Dark
Light

De reizen van kunstschilder Marius Bauer

Auteur:
10 minuten leestijd
'Ingang van een tempel te Palatina' - Marius Bauer (venduevoir.nl)

Toen ik vorige zomer het oude Istanbul aandeed, verschenen zich daar voor mijn ogen de contouren van een prachtige en eeuwenoude stad. Kerken en moskeeën in een stad waarin tastbare geschiedenissen kris kras door elkaar lopen: van Byzantium en Constantinopel – het nieuwe Rome – tot het huidige Istanbul. Een stad van vergane glorie, maar ook van bloei: kunstenaars en dichters zoeken er al eeuwenlang naar inspiratie.

Helaas had ik niet het geluk – zoals men in het verleden haast niet anders kon – de stad vanuit de Zee van Marmara te naderen. Hoe moet dat geweest zijn voor Marius Bauer, een kunstenaar en oriëntalist die tussen 1888 en 1931 bijna het gehele Oosten doorreisde. Zijn verbeeldingskracht uitte hij in de talloze etsen, aquarellen en schilderijen die hij maakte en schreef daarnaast tientallen brieven naar huis, zoals het elk reiziger betaamt.

Verlangen naar het Oosten

Marius Bauer getekend door Jan Veth (1894)
Marius Bauer getekend door Jan Veth (1894)
Marius kwam op 25 januari 1867 in Den Haag ter wereld als Marie Alexandre Jacques Bauer. Zijn roepnaam werd Marius, vernoemd naar zijn moeder Maria. Zijn vader was een huis- en decoratieschilder. De vader van zijn moeder had een verffabriek in Den Haag waar hij kunstenaars ontving en hun werken opkocht. De jonge Marius omgaf zich in een omgeving waarin de voorliefde voor kunst niet onbesproken bleef. De heer Bauer stuurde zijn kinderen op tienjarige leeftijd naar de tekenschool omdat “hij onderricht in het teekenen als een onmisbaar bestanddeel van hun opvoeding beschouwde (…)”. Op 12- jarige leeftijd kwam de jonge Marius terecht op de Haagse Academie waar hij vele prijzen voor zijn kunstwerken ontving. Teleurgesteld in het onderwijs zou hij daar echter niet lang blijven; hij volbracht zijn examens niet en stopte op zijn achttiende. Er werd een atelier voor Bauer gehuurd waarin hij zijn creativiteit kon uiten. In de daaropvolgende jaren maakte Marius het gros van zijn beroemde etsen, doordrenkt met oosterse sfeerbeelden. Fakirs, kamelen, paleizen en moskeeën passeerden in zijn werken vaak de revue.

De eerste Oosterse reis van Marius Bauer voerde hem op eenentwintigjarige leeftijd naar Constantinopel. Daarvoor had Bauer onbekommerd kunnen leven van de verkoop van een aantal werken en een ondersteunende kunstenaarsbeurs van koning Willem III. Deze eerste reis werd gefinancierd door de Haagse kunsthandelaar – tevens een goede vriend van Bauer – E.J. Van Wisselingh. Die reis naar Constantinopel zou de rest van zijn leven bepalen en hem nog velen malen laten terugkeren naar zowel Constantinopel als Egypte, Jeruzalem, Rusland en nog een reeks andere Aziatische en Afrikaanse landen.

Bauer was in wezen graficus en had een grote voorkeur voor het etsen op zink. Deze etsen – snelle schetsen van Oosterse taferelen – werden gezien als een teken van de perfecte verbeeldingskracht van de jonge Marius. De meeste etsen maakte Bauer al vóórdat hij de afgebeelde plekken daadwerkelijk bezocht. Zoals zijn biograaf M.F. Hennus schreef:

“Nog voor hij er in levenden lijve kwam was hij er in den geest geweest.”

Bauer was volgens hem “het type van een romantisch genie” en stelt dat deze geboren Hagenaar: “den Oosterling in zich heeft”. Hennus dacht dat Bauer in het verkeerde land was geboren: “zijn verlangen ernaar was het verlangen naar een tweede vaderland. Hij voelde zich dientengevolge in zijn dagelijksche omgeving maar matig thuis; hij stond buiten de kunst van zijn land”. De jonge kunstenaar had het Oosten in zich verinnerlijkt; hij hoefde zijn ogen maar te sluiten of zag in het zwart van zijn oogleden de muren van moskeeën en harems oprijzen, alsof hij op dat precieze moment een letterlijke kopie van de werkelijkheid maakte. Marius en het Oosten waren met elkaar verbonden.

Bazaar in het oosten - Marius Bauer (Geheugen van Nederland)
Bazaar in het oosten – Marius Bauer (Geheugen van Nederland)

Marius Bauer en de Duizend-en-een-nacht

De Duizend-en-een-nacht is een verhalenbundel waarvan de eerste verhalen al in de vijfde eeuw zijn geschreven. De sultan Sjahriaar, door zijn vrouw bedrogen, besluit iedere nacht een nieuwe maagd te huwen om haar de volgende ochtend meteen te laten executeren. Eén van deze maagden is de beeldschone Sjahrazaad, de dochter van zijn grootvizier. In de huwelijksnacht besluit zij, om aan de executie te ontkomen, een verhaal te vertellen zonder einde, waardoor de Sultan haar uit nieuwsgierigheid wel moet sparen. Sjahrazaad houdt dit duizend en een nacht vol, wanneer het verhaal onafgemaakt eindigt.

Historicus Jan de Hond schrijft dat het sprookjesachtige Oosten van de Arabische nachtvertellingen de grootste inspiratiebron was voor de werken van Marius Bauer. “Zijn werken ademen dezelfde sfeer”, aldus De Hond. In een brief aan een vriend schreef Bauer dan ook dat de Duizend-en-een-nacht het mooiste boek was dat hij kende. De Hond stelt dat de sprookjes van de Duizend-en-een-nacht zo’n grote invloed hadden op de werken van Bauer dat hij zijn hele leven lang het Oosten door de ogen van Sjahrazaad bekeek. “Hij moet bewust hebben gezocht naar taferelen en figuren die hem herinnerden aan de nachtvertellingen” Hennus schrijft dan ook: “zijn bezoek aan het Oosten was een verificatie en een kennismaking tegelijk. Hij vond wat hij dacht te vinden. De Duizend-en-een-nacht had indirect ook tot gevolg dat Bauer steeds meer werd gewaardeerd binnen het artistieke milieu. De Franse vertaling van het boek dat Marius bezat, vulde hij met talloze tekeningetjes en aquarellen. Voor het aanzienlijke bedrag van 6.500 gulden werd dit door Van Wisselingh in 1910 aan een particuliere verzamelaar verkocht. Toen Bauer daarop een nieuwe serie van het boek aanschafte en deze ook verluchtte, leverde dat bijna 12.000 gulden (130.000 euro) op.

Hennus vergelijkt Bauer met de kunstenaars Rembrandt en Segners die zich beiden ook met de etskunst bezig hielden. De overeenkomst tussen Bauer en Rembrandt zit hem vooral in het feit dat zij zich beiden lieten inspireren door een bepaald boek. Waar Rembrandt zich liet inspireren door de Bijbel, was dat voor Bauer de Duizend-en-een-nacht. Volgens Hennus voedden beide kunstenaars hun verbeelding met “[beelden van] een wereld die zich uitstrekte buiten die van zijn dagelijksche omgeving.” Hoewel Bauers latere etsen, waarop Bijbelse taferelen zijn afgebeeld, de suggestie kunnen wekken dat hij een devoot christen was liet hij in brieven aan zijn vrienden weten dat hij atheïst was. De etsen met Bijbelse onderwerpen die Marius op oudere leeftijd maakte, rechtvaardigde hij dan ook met zijn areligieuze waardering voor de schoonheid van de Bijbelverhalen.

Een vreemde eend in de bijt

De verbeeldingskracht van Bauer had tot gevolg dat hij als een vreemde eend in de bijt werd gezien. “Hoe is dat alles zoo in den kop van een Hollandschen jongen gevaren?” vroeg schilder Jan Veth zich af. Het typeert hoe Bauer werd gewaardeerd. Zijn kunst was onhollands want Nederlandse kunstenaars ontleenden de inspiratie voor hun kunst aan de realiteit: dat wat men met het oog kon waarnemen. Bauer bezat volgens Veth:

“een brein dat met wellust opgaat in het zeer vervaarlijke, een fantazie die schoonheidsdronken verkeert met de schemerende pracht van vèr vergane tijden en ongekende landstreken, een intuïtie die uit huiverende droomen alles voorvoelt wat pompeus en schitterend, wat majestueus is en groot.”

Desalniettemin waren de werken van Bauer ongekend populair en gingen ze voor hoge prijzen van de hand. De fantasievolle wereld die Bauer schetste riep namelijk verlangens op naar een wereld waarvan men enkel durfde te dromen. Het was echter geen fantasiewereld vol mythische wezens en onwaarheden; Bauer bleef dicht bij de realiteit maar maakte er wel zijn eigen voorstelling van. Hennus uitte echter wel kritiek op de soms overdreven weergave van Bauer:

“(…)hij kan accentueeren, als hij maar zorgt dat hij in zijn beeld de illusie eener werkelijkheid bewaart. De wereld die hij herschept moet een tastbare wereld blijven: zijn moskeeën moeten van steen, zijn figuren van vleesch en bloed, zijn kameelen kameelen zijn.”

Kremlin Moskou - Marius Bauer (Geheugen van Nederland)
Kremlin Moskou – Marius Bauer (Geheugen van Nederland)

Moskou, Constantinopel en de Krim

De reizen van Bauer voerden hem niet alleen naar de klassieke Oriënt, maar ook naar het oosten van Europa zelf. Op uitnodiging van literair tijdschrift De Kroniek mocht Bauer naar Moskou reizen om aldaar verslag te doen van de kroning van tsaar Nicolaas II. Voor zijn reis had hij al enkele kritische prenten gemaakt waarop hij de – volgens hem – schrijnende situatie in Rusland veroordeelde. Op 7 mei 1896 vertrekt Bauer per trein naar Moskou. Nadat hij Berlijn gepasseerd is – en steeds oostelijker gaat – voert de zeer aangename reis hem langs prachtige bossen en over de Berezina; de rivier waar Napoleon één van zijn grootste nederlagen leed. Bauer drinkt van zijn thee en denkt: “dat de wereld er misschien heel anders uit zou zien, als Napoleon op zoo’n aangename wijze door Rusland had kunnen gaan.”

’s Nachts rijdt de trein verder door het fascinerende Russische landschap. De volgende dag ziet Bauer bij het wakker worden de gouden koepels van een kathedraal opdoemen.

Als hij de stad inkomt beschrijft hij zijn indrukken. Bauer schrijft over kleine huizen met grote tuinen, ontelbare kerken en het magnifieke Kremlin. In een kort briefje schrijft hij dat hij later meer over de stad zal schrijven: hij moet zich eerst oriënteren. Bauer is het meest onder de indruk van het Kremlin, dat volgens hem prachtig is. Hij schrijft:

“(…) midden in die huizenzee, en vooraan, staat ’t Kremlin, omringt door een hoogen muur van verweerden roode bakstenen met aan de hoeken groote roze-wittige torens, met groene puntdaken en op gelijke afstanden weer kleinere torens.”

Ook schrijft Bauer – na een opsomming over de prachtige bouwkunst van de Russen – dat: “als Moskou de bevolking had van Constantinopel of Caïro, zou ’t de mooiste stad der wereld zijn!”

Maar het sprookjesachtige van de Duizend-en-een-nacht was nooit lang uit de gedachten van Bauer en in zijn brief van 14 mei 1896 komt zijn fascinatie voor deze verhalen weer naar voren. Bauer schrijft dat:

“(…) deze overdaad van kostbaarheden, die zalen vol van de schoonste juweelen, die pracht van wapenen en heerlijke met paarlen bezaaide stoffen, die rijke kleinoodiën en tronen, zij doen me denken aan die schatkamers der Sultans uit de Oostersche verhalen(…)”

Deze schoonheden verbindt hij direct aan de verhalen van Sjahrazaad:

“(…) als ’t geheele paleis en het Kremlin zal schitteren met duizenden lichten, en klokken zullen donderen over het feestende Moskou, dan zullen de verhalen van Sheherazade werkelijkheid zijn geworden!”

De oproep tot gebed - Marius Bauer
De oproep tot gebed – Marius Bauer
De scheidslijn tussen de fantasie van de Oosterse verhalen en de werkelijkheid van het alledaagse Moskou was voor Bauer enigszins vervaagd. Over de weelderigheid en rijkdom rondom de kroningsceremonie van tsaar Nicolaas II schrijft Bauer:

“(…) een defilé van rood en goud, en men gelooft niet dat er nog iets mooiers op de wereld te zien kan zijn, als vlak daarachter verschijnen de oostersche vorsten, de vazallen van Rusland, op heerlijke paarden rijden zij daar aan. ’t Is een droom van kleuren, van geel en purper, van roze en goud, en groen en paars, en violet. (…) Zoo ontzachelijk mooi, dat het haast geen werkelijkheid meer lijkt.”

Naast alle pracht en praal waar hij over schreef – en waar hij zijn inspiratie aan ontleende – was Bauer ook kritisch tijdens zijn reizen en kon hij niet vermijden dat ook minder plezante indrukken van invloed waren op zijn impressies van het Oosten. Over de feestelijkheden rond de kroning van tsaar Nicolaas II in Moskou schrijft hij dat:

“Wél is het middeleeuwsch, dit Rusland. Toen ik ’s morgens naar het Kremlin ging, waar zooveel weelde zou worden tentoongespreid, kwam ik langs een gebouw, waar brood en thee werd uitgereikt aan armen, en zelden zag ik een treurig en miserabeler optocht, er waren er honderden, velen op bloote voeten en allen in lompen, en wie weet hoeveel uren zij daar al stonden om het kleine broodje te ontvangen, dat ter eere van deze plechtigen dag werd uitgereikt!”

Zijn kunstenaarsoog won het echter van de kritische blik, waardoor het geheel hem toch vooral deed denken aan de verhalen van de Duizend-en-een-nacht. Marius schrijft dat de gloeiende zon “het Russische Rome” als een stad van het Oosten heeft herschapen; de schoonheid van het Oosten kwam tot uiting in Moskou.

Bauer reisde verder en kwam op 16 juni 1896 – twee weken na zijn laatste brief uit Moskou – aan in Constantinopel. Daar was hij al enkele keren eerder geweest, waardoor hij in zijn reisverslag meer aandacht schonk aan de omgeving dan aan de stad zelf. Zo reisde Bauer bijvoorbeeld naar andere delen van Turkije en deed hij zelfs Yalta aan, op de Krim. Op de Krim schreef Bauer over de gastvrijheid van de Tartaren en stelde hij zelfs dat er geen sympathieker volk is dan deze muzelmannen:

“(…) ’t Is niet de eerste keer dat ik gebruik maak van hunne gastvrijheid en hun overgroote welwillendheid bewonderde. Verbeeld je, twee christenhonden, die komen in een tartaarsche stad, waar men ze wonen laat in het paleis van de Khan’s, die eten in de particuliere woning van een Tartaar, en meêfeesten op de intieme bijeenkomst van een bruigom en zijn vrienden.”

Blijkbaar vond Marius Bauer de houding tegen vreemdelingen in het Westen, niet zo gastvrij en sympathiek als in het Oosten want daarover schreef hij:

“(…) denk eens aan onze beschaafde landen, waar Turken en allen die vreemde kleeren dragen, worden uitgejouwd, en met steenen gegooid.”

Zijn volgende reis naar Constantinopel in 1896 was voor Bauer als thuiskomen, hij voelde het “Oostersche leven” weer om zich heen. De reiziger bezocht alle bezienswaardigheden opnieuw zoals hij al velen malen eerder had gedaan. Alleen al voor de Sultan Ahmed moskee zou Bauer naar Constantinopel reizen. Ook bezocht hij de Egyptische- en grote Bazaar, een centrum waar alle Oosterse culturen en volkeren vertegenwoordigt zijn: “(…) een stoet van Negers, Arabieren, Turken, Perzen zooals men slechts in Stamboul kan zien”, aldus Bauer. De stad had een grote aantrekkingskracht op de Nederlandse kunstenaar. Moskou was dan wel de stad die met diamanten getooid was, Constantinopel was de gesluierde stad, vol mystiek en Oosterse sferen. Tot zijn sterven in 1932 zou de kunstenaar nog vele reizen naar het Oosten maken. Daarbij zou hij nog vele malen de contouren van een stad tot zich nemen; een eeuwenoude stad waarvan de contouren steeds verder vervaagden wanneer hij over de golven van de Zee van Marmara uitvoer. Weemoedig, verlangend naar het Oosten en deinend over de golven, nam hij de contouren van die mystieke stad aan de Bosporus, als een tot leven gekomen schilderij, in zich op.

~ Bart Hekkema

Ruiters voor een Oosterse stad - Marius Bauer (Geheugen van Nederland)
Ruiters voor een Oosterse stad – Marius Bauer (Geheugen van Nederland)
Bronvermelding

– Bauer, Marius. Met een voorwoord van ’s-Gravesande, G.H. Brieven en schetsen van zijn reizen naar Moskou en Constantinopel, gevolgd door enige polemieken tussen socialisten en estheten. (Amsterdam – Antwerpen, 1964)
– Hennus, M.F. Marius Bauer (Amsterdam, 1947)
– Hond, de, Jan. Oriëntalisme in de Nederlandse cultuur, ca. 1800 -1920 (Leiden, 2008)

×