertuigen. In dat verband is het opmerkelijk dat de CPN op 23 juni 1948 in een door die partij aangevraagd interpellatiedebat in de Tweede Kamer klaagde over tegenwerking van de CPN-campagne. Het Kamerlid Jan Hoogcarspel (CPN) zei daar dat het de communisten in veel gemeenten in het land onmogelijk werd gemaakt om openluchtbijeenkomsten te organiseren of om met een geluidswagen rond te rijden. Hoogcarspel vroeg minister Witteman (KVP, Binnenlandse Zaken) de verbodsbepalingen in te laten trekken en ‘iedere bevolkingsgroep in de gelegenheid te stellen zijn opvattingen onder de bevolking ook mondeling te verbreiden’.

In zijn antwoord zei minister Witteman niet teveel ruimte te willen geven aan groepen met ondemocratische opvattingen zoals de CPN:

‘De vraag of in een democratische Staat alle bevolkingsgroepen gelijke mogelijkheden moeten hebben haar opvattingen aan de burgers kenbaar te maken, wordt in dien zin bevestigend beantwoord, dat dit slechts het geval is voor zover deze bevolkingsgroepen inderdaad zelf bereid zijn zich naar de democratische beginselen te gedragen en bereid zijn deze beginselen ook in de toekomst te erkennen en te handhaven’.

Tegen het verwijt dat het optreden van de regering ondemocratisch was zei hij dat het in zijn ogen…

‘…eenvoudig onduldbaar [was], dat de democratische middelen en rechten worden gebruikt om de democratie te ondermijnen en te gronde te richten. Een Regering, die dat zou doen, zou zich belachelijk maken.’

De minister vond dus dat Nederland een ‘weerbare democratie’ zou moeten zijn, een democratie die zich teweer stelt tegen ondemocratische partijen en groepen die haar willen vernietigen.

Verkiezingsnederlaag CPN

De verkiezingsnederlaag van de CPN kwam vooral door de ‘krampachtige euforie’ tijdens de campagne binnen die partij extra hard aan. Vlak na de verkiezingen probeerde Paul de Groot tijdens een zitting van het partijbestuur de nederlaag nog te relativeren: ‘De [door de andere partijen] gehoopte halvering van de CPN is niet gelukt’. De schuld van de nederlaag lag volgens hem vooral bij de anticommunistische campagne.

In een brief aan de leden een paar weken later (26 juli 1948) had het partijbestuur wel kritiek op het eigen optreden. De schuld van de nederlaag lag nu niet alleen aan externe omstandigheden, maar ook aan (de koers van) de partij zelf. Er was sprake van Amerikaanse ‘inmenging’ en alle andere partijen wilden de CPN ‘buiten gevecht’ stellen. Maar daarnaast moest de partij ook zelfkritiek uitoefenen en haar inspanningen versterken. Er werd een hele reeks maatregelen aangekondigd om het voortaan beter te doen. Ondanks alles bleef de CPN zeer optimistisch over de toekomst: ‘de ontwikkeling [naar het socialisme] gaat onweerstaanbaar voorwaarts’. De nederlaag van 7 juli was slechts een tijdelijke ’terugslag’ die spoedig weer zou zijn ingehaald. De partij had ‘een ernstig verlies aan stemmen’ geleden, maar…

‘haar strijdkracht blijft volledig intact.[…] Onze zaak is onoverwinnelijk!’

Ook later dat jaar kwam het partijbestuur nog een paar keer terug op de verkiezingsnederlaag. Paul de Groot zei op 2 november in het bestuur dat er veel fouten waren gemaakt door de partij, meer nog dan in de brief van eind juli al waren genoemd. En in een resolutie uit december 1948 keerde het bestuur zich tegen het pessimisme, ’tot uiting komend in passiviteit’, dat zij her en der in de partij zag.

De BVD schreef in een rapportage dat het uiten van zelfkritiek bij het communisme hoorde. Wellicht was het in dit geval een manier om een (mogelijke) interne oppositie bij voorbaat de mond te snoeren. En wellicht was er ook druk vanuit Moskou om dit te doen en de tactiek van de partij aan te passen richting een meer actieve en agressieve sociale actie.

Tot slot

De verkiezingsnederlaag van de CPN paste in een West-Europese trend; ook elders, zoals in Italië en Finland, nam de steun voor de communistische partijen in 1948 af. Verder had de CPN zich impopulair gemaakt door de coup in Praag te steunen en zich te keren tegen de Marshallhulp. Daarnaast speelde waarschijnlijk de bestrijding van de partij een rol. Tot slot begon vlak voor de verkiezingen de Russische blokkade van West-Berlijn; dat was gratis reclame voor de anticommunisten. Voor een anticommunistische opstelling was er overigens een brede steun in Nederland. Uit een opiniepeiling rond de verkiezingen bleek dat meer dan de helft van electoraat de strijd tegen het communisme als het belangrijkste verkiezingsthema beschouwde.

Opmerkelijk bij deze verkiezingen was de harde campagne, waarbij de CPN zich niet ontzag om een hetze tegen PvdA-voorman Koos Vorrink te voeren, die erop was gericht om zijn oorlogsverleden te besmeuren. Deze methoden waren toentertijd kennelijk normaal in de Sovjet-Unie, maar vrij ongebruikelijk in Nederland.

~ Jan de Vetten

Dit artikel maakt onderdeel uit van de serie De CPN in de Koude Oorlog

Bronnen â–¼

Boeken, artikelen:
– Bogaarts, M.D., De Nederlandse reacties op Praag 1948. In: Bob de Graaf en Cees Wiebes (eds.), Hun crisis was de onze niet. Internationale crises en nationale veiligheid, 1945-1960 (Den Haag 1994) 48-82.
– Judt, Tony, Postwar. A history of Europe since 1945 (Londen 2006).
– Verrips, Ger, Desillusies en dossiers. PvdA en CPN na de bevrijding. In: Marnix Krop e.a. (eds.), Het dertiende jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1992) 90-113.
– Verrips, Ger, Dwars, duivels en dromend. De geschiedenis van de CPN 1938-1991 (Amsterdam 1995).

Archieven:
– Handelingen Tweede Kamer: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/uitgebreidzoeken/historisch
– Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Archief CPN.

Kranten:
– De Waarheid (Delpher: http://www.delpher.nl.)

Jan de Vetten is historicus, afgestudeerd in Leiden in 1981. In 2016 promoveerde hij in Leiden op zijn proefschrift: In de ban van goed en fout. De bestrijding van de Centrumpartij en de Centrumdemocraten (1980-1998). Het boek is uitgegeven bij Prometheus, Amsterdam. Momenteel doet hij onderzoek naar de omgang met en bestrijding van links- en rechts-radicale partijen.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×