Volgens de Dictionnaire de l’Academie française van 1776 was terreur: ‘een emotie van grote schrik, angst of ontsteltenis’. Dat is sindsdien ingrijpend veranderd. In het nieuws van vandaag heeft ’terrorisme’ een belangrijke plaats gekregen, en nu is het een ‘zonder wettige grond plegen van ernstig geweld, of ernstige dreiging daarmee, met een politiek of religieus doel’ (Wikipedia). Dat is te wijten aan de Franse Revolutie.
‘Frankrijk is waarschijnlijk het enige land ter wereld waar een revolutie met terreur deel uitmaakt van de nationale identiteit’. Het citaat is van de Pools-Franse historicus Krzysztof Pomian, één van de deelnemers aan het het debat dat woedt sinds de dood van Robespierre in 1794. De vraag is of diens Terreur een goede of een slechte zaak was.
Frankrijk. Dat is de 14e juli; de Marseillaise, de Franse Revolutie, vrijheid, gelijkheid, broederschap. De begrippen zijn waarschijnlijk bij iedereen bekend. Ze maken onmiskenbaar onderdeel uit van de Franse identiteit. En het is ook duidelijk dat de Bestorming van de Bastille op 14 juli 1789 niet alleen Frankrijk, maar de hele wereld heeft veranderd.
“Op 4 augustus 1789 werden in Frankrijk alle feodale wetten afgeschaft en op 26 augustus werd de Verklaring van de rechten van de mens en de burger aangenomen – misschien wel het belangrijkste politieke document uit de moderne geschiedenis. De aanhef ervan vat de kern goed samen: ‘mensen worden geboren en blijven vrij en gelijk in rechten’. In de twee jaar die volgden werden onder leiding van de middenklasse in het parlement de oude instituties van het ancien régime afgeschaft en werd er een nieuwe grondwet geschreven die van Frankrijk een constitutionele monarchie zou maken. In september 1791 werd de nieuwe grondwet officieel bekrachtigd.”
Zo beschrijft de Nijmeegse historicus Bart Verheijen de gebeurtenissen in Frankrijk na de bestorming van de Bastille in het boek Geschiedenis onder de guillotine – Twee eeuwen geschiedschrijving van de Franse Revolutie. Want de Revolutie was nog maar het begin; de revolutionairen gingen door met de strijd.
Radicalisering
In juni 1791 probeerde de Franse koninklijke familie naar het buitenland te vluchten, maar werd herkend en teruggestuurd naar Parijs. De argwaan van de constitutionele monarch was terecht: in september werden nieuwe parlementsleden gekozen, de jakobijnen, die meenden dat de revolutie pas geslaagd was als heel Europa was verlost van de tirannen. Ze verklaarden alvast de oorlog aan Oostenrijk en Pruisen. Andere revolutionairen radicaliseerden omdat nog zoveel van de ‘beloften van de revolutie’ niet uitgekomen waren.
Na geruchten dat de koning Oostenrijk te hulp had geroepen bestormde het volk van Parijs op 10 augustus 1792 het koninklijk paleis en nam de koninklijke familie gevangen. Tussen 2 en 6 september zuiverden ze de gevangenissen van ‘vijanden van Frankrijk’; die ‘septembermoorden’ kostten in vier dagen 1100 mensen het leven. Daarna werd de koning beschuldigd van verraad en, samen met koningin Marie-Antoinette, op 21 januari 1793 geëxecuteerd op de Place de la Révolution. Daarna verklaarde Frankrijk de oorlog aan de Nederlanden, Engeland en Spanje.
Behalve de koning verdwenen nog meer symbolen van het oude regime. De kalender werd afgeschaft en vervangen door een revolutionaire. De christelijke feestdagen werden vervangen door nieuwe revolutionaire festivals. Zelfs het christendom werd verboden. Er kwam een ‘cultus van de rede’ voor in de plaats.
Terreur
Natuurlijk ging dat veel mensen te ver en in ieder geval veel te snel. Revolutionair Frankrijk voelde zich daardoor terecht van alle kanten bedreigd, door zowel buitenlandse legers, royalistische en antirevolutionaire rebellen en de kerk. In 1793 kwamen nieuwe revolutionairen aan de macht, onder leiding van Maximilien de Robespierre (1758-1794), ‘de onkreukbare’, een politicus met aanvankelijk zeer progressieve ideeën, die echter steeds meer van zijn eigen gelijk was overtuigd. Er was al gewaarschuwd: “Deze man is gevaarlijk, want hij gelooft in alles wat hij zegt”. Hij begreep dat vooruitgang niet zonder dwang te bereiken was en betoogde op 15 april 1793 in de Nationale Conventie:
“Revoluties zijn er om de rechten van de mens te bewerkstelligen. Daarom is het in het belang van deze rechten noodzakelijk alle maatregelen te nemen die vereist zijn voor het succes van dergelijke revoluties. (…) Ik zeg u dat er wetten nodig zijn, die speciaal zijn opgesteld voor de revolutie.”
Het leidde tot ‘snelle en onwrikbare gerechtigheid’ voor de ‘vijanden van het volk’ en anderen die de voortgang van de revolutie remden. De gerechtigheid werd tijdens zijn Schrikbewind uitgevoerd met de guillotine; een onthoofdingstoestel dat was ontworpen om – in een moderne natie als Frankrijk – de executie zo humaan en pijnloos mogelijk te laten verlopen. Het werd door zijn naamgever, dr. Guilotin (1738-1818 – hij stierf in bed) – omschreven met: ‘Het mechaniek valt als de bliksem, het hoofd vliegt door de lucht, het bloed spuit omhoog, de mens is niet meer’. Tijdens de Terreur (1793-1794) werden onder de leiding van Robespierre zo’n 40.000 mensen geëxecuteerd. Hijzelf onderging dit lot na een staatsgreep op de 9e Thermidor van het jaar II (= 27 juli 1794), samen met 23 aanhangers. Nadat de volgende dag nog eens 81 volgelingen nog net de valbijl hoorden vallen werden zijn politieke tegenstanders vrijgelaten en daarmee kwam een eind aan de Terreur, al vielen bij het puinruimen nog honderden slachtoffers.
Discussie
Sindsdien woedt, in Frankrijk en daarbuiten, een discussie over de plaats van de Terreur binnen de Franse Revolutie. Die leidt al twee eeuwen tot een verwoede strijd tussen liberalen, republikeinen, marxisten en revisionisten. De Terreur zelf komt in het boek overal ter sprake, maar wordt zelf niet beschreven. Het boek begint in 1815, toen Napoleon zijn Waterloo had gevonden en in Frankrijk de discussie begon over de turbulente ontwikkelingen in de afgelopen 25 jaar. Verheijen bespreekt die discussie in zijn boek, wat leidt tot een heldere uiteenzetting van de verschillende uitgangspunten, beweegredenen, standpunten en visies.
Voor kenners van de Franse Revolutie en van de Franse geschiedenis zal het boek een boeiend naslagwerk blijken. De belangstellende leek (zoals ik) verzuipt al gauw in de theorieën, personen, definities (sansculotten, jakobijnen, girondijnen, enzovoort – het boek bevat trouwens een handig begrippenlijstje) en Franse politieke groeperingen. De hele discussie maakt in elk geval duidelijk dat de Terreur een bijzonder ongemakkelijk hoofdstuk vormt binnen de revolutie: was hij een ‘nationale noodzaak’ (Louis Blanc) van of waren het ‘gekken’ die het Franse volk naar de guillotine brachten (Hyppolyte Taine) – bijvoorbeeld.
Riskante overgang
De Bataafse Republiek, die kort na de Terreur ontstond in de Nederlanden, nadat stadhouder prins Willem V mede als gevolg van de Franse invasie was uitgeweken naar Engeland, komt in het boek niet voor. De belangrijkste inspirators voor de staatswijziging waren de Patriotten, waarvan velen uit angst voor vervolging door de Oranjegezinden naar Frankrijk waren uitgeweken. Ze raakten er geïnspireerd door de Revolutie en namen veel revolutionaire denkbeelden mee toen de idealistische Bataafse Republiek (1795-1806) werd gesticht, als opvolger van de Republiek der Verenigde Nederlanden (al werden de Oranjegezinden tijdelijk gedegradeerd tot tweederangsburgers). Daar werd aan herinnerd in de toespraak die Pieter Paulus, de voorzitter van de allereerste Nationale Vergadering, in 1796 had gehouden.
“In het afgelopen jaar waren er, verzekerde hij zijn gehoor, grotere stappen in de richting van de ware vrijheid gezet dan in de tweehonderd jaar daarvoor. En dat alles was gebeurd zonder maar een spoor van de ‘moordtoneelen’ die in andere delen van revolutionair Europa aan de orde van de dag waren.”
De Terreur van 1793-1794 was toen nog maar twee jaar geleden. Dat historici het einde bepaalden met de dood van Robespierre was toen hooguit nog een hypothese. In dat licht bezien mag het ontstaan van de Bataafse Republiek een wonder heten. Eigenlijk is het onbegrijpelijk dat, zo kort nadat duidelijk was geworden hoe verschrikkelijk zo’n idealistische revolutionaire beweging kon ontsporen, in de Nederlanden een kopie van de Revolutie de opvolger werd van de Republiek (die trouwens ook maar een beperkte houdbaarheid had).
Russische Revolutie
Wel besteedt Verheijen veel aandacht aan de invloed van de Revolutie op het marxisme, en in het verlengde daarvan op de Russische Revolutie van 1917. Daaruit blijkt dat de invloed veel verder reikt dan algemeen bekend is. Lenin werd in de communistische Sovjet-Unie bijvoorbeeld wel de ’tweede Robespierre’ genoemd, omdat hij ook wel raad wist met de vijanden van het staatsideaal.
“Tot aan 1917 was de Franse revolutie de moeder aller revoluties geweest. Daarna transformeerde ze van een historische inspiratiebron tot een toekomstbeeld dat middels andere belangrijke, politieke gebeurtenissen, zoals de Russische Oktoberrevolutie, levend gehouden moest worden. Ze werd een nog in te lossen belofte.”
De Franse historicus Albert Mathiez (1874-1931), die eerder had betoogd dat de economische terreur noodzakelijk was geweest om de Franse revolutie te redden, terwijl de klassenstrijd vervolgens werd gewonnen door de bourgeoisie, zag in Lenin de Robespierre die wèl geslaagd was.
In zijn laatste hoofdstuk, over de periode 1968-1989, schetst Verheijen dat de Sovjet-Unie onder Franse intellectuelen na de Tweede Wereldoorlog als hèt grote voorbeeld werd gezien:
“De communistische Sovjet-Unie had door haar rol in de Tweede Wereldoorlog haar veerkracht als alternatief voor het Franse politieke systeem bewezen; ze had immers het nazisme verslagen en de groeicijfers van de Sovjet-economie in de jaren daarna waren fabelachtig. Deze zaken brachten binnen het Franse intellectuele debat een diepgeworteld geloof in de sociale revolutie teweeg.”
De Franse Communistische Partij (FCP) haalde eind jaren veertig 28,6 procent van de stemmen (de Nederlandse CPN in 1946 10,6 procent; in 1948 7,7 procent). De stemming veranderde toen Stalins agressie duidelijk werd (Berlijn) en de waarheid over de goelagkampen binnendruppelde. De Hongaarse opstand van 1956 en de Praagse lente van 1968 werden voor het gehele Westen de eyeopeners. Veel Franse communisten bekeerden zich in wanhoop tot het trotskisme.
De publicatie van De Goelag Archipel van Aleksandr Solzjenytisyn maakte volgens Verheijen een einde aan de almacht van het marxistische verklaringsmodel. Het was duidelijk geworden dat de communistische terreur en de goelag geen systeemfouten waren, maar logische uitkomsten van een communistisch regiem.
Populisten plegen historicide
In zijn epiloog betoogt Verheijen dat het gevaarlijk is wanneer idealisten, demagogen of revolutionairen een einddoel definiëren. Want dan is alles wat dat ideaal kan belemmeren een levensgroot gevaar, en dan is totalitarisme nooit ver weg.
‘Wie denkt zekere kennis over onze identiteit te hebben en over hoe onze samenleving moet worden georganiseerd, pleegt historicide; hij pleegt moord op de geschiedenis. Terreur, inclusief al haar angstige aspecten, is hiervoor het middel’.
Totalitarisme en terreur zijn volgens Verheijen de twee ernstigste vijanden die de democratie belagen en ze verschijnen wanneer [of doordat? – AH] de democratie niet meer goed functioneert. Hij noemt de vijanden met naam en toenaam: ‘het Front National in Frankrijk, maar ook Geert Wilders en zijn Partij voor de Vrijheid en het Vlaams belang in België; vertegenwoordigers van het anti-Europees populisme’, die het verleden willen herschrijven aan de hand van een vastgestelde toekomst’.
“Uitgangspunt van de analyse van populisten is dat het land ‘op de rand van de afgrond staat’; de samenleving verkeert volgens hen in grote crisis, omdat er verdeeldheid heerst in plaats van eenheid. De oorspronkelijke vorm van de samenleving is namelijk, in hun ogen, de harmonieuze en onverdeelde samenleving waarin de eenheid van het volk gewaarborgd is. De populisten hebben een duidelijk beeld van wie wel of niet tot dit volk behoren en concentreren zich vandaag de dag vooral op de ‘vreemde’ islam. De fout die zij hierbij echter maken is (…) dat er dus een juiste interpretatie bestaat van de wil van het volk in plaats van een veelheid aan religies, meningen en voorkeuren. De democratie laat als politiek regime juist zien dat dit conflict onoplosbaar is.“
In democratie telt iedereen mee
Onze toekomst is nou juist noodzakelijk onbepaald. Dat is volgens Verheijen de leer die de geschiedenis inmiddels onmiskenbaar heeft bewezen. Aan het eind van zijn boek formuleert hij een ‘wet’ voor elke volwassen democratie (‘en dat zijn de democratieën in West-Europa inmiddels’, voegt hij er hoopvol aan toe):
“Het enige wat een democratische samenleving kan uitsluiten, is het feit dat ze iemand zal uitsluiten”
Hij verdedigt krachtig waarom democratie als politiek regime te profiteren is boven alle andere alternatieven (ik laat even weg welke historici hij allemaal aanhaalt om zijn betoog te ondersteunen).
“Elke burger van dit land telt mee – ongeacht afkomst, sekse, religieuze en politieke overtuigingen. Waarom? Omdat er geen ‘ware afkomst’, ‘ware religie’, ‘ware samenleving’, ‘waar verleden’, ‘ware toekomst’ of ‘beste regime’ bestaat. Dat is het inzicht dat de democratie heeft verworven. De enige logische conclusie kan daarom zijn dat we ruimte moeten bieden aan pluralisme”
Lees ook de voorpublicatie: Geschiedenis onder de guillotine
Boek: Geschiedenis onder de guillotine – Twee eeuwen geschiedschrijving van de Franse Revolutie