De kroniek van de Joodse Sefardische familie Camondo spreidt zich uit over meerdere eeuwen en landen. In hun domus te Parijs, nu Musée Nissim de Camondo, komt heel hun geschiedenis samen.
Hun naam klinkt eerder Italiaans dan Joods. Opeenvolgende generaties dichten zich een verre herkomst toe uit Venetië, la Serenissima. Archiefmateriaal daarvan ontbreekt. ‘Ca’ Mondo’ betekent ‘Huis van de Wereld’. Enige vaagheid rondom hun verhaal deelt de charme van hun saga.
De Inquisitie (1478-1834) maakt het leven onmogelijk voor de leden van de familietak Camondo die op het Siberisch Schiereiland wonen. Ze vestigen zich in het Ottomaanse Rijk. De eerste Camondo die in Istanbul als handelaar naam verwerft, zowel in Franse als Indische goederen, is Haïm. Halverwege het decennium 1780-1790 gaat het fout. Beschuldigd, al dan niet terecht, van wanpraktijken krijgt de familieclan vierentwintig uur om het Ottomaanse Rijk te verlaten. Hun goederen worden aangeslagen. Noodgedwongen wijken ze, in totaal met twaalf, uit naar Triëst. Op dat moment is Triëst onder Habsburgs bestuur en tijdens hun ballingschap verkrijgen ze de Oostenrijkse nationaliteit. Het is een vluchtig ommetje, waarbij ook de naam Wenen valt.
Twee jaar later zijn ze terug in Istanbul en recupereren ze een deel van hun goederen. Isaac Camondo (?-1832) wordt de facto gezien als stamvader van hun succesvolle financiële familie-epos. Hij richt in het vroegere Constantinopel in 1802 de bank ‘Isaac Camondo et Cie’ op. Wanneer hij kinderloos overlijdt aan de pest neemt zijn broer Abraham-Salomon (1781-1873) het roer over. Die bouwt het familie-imperium uit, mede dankzij goede relaties met de Ottomaanse regering. De bankier draagt bij aan de bouw van het Europese deel van Istanbul en zet het moderne banksysteem in Turkije op de rails. Hij heeft één zoon Salomon-Raphaël (1810-1867) die de naam van de dynastie kan voortzetten. Zover komt het niet want hij overleeft hem.
De puissant rijke familie heeft aanzien verworven en wordt hoog aangeschreven mede omdat ze zich inzet voor liefdadigheid waaronder het stichten van een school. Abraham-Salomon ziet Italië, sinds het asiel aldaar, als zijn thuisland en steunt de plannen van Victor-Emmanuel II voor de eenwording van Italië. De familieclan neemt de Italiaanse nationaliteit aan. Als dank voor de steun worden ze in 1867 door Victor-Emmanuel II tot de adelstand verheven. In 1869 volgt de 88-jarige ‘grand-père’ de Camondo zijn kleinzonen Abraham-Behor en Nissim naar Parijs. De bank Isaac Camondo & Cie blijft nauw betrokken bij de economische ontwikkeling van Turkije. In Frankrijk hebben ze banden met de Banque de Paris et des Pays-Bas.
De tandem Abraham-Behor (1829-1889) en Nissim (1830-1889)
De broers zijn onafscheidelijk. In Parijs wonen ze naast elkaar in de rue de Monceau. Ze delen financiële en filantropische activiteiten. Abraham-Behor kan als voorzitter van de Universele Israëlische Alliantie in Istanbul de levensomstandigheden van Joden in het vroegere Constantinopel verbeteren. Zelfs eenmaal in Parijs, blijft hij ijveren voor educatieve projecten in zijn geboortestad. Broerlief Nissim, ook geboren in de Levant in 1830, een jaar na zijn broer, huwt Elise Fernandez. Ze hebben één zoon, Moïse. Beide broers zijn verzamelaars van kunst, houden van paarden en de jacht, zijn enorm gastvrij en ontvangen de Parijse high society. Hun flamboyante levensstijl als geziene figuren op de beurs, bezoekers van opera en kuuroorden lokt soms kwade kritiek uit van antisemitische schrijvers. De naam ‘de Camondo’ weerklinkt even chique als die van Rothschild, Bischoffsheim en Pereire. Ze worden zelfs aangeduid als de Rotschilds van het Oosten. In 1882 ontvangen ze La Légion d’ honneur, de hoogste Franse onderscheiding, ingesteld door Napoleon Bonaparte in 1802. Ze denken er echter niet aan hun Joods klinkende voornamen te veranderen, zoals menige uitgeweken Sefardische Jood wel doet.
Het duo onderhoudt ondertussen de banden zowel met Turkije als met Italië. Nissim wordt voorzitter van de Société de Bienfaisance Italienne de Paris. Hij neemt de rol waar van president van het Italiaanse comité tijdens Exposition Universelle van 1889. Wanneer hij in datzelfde jaar overlijdt, vervangt zijn broer hem in die functie. Abraham-Behor overleeft Nissim slechts elf maanden.
De twee neven Isaac (1851-1911) en Moïse (1860-1935)
Voor Isaac, zoon van Abraham-Behor is een baantje in het bankwezen van de familie vanzelfsprekend. Wanneer hij consul-generaal van Turkije wordt, is hij de link tussen het Ottomaanse Rijk en het familie-imperium in het Westen. Maar zijn ambities liggen meer in de muzikale wereld. Hij componeert zelfs een opera. Ook hij is gebeten door de verzamelmicrobe: beeldhouwwerken, waardevolle meubels en schilderijen, waaronder zo’n dertigtal werken van Degas. Bovendien is hij kind aan huis bij Monet.
Zijn neef Moïse, zoon van Nissim, volgt als kind les aan het Lycée Fontanes, het huidige Lycée Condorcet in Parijs. Tijdens een jachtongeval raakt hij het zicht kwijt van zijn rechteroog. Hij draagt een monocle, dat staat deftig. Een bril is voor klerken. In 1891 trouwt Moïse met Irène Cahen d’Anvers, dochter van een puissant rijke bankier met familiale vertakkingen in de stad van Rubens. Haar vader is bekend om zijn literair en politiek salon. Irène wordt in 1880 geportretteerd door Renoir: Petite fille au ruban bleu. Ze krijgen twee kinderen Nissim en Béatrice. Maar de liefde houdt geen stand. Irène bekeert zich tot het katholicisme terwijl ze een affaire heeft met Carlo Sampieri. Moïse neemt in 1911 het directeurschap van de familiebank over. Twee jaar later verhuist hij met de kinderen van rue Hamelin naar rue de Monceau. Het is ondenkbaar dat mensen van rang en stand in een appartement of een huis wonen. Het moet een ‘magnifique hôtel particulier’ zijn zoals pompeuze herenhuizen in Parijs worden aangeduid. ‘Verblijven die het privilege hebben de Arc de Triomphe te mogen tutoyeren’, zoals uitgedrukt in Le dernier des Camondo van Pierre Assouline. En dan uiteraard in een ‘quartier de noblesse’. Architect René Sergent tekent de plannen.
Moïse is een echte man van de wereld met passie voor de opkomende auto-industrie. Hij neemt deel aan races zoals Parijs-Berlijn in 1900. Hij is een reiziger, ruiter en houdt van de jacht en is net als neef Isaac een verzamelaar met passie voor de achttiende eeuw. Neef Isaac sterft in 1911 zonder mannelijk nageslacht. Alleen Nissim, zoon van Moïse, kan de familienaam verderzetten. Maar dan slaat het noodlot toe.
Nissim (1892-1917), laatste mannelijk telg
Nissim draagt de voornaam van zijn grootvader. Na opleiding bij het huzarenregiment – lichtgewapende ruiters in verschillende Europese legers – begint hij een opleiding tot bankier op de effectenafdeling van de Banque de Paris et des Pays-Bas. Pas gestart breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Meteen bij de mobilisatie meldt hij zich aan bij het leger. Hij schrijft dagelijks een verslag van zijn ervaringen in oorlogstijd: de Slag bij de Marne, de oorlog in de loopgraven. In 1915, tijdens een ontmoeting met piloten, ambieert hij een overstap naar de luchtmacht. Hij wordt overgeplaatst en behaalt een jaar later zijn vliegbrevet. Tijdens een verkenningsmissie op 5 september 1917 wordt zijn vliegtuig neergehaald tijdens luchtgevechten nabij Emberménil in Lorraine.
Zijn vader Moïse sluit de familiebank in 1917 en komt het verlies van zijn zoon nooit echt te boven. Uitbreiden van zijn kunstcollectie is waar hij nog voor leeft. Hij creëert zijn eigen bubbel schoonheid waarin hij zich terugtrekt om aldus het leed wat te lenigen. Ingewijden zijn welkom. Grote diners zijn uitzonderlijk. Bij zijn dood in 1935 schenkt hij zijn riant herenhuis aan de rue de Monceau 63, de waardevolle verzameling incluis, aan het Musée des Arts Décoratifs op voorwaarde dat het een museum wordt dat de naam van zijn zoon draagt. De kostbare kunstwerken, waardevolle voorwerpen en kunstvolle artefacten behoren daardoor, tijdens plundering van Joods eigendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, niet meer aan de familie.
De naam van het geslacht de Camondo is uitgestorven, het museum heeft de taak op zich genomen die te bestendigen. Het noodlot is echter nog niet voldaan, zoals zal blijken bij mijn bezoek aan het museum.
Musée Nissim de Camondo
Parc Monceau, omarmd door prachtige, smeedijzeren hekken, is het meest intieme park van Parijs. In de achttiende eeuw maakt het deel uit van het privépark van de hertog van Orléans. De Camondo’s flaneren er. Buitenlandse kindermeisjes met ukjes zijn nu het bewijs dat in de statige huizen in de buurt nog steeds rijkelui wonen woont. Ik wandel erdoor tot rue de Monceau nummer 63, ga onder de koetspoort door, over het voorplein en stap binnen in de luxueuze traphal van Musée Nissim de Camondo. De elegante trap waarop ooit dames in dure toiletten naar boven schreden, brengt me tot in de woonvertrekken van de Camondo’s. De kamers zijn overdadig maar sfeervol ingericht. Tapijten dempen het geluid van mijn stappen. De collectie is indrukwekkend. Meubels, vooral achttiende-eeuwse, schilderijen, waardevolle klokken en andere artefacten getuigen van opperst vakmanschap. Moïse ontving hier zijn gasten, die zijn laatste aanwinst, een breitafeltje van Marie-Antoinette, bewonderden. Het is alsof ik tot de gunstelingen behoor. Dat ik even mag binnentreden in de intimiteit van deze familie, ontroert me.
Een zeventiende-eeuws 48-delig Sèvres-porseleinen servies van Buffon staat veilig achter glas. De borden zijn versierd met meer dan honderd vogelsoorten. Op 2 juni 1934, een jaar voor zijn dood, worden de borden wellicht voor ’t laatst gedresseerd. Op het menu staan onder meer gepocheerde eieren met curry, gebraden zeebaars, kalfslendenstuk à la Maintenon, caneton glacé au porto of eendje met portglazuur, salade, groene boontjes met boter, aardbeien en patisserie. In het Frans klinkt het allemaal nog indrukwekkender. De wijnen hebben exquise namen waaronder een Chateau-Margaux 1878. In de keuken gonst het van de bedrijvigheid. Het enorme kookfornuis staat te zingen, het gigantische braadspit heeft vrij. Witte koksmutsen weerspiegelen zich in de roodkoperen kookpotten. Afgewerkte plats worden in de ‘monte-plat’ gezet en naar de ‘salle à manger’ gelift, die boven de keuken ligt. Het vermoeide dienstpersoneel zit na de bediening van het copieuze diner beneden aan zijn vaste plaats van de gemeenschappelijke tafel. Nu kunnen zij een hapje eten. Ook hun eetkamer en de keuken zijn intact zoals toen. Helemaal zoals in de Britse televisiereeks Upstairs, Downstairs uit de jaren zeventig.
Getinkel van glazen en gelach zijn verstomd ten huize Camondo. Sigarenrook kringelt niet meer door de lucht, dure parfums van dames zijn vervlogen. Dode dingen spreken een geheimtaal die alleen zij die hun hart openzetten horen.
Trieste coda van een visite
Ik sluit mijn bezoek af met de documentaire over het tragische lot van Moïses dochter en haar gezin. Zijn dochter Béatrice (1994-1945) blijft tijdens de eerste oorlogsjaren paardrijden in het Bois de Boulogne en deelnemen aan paardenshows. Ze is zich niet bewust van het dreigende gevaar. Tot ze in 1942, met haar man en kinderen Fanny en Bertrand, wordt ondergebracht in het interneringskamp Drancy, vlakbij Parijs. Béatrice krijgt de leiding over de babyafdeling; Léon, haar man, is groepsleider. Léon, Fanny en Bertrand worden op 20 november 1943 met konvooi 62 naar Auschwitz gedeporteerd. Béatrice met konvooi 69 op 4 maart 1944. Fanny sterft aan tyfus. Het gezin wordt vermoord door de nazi’s. Alleen Irène, Fanny’s schoonmoeder, overleeft de Holocaust en woont de rest van haar leven in Parijs als de katholieke gravin Sampieri.
Aan de muur van de koetspoort hangt een gedenkplaat voor Nissim de Camondo die stierf voor Frankrijk in de Eerste Wereldoorlog. Een kleinere plaat memoreert de moord op Béatrice de Camondo en haar gezin. Gelukkig staat er in Parc Monceau een bank om te gaan zitten en even bij te komen.
~ Chris Rachel Spatz
Dit artikel is in licht gewijzigde vorm eerder gepubliceerd in Joods Actueel