Het kolonialisme
en de dekolonisatie
Als één menselijke activiteit in de loop der tijd een volkomen andere waardering heeft gekregen, dan is het wel de kolonisatie van andere landen en volkeren. Wie daar nog iets goeds over hoort bevindt zich echt in een vreemd land. Voor ons is het nauwelijks te bevatten, maar toch werden overzeese bezittingen tot en met de jaren vijftig van de vorige eeuw beschouwd als statussymbolen van het moederland. Bovendien werden koloniën algemeen gezien als onderontwikkeld, waar alleen de kolonisator verandering in kon brengen. Deze ‘beschavingsmissie’ werd door de Engelse schrijver Rudyard Kipling in het gedicht ‘The White Men’s Burden’ als volgt omschreven:
‘Take up the White Man’s burden
The savage wars of peace –
Fill full the mouth of famine
And bid the sickness cease.’
In Frankrijk werd de koloniale expansie als een mission civilisatrice gezien. De Franse filosoof Ernest Renan beweerde dan ook dat de verovering en het bestuur van een land bewoond door een ‘inferieur’ ras niets schokkends heeft. Het Europese ras gold nu eenmaal als een ras van meesters en soldaten. Renan werd bijgevallen door de beroemde schrijver Victor Hugo, die het kolonialisme zag als de beschaving die de overzeese barbarij zou doen verdwijnen (‘c’est à nous d’illuminer le monde’). Karl Marx en Friedrich Engels, de grondleggers van het socialisme, dachten er precies zo over. Engels schreef over de Franse verovering van Algerije:
‘De verovering van Algerije is een belangrijke en gelukkige stap in de vooruitgang van de beschaving.’
Pas na de dekolonisatieprocessen veranderde het kolonialisme – zij het schoorvoetend – van iets ‘goeds’ in iets ‘kwaads’. Al snel viel er zelfs niets gemeners te bedenken dan een ander land binnenvallen, veroveren en bezetten; alleen maar om het daarna uit te persen.
Vergeten was het feit dat het kolonialisme lange tijd ook een ander gezicht had gekend en een einde had gemaakt aan rooftochten en plunderingen, de levensverwachting van de koloniale onderdanen dramatisch had verlengd, wegen, spoorwegen, telegraaf- en telefoonverbindingen, riolering en leidingwater had aangelegd en het onderwijs, het bestuur en de rechtspraak op moderne leest had geschoeid. Het kolonialisme was voor Azië en Afrika het toegangsbewijs tot de moderne beschaving. Vandaag de dag willen we daar niet meer aan herinnerd worden, want het komt ons beter uit om alleen aan de negatieve gevolgen van het kolonialisme te denken. De Nederlanders, die hun eigen land tijdelijk hadden verlaten om ‘mee te bouwen’ aan de ontwikkeling van de Nederlandse koloniën, werden bij terugkeer beschouwd als egoïstische uitbuiters. Het woord ‘koloniaal’ werd een scheldwoord. Hoe viel anders de ontwikkelingsachterstand in de derde wereld te verklaren?
Zo’n plotselinge ommekeer mag dan in de andere koloniale moederlanden wat langer hebben geduurd, ook daar werd het kolonialisme op den duur als achterhaald gezien. Alleen António Salazar, de dictator van het achtergebleven Portugal, leek dat maar niet te beseffen. Tandenknarsend lieten de VS en West-Europa hem zijn gang gaan; Portugal had een strategische positie in Europa en de gevolgen zouden niet te overzien zijn als het Portugese staatshoofd zijn land zou losmaken van de NAVO, alleen maar om van de kritiek op zijn koloniale beleid af te zijn.
De andere koloniale mogendheden dekoloniseerden wel, want ze werden van twee kanten onder druk gezet. De VS wilde na 1945 door middel van de pas opgerichte Verenigde Naties snel een einde maken aan de koloniale verhoudingen. De Sovjet-Unie zag het westerse kolonialisme niet langer als een noodzakelijke fase in het moderniseringsproces, zoals Karl Marx deed, maar als een obstakel om de derde wereld voor het communisme te winnen.
Aanvankelijk aarzelden de koloniale moederlanden, want de economische band met de koloniën zou kunnen helpen om de schade door oorlog en bezetting weer te boven te komen. Al spoedig werd echter duidelijk dat het naoorlogse kolonialisme veel meer zou gaan kosten dan vóór de Tweede Wereldoorlog. De goed georganiseerde nationalisten in de Aziatische koloniën konden alleen met veel kostbaar militair geweld worden onderdrukt, terwijl het nog prille nationalisme in Afrika alleen de wind uit de zeilen kon worden genomen met dure ontwikkelingsprogramma’s. Voeg daarbij het feit dat tijdens de Tweede Wereldoorlog de bevolking van een aantal Europese moederlanden de nadelige gevolgen van een bezetting aan den lijve had ondervonden en voortaan ook het kolonialisme daarmee vereenzelvigde.
Deze samenloop van omstandigheden verklaart waarom het koloniale verleden al snel als één grote vergissing werd gezien, die alleen mogelijk was geweest doordat een kleine bovenlaag in Europa erin was geslaagd om het staatsapparaat voor haar koloniale avonturen in te zetten. Bovendien was de nasleep van het kolonialisme een voortdurende bron van zorg in de verarmde moederlanden: de hoge kosten voor de huisvesting en integratie van de teruggekeerde kolonialen, en de gedwongen afschrijving van veel koloniale investeringen. In een paar decennia verloor Europa wat het in de afgelopen eeuwen had opgebouwd.
Al spoedig leek het onmogelijk dat het kolonialisme ooit iets ‘groots’ had kunnen verrichten. De koloniale uitbuiters mogen er dan beter van zijn geworden, voor de gekoloniseerden moet het één langdurige verschrikking zijn geweest. Eeuwenlang waren ze de zeggenschap over hun eigen land kwijt geweest, waren ze onderdrukt, hadden ze onder een vreemd en autocratisch regime moeten leven, en hard moeten werken. Hoe had Europa dat ooit kunnen toestaan? Aan het kolonialisme moest zo spoedig mogelijk een einde komen.
Internationale positie
Dat was aanvankelijk makkelijker gezegd dan gedaan. Bij velen in Nederland, België en Frankrijk was na afloop van de Duitse bezetting een nostalgisch sentiment opgekomen: men wilde terug naar de situatie van vóór de Oorlog, inclusief de koloniale banden. De daaruit voortkomende afwijzende houding tegenover politieke vernieuwing resulteerde in een aantal bloedige dekolonisatieoorlogen, vooral omdat het economisch belang van de koloniën erg werd overschat.
Bovendien betekende het verlies van de koloniën automatisch verlies van internationale status. Zo was Nederland bang om zonder Indië zijn positie als internationale wereldmacht te verliezen en internationaal af te zakken tot de ‘rang van Denemarken’. Voor Frankrijk en Portugal kwam daar nog bij dat in sommige van hun koloniën relatief veel Europeanen woonden, die koste wat kost de band met het moederland wilden handhaven. De dekolonisatie ontaardde daar in burgeroorlogen.
Voor Groot-Brittannië lag dat anders. Dat land was niet door de Duitsers bezet en had geen behoefte om de vooroorlogse situatie weer te herstellen. Bovendien had het land al kennisgemaakt met dekoloniseren toen de VS zich in 1784 afsplitste van het Britse Rijk. Deze factoren hebben Groot-Brittannië geholpen de ontmanteling van zijn grote overzeese rijk in vrijwel alle gevallen in goede banen te leiden. Misschien kwam dat doordat de voorgaande dekolonisaties – zowel van de VS als van Ierland – zo fout waren gegaan. Londen had steeds de onderliggende pro-Britse partij gesteund tegen de meerderheid, die de koloniale banden wilde verbreken. In beide gevallen liep de onafhankelijkheid uit op een compromis. Zowel in Noord-Amerika als in Ierland bleef een deel van het gebied kolonie, en hoewel er vooral in de Ierse Republiek een anti-Britse stemming bleef bestaan, ontwikkelden de economische banden met de voormalige gebiedsdelen zich voorspoedig. Daardoor wist Groot-Brittannië al ver vóór de Tweede Wereldoorlog dat dekolonisatie niet het einde van de wereld betekende. Bovendien werden de meeste onafhankelijk geworden Britse koloniën meteen lid van het Commonwealth en bleven de economische banden intact. Al die ervaringen hadden de andere koloniale mogendheden voor de Tweede Wereldoorlog nooit gehad. Alleen Frankrijk had zich aan het begin van de negentiende eeuw moeten neerleggen bij de dekolonisatie van Saint-Domingue, het Franse deel van het Caribische eiland Hispaniola. Het was voor beide partijen op een drama uitgelopen.
Schaamte
Zo kwam het dat de bezetting gedurende de jaren 1940-1944/45 in combinatie met de bittere dekolonisatieoorlogen het begrip ‘kolonialisme’ in Frankrijk en Nederland een extra negatieve lading hebben gegeven. Natuurlijk had het kolonialisme ook afgedaan in Groot-Brittannië, maar door de vreedzame afloop werd het daar eigenlijk meteen een historisch begrip, zoals de postkoets en het gaslicht. Het kolonialisme is voor de Britten een historische fase geweest, niet iets waar je je – met uitzondering van de slavenhandel, de slavernij en de hardhandige onderdrukking van de Mau Mau in Kenia – collectief voor zou moeten schamen. Door de omvang van en de variatie binnen het Engelse koloniale rijk maakten de verschillende onafhankelijkheidsbewegingen veel minder indruk op de publieke opinie in Engeland dan mutatis mutandis in Nederland.