Dark
Light

Geschiedenis onder de guillotine

13 minuten leestijd
Executie van Marie-Antoinette, 16 oktober 1793
Executie van Marie-Antoinette, 16 oktober 1793
De Nijmeegse historicus Bart Verheijen (1985) won de prestigieuze Prix de Paris met een scriptie over twee eeuwen geschiedschrijving en het historiografische debat over de Franse Revolutie. September 2013 verscheen bij uitgeverij Vantilt zijn boek: Geschiedenis onder de guillotine. Verheijen beschrijft hierin onder meer hoe de revolutionaire terreur het nadenken over Franse politiek en maatschappij zo lang in haar greep wist te houden en hij staat stil bij de vraag hoe vrijheid, gelijkheid, democratie en terreur zich tot elkaar verhouden. Op Historiek publiceren we de inleiding van dit lezenswaardige boek:


Twee eeuwen geschiedschrijving van de Franse Revolutie

Wie op school ooit iets heeft geleerd over de Franse Revolutie, heeft ervan gehoord: de guillotine. Deze hoge, slanke machine met de schuine valbijl is onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van de Franse Revolutie. Ze werpt haar schaduw over deze geschiedenis en symboliseert een ingrijpende politieke omwenteling. Het beeld van de guillotine is even wijdverbreid als de beroemde revolutionaire kreet ‘liberté, égalité, fraternité’.

Guillotine (cc - Pixabay - mailme6)
Guillotine (cc – Pixabay – mailme6)
De guillotine was het wapen van de revolutie en werd het vaandel van de revolutionaire regering in de radicaalste fase ervan: die van terreur (1793-1794). De Franse koning Lodewijk XVI (1754-1793) en zijn beroemde vrouw Marie Antoinette (1755- 1793) verdwenen onder de guillotine, net als grote groepen andere Fransen die de voortgang van de revolutie remden. Haar werking sloot aan bij het karakter van de revolutie en was even simpel als doeltreffend. Zoals de naamgever, dr. Guillotin (1738- 1814), zijn onthoofdingstoestel omschreef tijdens een debat in de Franse Nationale Vergadering op 1 december 1789:

‘Het mechaniek valt als de bliksem, het hoofd vliegt door de lucht, het bloed spuit omhoog, de mens is niet meer.’

Geschiedenis onder de guillotine vertelt het verhaal van de Franse revolutionaire terreur. Dit gebeurt aan de hand van het historiografische debat dat twee eeuwen lang over de Franse Revolutie en de terreur is gevoerd (1789-1989), want ook binnen de geschiedschrijving van de Franse Revolutie neemt de guillotine een prominente plaats in. De herinnering aan de terreur heeft het nadenken over de Franse Revolutie en de (ideale) Franse samenleving in grote mate beïnvloed. De omgang met het begrip ‘terreur’ diende hierbij als maatstaf: moest Frankrijk de revolutie afwijzen of omarmen? Was de terreur een fout van de revolutionairen of was ze een politieke noodzaak? En in hoeverre is de Franse samenleving eigenlijk schatplichtig aan de terreur?

“Terreur is zonder twijfel de meest problematische erfenis van de Franse Revolutie.”

Historici van de Franse Revolutie hebben voortdurend strijd gevoerd over deze vragen. Daarbij werden de historische dilemma’s steeds opnieuw ingezet om idealen en politieke programma’s te legitimeren. De revolutie was voor de Fransen bij uitstek de historische gebeurtenis waar politiek en geschiedenis elkaar raakten. Luuk van Middelaar zegt hierover in Politicide. De moord op de politiek in de Franse filosofie (1999), dat sinds de Franse Revolutie het nadenken over politiek in Frankrijk vaak niets anders is geweest dan het interpreteren van de revolutie. Andersom ging het interpreteren van de Franse Revolutie steeds hand in hand met het nadenken over politiek.

Deze Franse obsessie met de revolutie is niet verwonderlijk. Hoe ga je immers om met deze krankzinnige erfenis uit het eigen verleden? In feite herbergt de Franse Revolutie de ultieme politieke paradox: het streven naar gelijkheid, vrijheid en broederschap eindigde in gruwelijke terreur en de dictatuur van de guillotine. De afkondiging van de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen (Verklaring van de rechten van de mens en de burger) ging gepaard met een ongekend systeem van staatsterreur.

Revolutie en terreur

Terreur is zonder twijfel de meest problematische erfenis van de Franse Revolutie. Wie haar geschiedschrijving beziet, kan niet anders dan concluderen dat dit begrip aanhoudend een centrale rol speelt in het Franse historische en politieke debat. Welk standpunt ook werd ingenomen, of men de revolutie verdedigde of verafschuwde, niemand kon om de terreur heen. Iedereen die de afgelopen twee eeuwen aan de Franse Revolutie dacht, dacht aan de Bastille én de guillotine.

Volgens de officiële definitie van de term ‘terreur’, in de Dictionnaire de l’Académie française van 1776, betreft het ‘een emotie van grote schrik, angst of ontsteltenis’. Daaraan werd in 1794 – toen de guillotine op volle snelheid werkte – het begrip terroristes toegevoegd. In 1796 volgde het (werk)woord terroriser en in 1798 kwam het woord terrorisme er nog bij. Het tijdperk van de Franse Revolutie was verantwoordelijk voor de uitvinding van het woord ‘terreur’ in zijn verschillende facetten.

Franse spotprent: Robespierre onthoofdt de beul na heel Frankrijk te hebben laten guillotineren
Franse spotprent: Robespierre onthoofdt de beul na heel Frankrijk te hebben laten guillotineren
Terreur werd echter meer dan een woord – ze werd een actie. Toen de guillotine haar werk begon te doen, werd de terreur een politiek wapen. Dit geldt ook voor de definitie zelf; ‘terreur’ zou haar neutrale (woordenboek)betekenis nooit meer terugkrijgen.

De politici van de revolutie waren de eersten die de terreur toepasten als wapen. Maximilien de Robespierre (1758-1794), bijgenaamd ‘l’Incorruptible’ en voor velen de belichaming van de revolutionaire terreur, definieerde haar als ‘het despotisme van de vrijheid’. Voor deze revolutionair was terreur een reëel en legitiem politiek middel om de nieuwe Franse republiek te beschermen tegen haar vijanden en de ideale samenleving mogelijk te maken. In een beroemde redevoering, gehouden in de Nationale Conventie op 5 februari 1794, zei Robespierre hierover het volgende:

Indien in vredestijd de deugd de beweegreden van de regering is, dan is die beweegreden in een tijd van revolutie tegelijk de deugd en de terreur: terreur is niets anders dan snelle, strenge en onwrikbare gerechtigheid. De terreur komt daarom voort uit de deugd en is het resultaat van de toepassing van het beginsel van de democratie voor de dringende noden van het land.

Als geen ander wist Robespierre de uitvoering van de terreur te verbinden met de wil van het Franse volk en het lot van de Franse republiek. De volslagen willekeur waarmee de terreur op het hoogtepunt van haar macht toesloeg, was echter niet in de hand te houden. Zelfs niet voor de onkreukbare Robespierre. Uiteindelijk viel ook zijn hoofd door het ‘scheermes van dr. Guillotin’.

Jean-Lambert Tallien
Jean-Lambert Tallien
Het Franse parlementslid Jean-Lambert Tallien (1767-1820) was een van de regisseurs van de val van Robespierre, maar het had niet veel gescheeld of hij was ook zelf onder de guillotine beland. Als ervaringsdeskundige lijkt Tallien de aangewezen persoon om een definitie van de terreur te geven. Het mag geen verrassing heten dat hij vooral wijst op de angst die het politieke systeem van de terreur teweegbrengt. Volgens Tallien kennen burgers twee soorten angst. In de eerste plaats is er de angst die functioneert als een correctiemechanisme: dit is de angst voor de straf die volgt op een misdaad. Maar er bestaat ook een ander soort angst: een angst die alle Fransen treft. Deze tweede vorm leidt tot een permanente, totale verlamming. Het is de angst altijd als mogelijke verdachte te worden gezien en getroffen te worden door de willekeur van de staat. Dit staat los van represailles voor acties en daden, en het heeft niets te maken met schuld of onschuld. Deze angst is de terreur:

De vernietiging van fysieke kracht, de desoriëntatie van alle morele plichten, de desintegratie van alle ideeën, het vergeten van alle vriendschappen, een ware desorganisatie van de ziel.

Deze vorm van angst was in de periode 1793-1794 gesystematiseerd als een politieke gewoonte. Het ‘systeem van terreur’ hield via het uitvoerend bewind, bestaande uit twaalf heren, onder wie Robespierre, de Fransen in een constante greep van angst. Tallien vervolgt:

Terreur werkt slechts als zij universeel is: het is niet alleen noodzakelijk iedere daad te bestraffen, ieder woord te ontzeggen, elke stilte te wantrouwen; er moet onder elke trap een val worden gezet, een spion in elk huis, een verrader in elke familie.

Terreur moet zogezegd aan de orde van de dag zijn. In de woorden van Tallien: ‘Terreur moet overal zijn, of zij is nergens.’

Robespierre en Tallien geven verschillende definities van terreur. Voor de eerste is de terreur niets anders dan snelle gerechtigheid, voor de ander is ze een verlammend systeem van angst. Maar wie heeft er gelijk?

Een definitief antwoord op deze vraag is door historici nooit gegeven. Dat is niet vreemd, want er staat te veel op het spel. De vraag is namelijk of de Franse Revolutie en de terreur deel uitmaken van de Franse identiteit en, hieraan gekoppeld, of dit verleden moet worden omarmd of afgewezen. Dit raakt aan de essentie van een van de belangrijkste maatschappelijke functies van de geschiedschrijving. Frankrijk was er dan ook lange tijd door verdeeld in politieke kampen. De revolutie van de liberalen was immers niet de revolutie van de republikeinen geweest. En de socialisten zagen in de Franse Revolutie andere beloften dan de revisionisten. Voor er verder wordt ingegaan op het karakter van het debat over de Franse Revolutie, worden kort de belangrijkste revolutionaire gebeurtenissen toegelicht.

De Franse Revolutie

Anders dan de Engelse Glorious Revolution (1688) of de Amerikaanse Revolutie (1776), die een beroep deden op eeuwenoude tradities (de Magna Carta en ‘no taxation without representation’), stuurden de Fransen tijdens hun revolutie aan op een totale breuk met het verleden: ‘Weg met de geschiedenis; de toekomst is aan ons!’ De invloed van de Franse Revolutie was groter en haar consequenties reikten verder dan van elk voorafgaand evenement uit de West-Europese geschiedenis. De ‘echo’s van de Marseillaise’ zouden door heel Europa nadreunen.

De revolutie zorgde voor een radicale, blijvende breuk met het verleden. De toekomst verscheen opeens als een onbeschreven blad, een tabula rasa. De gezalfde koningen die Frankrijk eeuwenlang geregeerd hadden, zagen de vanzelfsprekendheid van hun macht vervliegen. De Franse revolutionairen werden geconfronteerd met de taak een nieuwe samenleving te creëren. Hierbij legden ze de fundamenten voor onze moderniteit: de staat werd opnieuw gedefinieerd en de maatschappij werd drastisch hervormd. Het natuurrecht werd voor het eerst gegoten in burgerlijke rechten en wetten. Deze symbolische mutatie van de samenleving bood ruimte aan de staatsideologie, maar ook aan andere ideologieën, zoals socialisme, liberalisme, anarchisme en fascisme. Zij ontstonden uit de bron die de revolutie sloeg. Zo creëerde de Franse Revolutie ook de mogelijkheden voor het seculiere staatsbegrip en de heilsverwachting van de moderne totalitaire ideologieën die een groot deel van de twintigste eeuw domineerden.

De ‘Eed op de kaatsbaan’ - Jacques-Louis David, 1791
De ‘Eed op de kaatsbaan’ – Jacques-Louis David, 1791

De Franse Revolutie begon met de ‘Eed op de kaatsbaan’ op 20 juni 1789. De derde stand was in de Franse Staten-Generaal altijd nadrukkelijk ondergeschikt geweest aan de andere twee standen, de geestelijkheid en de adel. Tijdens de beroemde eed wierp de derde stand zich op als enige nationale vertegenwoordiging en zwoer niet meer uit elkaar te gaan totdat er een nieuwe grondwet voor Frankrijk lag. In de dagen die hierop volgden, sloten steeds meer leden van de andere standen zich bij dit nieuwe nationale parlement aan. Ondanks protesten van de koning zetten de vertegenwoordigers door en begonnen met grote geestdrift te schrijven aan een nieuwe grondwet. Deze vertegenwoordigers waren, in de beroemde woorden van de revolutionair Mirabeau (1749-1791) die de toon zetten voor de revolutie, ‘bijeen namens het volk en zouden slechts wijken voor het geweld van de bajonetten’.

En op 14 juli werd door de bewoners van Parijs het gehate symbool van het ancien régime bestormd: de Bastille. Overweldigd door de gebeurtenissen gaf koning Lodewijk XVI toe. Daarna ging het snel. Op 4 augustus 1789 werden alle feodale wetten afgeschaft en op 26 augustus werd de Verklaring van de rechten van de mens en de burger aangenomen – misschien wel het belangrijkste politieke document uit de moderne geschiedenis. De aanhef ervan vat de kern goed samen: ‘mensen worden geboren en blijven vrij en gelijk in rechten’.

In de twee jaar die volgden, werden onder leiding van de middenklasse in het parlement de oude instituties van het ancien régime afgeschaft en werd er een nieuwe grondwet geschreven die van Frankrijk een constitutionele monarchie zou maken. In september 1791 werd de nieuwe grondwet officieel bekrachtigd.

“De geschiedenis van de Franse Revolutie is al die tijd een politiek middel geweest.”

De revolutie was hiermee echter nog lang niet ten einde. Integendeel. In juni 1791 probeerde de koninklijke familie te vluchten, uit angst voor de radicalisering van de revolutie en in een poging haar vanuit een buitenlandse machtsbasis te stoppen. De vlucht mislukte, want op weg naar de grens met het Oostenrijkse keizerrijk, bij het plaatsje Varennes-en-Argonne, werd de koninklijke familie herkend en teruggestuurd naar Parijs. De koning verloor met zijn vlucht veel politieke goodwill.

De nieuwe constitutie van september 1791, kon de revolutie niet temperen. Er werden nieuwe parlementsleden gekozen, die zich verenigden onder de naam ‘jakobijnen’. Zij meenden dat de revolutie pas geslaagd zou zijn, wanneer heel Europa was verlost van de tirannen. Daarom werd in april 1792 de oorlog verklaard aan Oostenrijk en Pruisen.

Andere revolutionaire groepen in Frankrijk, waaronder de Parijse commune, radicaliseerden ondertussen omdat veel van de beloftes van de revolutie nog niet waren uitgekomen. Bovendien bleek de revolutie nog lang niet veilig: het stikte van de binnenlandse intriges, het land bleek steeds lastiger te besturen en er waren geruchten dat de koning, met hulp van het Oostenrijkse en Pruisische leger, de revolutie opnieuw probeerde te stoppen om zijn oude positie als absoluut vorst te herstellen. Op 10 augustus 1792 bestormde het volk van Parijs daarom het koninklijk paleis bij de Tuilerieën en nam de koninklijke familie gevangen.

Op hetzelfde moment werd in Parijs duidelijk dat de Oostenrijkse en Pruisische soldaten Frankrijk waren binnengetrokken. De revolutie wankelde en de chaos in Parijs bereikte een nieuw, bloederig hoogtepunt.

In de nachten tussen 2 en 6 september 1792 trokken Parijse burgers eropuit om de gevangenissen te zuiveren van vijanden van Frankrijk. In totaal stierven tijdens deze ‘septembermoorden’ in vier dagen tijd rond de 1100 mensen. De revolutionaire regering stak geen vinger uit, en dat betekende het definitieve failliet van het regime. Kort na deze wilde moordpartijen werd de constitutionele monarchie van 1791 afgeschaft: op 22 september 1792 werd Frankrijk een republiek.

Place de la Révolution in Parijs, nu 'Place de la Concorde' - Foto: CC - Patrick Giraud
Place de la Révolution in Parijs, nu ‘Place de la Concorde’ – Foto: CC – Patrick Giraud

De republiek maakte de weg vrij voor een nog radicalere hervorming van de Franse maatschappij. Deze kon echter niet plaatsvinden zonder af te rekenen met de oude. De koning werd aangeklaagd wegens verraad. Hij werd schuldig bevonden en op 21 januari 1793 geëxecuteerd op de Place de la Révolution, midden in Parijs. Vervolgens verklaarde Frankrijk de oorlog aan de Nederlanden, Engeland en Spanje.

Naast de koning zouden er nog veel meer symbolen van het oude regime verdwijnen: de kalender werd afgeschaft en vervangen door een revolutionaire, de christelijke feestdagen werden vervangen door nieuwe republikeinse festivals en zelfs het christendom werd verboden; hiervoor kwam een ‘cultus van de rede’ in de plaats.

Ook de nieuwe regering kon de storm van de revolutie niet temperen. Nieuwe machtsverhoudingen, economische crises, prijsstijgingen en oorlog leidden tot grote interne spanningen en zelfs tot een burgeroorlog. Om deze situatie het hoofd te bieden, werd een groot deel van de uitvoerende macht geconcentreerd in een nieuw orgaan, het Comité de salut public. Dit comité, waarvan Robespierre al snel de machtigste man zou worden, wilde de revolutie vooral beschermen tegen haar vijanden. Dit deed het door middel van de terreur van de guillotine. Een nieuwe wet, de loi des suspects van 17 september 1793, institutionaliseerde de terreur. In de maanden die volgden, maakte de guillotine overuren. Ook hierin toonden de revolutionairen zich overigens vernieuwend: de straffen werden voor iedereen gelijk, ongeacht rang of stand. De guillotine maakte geen onderscheid. Het martelen en de automatische confiscatie van de goederen van de gestrafte – maatregelen die onder het ancien régime normaal waren – werden afgeschaft. De familie kreeg het recht om het lichaam op te eisen. De ‘humane’ machine, die in één beweging het hoofd van het lichaam scheidde, werd daarmee het toonbeeld van een verlichte orde; maar wel een orde die afhankelijk was van terreur. Uiteindelijk werd ook Robespierre aangeklaagd wegens het verraden van de revolutie. Zijn executie, op 10 Thermidor (28 juli 1794), maakte een eind aan de bloeddorst van de guillotine. De periode van de terreur – het korte jaar tussen 17 september 1793 en 27 juli 1794 – was voorbij. Het debat over de politieke en historische betekenis van de terreur kon losbarsten.

Na de val van Robespierre werd het bestuur in Frankrijk overgenomen door een vijfkoppig bestuur: het Directoire. Het land ging door met het voeren van revolutionaire oorlogen, onder andere met de Nederlanden. In 1799 greep een kleine generaal de macht, Napoleon Bonaparte, en hij kroonde zichzelf in 1804 tot keizer. Napoleon werd pas in 1815 definitief verslagen bij het Belgische Waterloo, nadat hij bijna heel Europa had veroverd.

Geschiedschrijving van de revolutie

Hoe moeten wij de geschiedschrijving van de Franse Revolutie beschouwen? Binnen het debat dat twee eeuwen lang over haar betekenis is gevoerd, hebben politieke stellingnames de historische kijk op de Franse Revolutie sterk beïnvloed. Onder anderen liberalen, republikeinen, marxisten en revisionisten hebben de strijd om de revolutie met – eigentijdse – politieke middelen willen voeren. Dit ging ontzettend ver: de geschiedenis van de Franse Revolutie is al die tijd een politiek middel geweest. De Franse Revolutie was in de ogen van haar historici een blauwdruk voor de juiste samenleving, waarbij het eindpunt al vastlag.

De dominante visies op de revolutie die ik in dit boek zal behandelen, hebben dan ook één ding gemeen: er wordt gezocht naar ‘de goede richting van de geschiedenis’, zodat er een maatschappij geconstrueerd kan worden die in deze ‘goede richting’ verdergaat en waardoor een ‘goede toekomst’ mogelijk wordt gemaakt. Haar historici zijn van mening dat in de geschiedenis van de Franse Revolutie objectieve – dat wil zeggen: van menselijke interpretatie onafhankelijke – betekenisvolle structuren aanwezig zijn. Met behulp hiervan kan de maatschappij in het hier en nu worden georganiseerd en kan ook de toekomstige maatschappij worden gepland. De schijnbare objectiviteit van de geschiedschrijving verhult hiermee een proces waarin de historiografie politiek geworden is.

Zo betoogde François Furet, een van de grootste twintigste-eeuwse historici van de Franse Revolutie, in woorden die duidelijk maken hoe belangrijk het omarmen of het afwijzen van de erfenis van de Franse Revolutie is, in 1978:

De democratische cultuur is de werkelijke innovatie van de Franse Revolutie. […] Wat de Franse Revolutie bijzonder maakt, is dat het geen transitie was, maar een begin – en een spookachtig beeld van een begin. Het historisch belang is te reduceren tot één concept dat uniek was, helemaal omdat dit concept universeel zou worden: het was het eerste experiment met democratie.

In Geschiedenis onder de guillotine wordt tweehonderd jaar geschiedschrijving van de Franse Revolutie beschreven en geanalyseerd, grotendeels chronologisch. Daarbij worden het dominante discours en de dominante opvattingen binnen een bepaalde periode gevolgd. De tegenstemmen die van invloed waren op dit dominante verhaal krijgen uiteraard ook een plaats.

Het verhaal begint bij de historici uit de vroege negentiende eeuw, op het moment dat het revolutionaire verleden geschiedenis wordt en de strijd om de revolutionaire erfenis los kan barsten. In de tweehonderd jaar die hierop volgen, wisselen vier grote interpretatiemodellen over de Franse Revolutie en terreur elkaar af. Een liberaal interpretatiemodel (1815-1870), dat aan bod komt in hoofdstuk 1, en een republikeins interpretatiemodel (1870-1917), dat behandeld zal worden in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 komt het voor de twintigste eeuw dominante marxistische model (1917-1968) aan bod en in hoofdstuk 4 wordt het revisionistische model (1968-1989) besproken. In de epiloog is er ruimte voor de vraag opgeworpen of de Franse Revolutie al voorbij is: dwingen de gebeurtenissen uit het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw ons niet de revolutie en de terreur opnieuw te overdenken?

~ Bart Verheijen

Boek: Geschiedenis onder de guillotine – Twee eeuwen geschiedschrijving van de Franse Revolutie

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.015 actieve abonnees)


Mede dankzij onze donateurs zijn al onze artikelen gratis te lezen. Op Historiek vindt u dus geen PREMIUM artikelen of 'slotjes'.

Steun ons ook

×