In het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten, op een steenworp van het centraal station, is momenteel een tentoonstelling over de manier waarop westerse kunstenaars in de vijftiende en zestiende eeuw keken naar het Ottomaanse Rijk. Zondag ben ik er met vrienden wezen kijken en ik kan alleen zeggen dat “Het Rijk van de Sultan” de moeite van een bezoek alleszins waard is. Die moeite bestond in ons geval uit tweemaal drie-en-half uur in de trein, maar je moet er iets voor over hebben.
In ruim twintig zalen worden diverse aspecten getoond van de wijze waarop Europese kunstenaars omgingen met dat wat ze over de Turken wisten (of meenden te weten). Eigenlijk moet ik zeggen: beeldende kunstenaars, want bijvoorbeeld muziek en literatuur blijven onderbelicht. Dat is een keuze en vermoedelijk een verstandige, want wat er nu aan schilderijen, tapijten, penningen, vuurwerkinstallaties, wapenrustingen en etsen wordt getoond, is al bijna meer dan een mens kan bevatten. Het is bovendien allemaal even interessant: dit is typisch zo’n expositie die je twee keer moet bezoeken, wat ons, Hollandse dagjesmensen, vanzelfsprekend niet lukte.
De tentoonstelling begint met de militaire confrontatie: een tapijt van de inname van Tunis (1535) hangt er tegenover een schilderij van de slag bij Lepanto (1571). Er zijn enkele aquarellen met heldere kleuren, die ik zelf vond horen tot het mooiste dat ik zondag zag. Niet verrassend is dat we vervolgens zien hoe “de Turk” een rol kwam te spelen in de westerse kunst. Soms ontbrak daarbij de polemiek, zoals wanneer sultan Suleyman de Prachtlievende en keizer Karel V werden gepresenteerd als twee gelijkwaardige heersers, soms speelde de Ottomaanse heerser een rol in de Europese religieuze discussies. Katholieken zagen de sultan als de antichrist, terwijl protestanten hem prezen als beter dan de paus. Liever Turks dan paaps: in Brussel zijn de geuzen nooit ver weg.
Vanzelfsprekend zijn er christelijke afbeeldingen van het vertrouwde type, waarin de tegenstanders van de heiligen en martelaren worden voorzien van Turkse attributen: zo is er een mooie gravure van Albrecht Dürer van de wijze waarop Johannes de Evangelist in hete olie wordt gekookt, gadegeslagen door een Romeinse magistraat met een tulband. Elders is te zien hoe de Drie Koningen op schilderijen van de geboorte van Christus nu eens volgens de Mamlukische, dan weer volgens de Ottomaanse mode gekleed gaan. Ook predikende Christussen en het verhaal over Esther leenden zich voor ottomanisering.
Leuk vond ik te zien hoe afbeeldingen van paardrijdende sultans waren gemodelleerd op afbeeldingen van Byzantijnse keizers te paard, zoals Gozzoli’s beroemde Johannes VIII Paleologus. De gedachte kwam bij me op dat deze weergaven van Byzantijnse heersers op hun beurt weer geïnspireerd konden zijn door het ruiterstandbeeld van Justinianus in Constantinopel, maar soms moet je niet teveel ontleningen willen zien. Soms is een vorst op een paard gewoon een vorst op een paard.
Pelgrims op weg naar het Heilige Land waren de eersten die beeldmateriaal meebrachten uit het Ottomaanse Rijk. Er is een prachtige aquarel van een tulp, een afbeelding van een muziekkapel, een doorsnede van de Süleymaniye-moskee en een onbeholpen afbeelding van een kameel (een ranke dromedaris die is voorzien van een tweede bult – maar daarmee nog geen kameel is).
Later reisden ook kunstenaars naar Constantinopel. De leukste afbeelding vond ik een tamboer op een van belletjes voorziene dromedaris: erg grappig en een uiting van de humor die ik ook van moderne Turken ken. Er zijn mooie stadsgezichten op Constantinopel, die iets meer uitleg hadden mogen hebben, en het pronkstuk van de expositie is het beroemde portret dat Bellini maakte van Mehmet II. Even verderop hangen enkele vorstenportretten door Paolo Veronese. Er zijn ook diverse portretten van de echtgenotes van de Ottomaanse vorsten, zoals Roxelana, la più bella e più favorita donna del gran Turcho. Inderdaad een beeldschone vrouw.
Er is aandacht voor Turkse gezantschappen naar Europa en diplomatieke relaties. Heel erg mooi vond ik een verdrag dat Bayazid met Polen sloot, een prachtig gekalligrafeerde tekst in helder Latijn, beginnend met het sublieme Sultan Bayazit Kan, Dei gratia imperator Abarum, terrarum Asie, Europe et marium magnus sultan etc. (Kan = Khan, Abarum = Avaren.)
De laatste zalen zijn gewijd aan de doorwerking van de kennismaking met het Ottomaanse hof in de westerse kunst. Er was in Europa vraag naar oosterse weefsels en andere artikelen. Een prachtig portret van Matthias van Oostenrijk – u weet wel, ’s prinsen griffier, we zijn immers in Brussel – toont de man in een kaftan. Er is werk van Botticelli en Memling, waarop Ottomaanse textiel is te zien. Ik had niet verwacht dat de invloed zich zó vroeg al zou doen gelden.
Religie
Later, toen we met een biertje aan de Lombardstraat zaten, realiseerde ik me ineens dat ik iets had gemist: geen van de westerse kunstenaars had veel te zeggen gehad over de religie van de Grote Turk, de islam. Misschien is dit de selectie van de curatoren, en willen zij het misleidende frame van de religieuze oosterling zo doorbreken. Dat zou ik respectabel vinden.
Ik vermoed echter dat er een andere verklaring is: de islam is de Renaissance-kunstenaars niet echt opgevallen. Rond 1600 woonden er in de Aziatische gebiedsdelen nog heel, heel veel christenen. Keiharde cijfers heb ik niet, maar het waren er zeker veel meer dan tegenwoordig. In de Europese gebiedsdelen van het Ottomaanse Rijk woonden op dat moment overwegend (Grieks) orthodoxe christenen. Pas toen die Europese gebieden in de negentiende eeuw een voor een onafhankelijk werden, werd de islam in het Rijk van de Sultan een echt dominerende religie. Toen ook aanvaardde de sultan de titel van kalief. Als ik het zo goed zie, ontbreekt de islam in de mooie Brusselse expositie omdat deze godsdienst in de zestiende eeuw domweg nog geen hoofdrol speelde.
Boek bij de tentoonstelling: De Ottomaanse wereld in de renaissancekunst