De mediastorm rond het referendum over de Brexit ligt al enkele maanden achter ons. De discussie tussen het ‘leave’-en het ‘stay’-kamp liet in Groot-Brittannië weinigen onberoerd. Ook enkele historici mengden zich in het bitse debat. Eén hiervan is Brendan Simms, professor geschiedenis aan de Universiteit van Cambridge, die met Britain’s Europe een opmerkelijk boek schreef over duizend jaar Brits-Europese relaties. Het werd een ‘must read’ met op een op zijn minst zeer merkwaardig slothoofdstuk, althans voor een historicus…
Langs de ‘narrow sea’
Duizend jaar geleden ontstond op de Britse eilanden en West-Frankrijk een Anglo-Normandisch koninkrijk dat zich op een ambivalente manier met het continent verhield. De opvolgers van Willem de Veroveraar waren voortdurend in oorlog verwikkeld met de Franse koning omwille van de controle over een groot deel van Frankrijk. Deze rivaliteit bracht met zich mee dat de Noordzeekust in de ogen van de Engelsen strategisch belangrijker was dan dat het zuiden van Engeland dit voor Frankrijk het geval was. In deze veiligheidslogica waren de Noordzeehavens voor Engeland essentiële bruggenhoofden. Dit valt ook enigszins te begrijpen. Calais, Brugge, Antwerpen,… waren steden die dichter bij Londen lagen dan zeg maar York of Durham. Noord-Frankrijk en Vlaanderen waren hierdoor een soort buffer om Engelands zwakke zuidflank te beschermen. Dezelfde strategische overwegingen zouden nog eeuwenlang de houding van Groot-Brittannië bepalen tegenover de gebieden aan de overzijde van wat ze zelf ‘the narrow sea’ noemden.
Maar ondanks de rivaliteit hadden beide koninkrijken meer met elkaar gemeen dan zij zelf wilden toegeven. Zo voelden de Engelse vorsten zich nauw verbonden met de Franse cultuur: gebruiken en taal aan het hof waren immers eeuwenlang op en top Frans. Daarbij kwam dat beide landen op regelmatige tijdstippen ook elkaars bondgenoten waren. Zo vochten Engelsen en Fransen tijdens de kruistochten zij aan zij tegen de islamitische wereld. Vergeet tenslotte ook niet de drukke handelsactiviteit over het Kanaal die zelfs in oorlogstijd nooit helemaal stilviel.
Ondanks de vele overeenkomsten met het continent waren er ook heel wat verschillen. Zo ontwikkelde zich in Engeland een andere relatie tussen de vorst en de adel. Door de voortdurende oorlogen in Frankrijk en de afwezigheid van een kroondomein was de Engelse koning sterk afhankelijk van de fiscale bijdragen van zijn baronnen. Via het parlement van Westminster slaagden deze lokale edelen er in om een aantal rechten af te dwingen en de macht van de vorst in te perken. We kunnen het allemaal nalezen in de Magna Charta van 1215… Het legde de basis van een parlementaire traditie en de daarbij horende rechten, een evolutie die aan de meeste Europese vorstendommen voorbij ging of later door het absolutisme werd vertraagd.
Tijdens de zestiende eeuw droeg nog een ander element bij tot de vorming van een Engelse identiteit. Net als in de rest van Europa bleef het land niet gespaard van de godsdienstoorlogen. Maar in Engeland wist Hendrik VIII het religieuze ongenoegen en de groeiende afkeer van Rome op een handige manier te koppelen aan zijn eigengereide huwelijkspolitiek. Zoals bekend keerde de Tudor-koning zich af van Rome waarna hij een eigen anglicaanse staatskerk oprichtte. Vanuit het katholieke Europa werd heftig gereageerd op deze Engelse ‘ketterij’. Hendriks politieke en godsdienstige keuze bracht de Engelsen midden zestiende eeuw in het defensief. Dit gebeurde net op een ogenblik dat Calais, het laatste Engelse bastion in Frankrijk, verloren ging (1558). In deze jaren bevond het land zich in opperste verwarring, want elk ogenblik kon er zich een aanval vanuit het continent voordoen. De buitenlandse dreiging verenigde echter wel de bevolking rond vorst en vaderland, wat bijdroeg tot de vorming van een Engels proto-nationaal bewustzijn.
De regeerperiode van koningin Elizabeth (1558-1603) was een keerpunt in de buitenlandse politiek van Engeland. Het land kwam versterkt uit de roerige zestiende eeuw en constateerde dat het door zijn maritieme ligging en geslaagde militaire optredens tegen Spanje ook op zee een voet kon zetten naast de andere Europese grootmachten. Tijdens de zeventiende eeuw richtte Engeland zijn blik op de uitbreiding van zijn overzeese gebieden en zijn commerciële en militaire vloot. Tegelijk verloor Londen ook het Europese vasteland niet uit het oog. Op de eerste plaats waren er natuurlijk de gigantische handelsbelangen. Daarnaast hield men ook de situatie in het Heilig Roomse Rijk nauwlettend in de gaten. In de voortdurende godsdienstoorlogen in de Duitse gebieden dienden de protestantse bondgenoten immers kost wat kost gesteund te worden tegen het ‘Roomse gevaar’. Op die manier raakte Engeland tijdens de zeventiende eeuw steeds meer verwikkeld in de Europese machtspolitiek. Voor het eerst dook in het Engelse discours nadrukkelijk de notie op van de ‘Balance of Power’ in Europa.
Ook op dynastiek vlak bleef Engeland met het continent betrokken. Zo huwde Maria Stuart, dochter van koning James II, in 1677 met Willem III van Oranje. Na de aanvaarding van de Bill of Rights (1689) bestegen zij de troon als koning en koningin van Engeland en Schotland. In 1714 kwam er een einde aan de dynastie van de Stuarts waarna de koninklijke macht werd overgedragen aan de verwante Duitse keurvorsten uit Hannover. Het aantreden van deze Duitse vorsten versterkte nog verder de Britse betrokkenheid bij het Europese continent. Georg(e) I van Hannover en zijn opvolgers regeerden immers in de vorm van een soort personele unie over Groot-Brittannië en hun erfvorstendom in het noorden van het Heilig Roomse Rijk.
Het verdwijnen van de Stuarts bracht de eenwording van de Britse eilanden in een stroomversnelling. Wales was al langer onderworpen en ook het balorige Ierland was tijdens de strafexpedities van de zeventiende eeuw grotendeels tot de orde geroepen. Met Schotland, dat vanaf 1603 met Engeland in een personele unie verbonden was, werd in 1707 de Act of Union afgesloten. Hierdoor verenigden beide koninkrijken zich in Great Britain. De twee parlementen gingen in elkaar op in het Parliament of Westminster en ook de buitenlandse politiek werd voortaan samen geregeld. Dit kwam de internationale machtspositie van het Britse rijk alleen maar ten goede.
Tories en Whigs
Net zoals vandaag worstelde Groot-Brittannië ook toen met de Europese relaties. Vaak liep deze kwestie langs – en soms ook door – de bestaande partijlijnen van Tories en Whigs, de twee ‘partijen’ die in het parlement waren opgedoken. Volgens de Tories, oorspronkelijk vooral de grondaristocratie die nauw aanleunde bij de Stuart-koningen, lag de toekomst van Engeland overzee. Hun buitenlandse politiek van de ‘blue water’ mikte vooral op de uitbreiding van de kolonies en de vloot. Ontdekkingsreiziger en schrijver Walter Raleigh vatte het als volgt samen:
‘Whoever commands the sea, commands the trade; whosoever commands the trade of the world commands the riches of the world, and consequently the world itself.’
De Whigs, tijdens de Burgeroorlog ontstaan als de oppositie tegen de Stuarts, ontpopten zich tot de verdedigers van het machtsevenwicht in Europa en waren voor militaire interventies op het continent, althans wanneer dit voor het rijk noodzakelijk was. Of om het met de woorden van de Duke of Devonshire te zeggen: Groot-Brittannië was het eiland van de vrijheid en had bijgevolg ‘the right to set all Europe free’.
Of men nu Tory of Whig was, voor beide politieke fracties waren de Britse politieke en financieel-economische belangen onlosmakelijk met elkaar verbonden: ‘Holding the balance of Europe (…) will make us patiently endure the bloodshed, hazards, losses and expenses of Treasure’, aldus de publicist Charles Davenant in 1701. Een gevaar voor de commerciële status van het land betekende een bedreiging voor de strategische positie van het land. Deze overweging zou de Britten nooit meer loslaten en is tot vandaag in het debat over de Europese Unie terug te vinden.
Burke en de idee van het Europees Commonwealth
In zijn boek ruimt Simms een grote plaats in voor Edmund Burke (1729-1797). In Europa kennen we hem vooral als de filosoof en publicist die heftig van leer trok tegen de radicalisering van de Franse Revolutie, een reden om hem meestal in de galerij van reactionaire denkers onder te brengen. Brendan Simms ziet Burke eerder als een pleitbezorger van een Europees Commonwealth waarvoor Groot-Brittannië omwille van zijn constitutionele vrijheden als rolmodel zou kunnen dienen. Burke’s afkeer van de Franse Revolutie had volgens Simms vooral te maken met de vrees dat de Jacobijnse terreur de bestaande machtsorde en het Europese machtsevenwicht zou verstoren. De geschiedenis heeft hem inderdaad gelijk te geven. In Frankrijk ontstond onder Robespierre een zeer etatistische opvatting die de aristocratie en de welgestelde burgerij van haar sociale positie beroofde. En op internationaal vlak mondde de Franse Revolutie inderdaad uit in een imperialisme dat onder Napoleon Bonaparte zijn absoluut hoogtepunt kende. Als Groot-Brittannië zijn belangen wou vrijwaren, aldus Burke, moest het tegen die Franse expansiedrang de militaire handschoen opnemen. Europees machtsevenwicht, Britse veiligheid, evenals het behoud van de parlementaire vrijheden en de eigen economische belangen waren maar mogelijk als de Europese landen met elkaar samenwerkten. Burke’s afgrijzen van de Franse Revolutie is dus onlosmakelijk verbonden met de bezorgdheid om de maatschappelijke orde in Europa en in Groot-Brittannië te bewaren:
‘The elimination of the Revolution (…) and thus of the whole European equilibrium was not just essential to safeguard British security, but necessary for the protection of the universal rights of all ‘humanity’, without which the survival of individual members of the European Commonwealth would be meaningless.’
Het ‘perfide Albion’?
Tijdens de negentiende eeuw week het Verenigd Koninkrijk – sinds de unie met Noord-Ierland in 1801 formeel de opvolger van Groot-Brittannië – fundamenteel weinig af van de benadering van Edmund Burke. Tegenover de restauratiepolitiek van het Congres van Wenen toonden de Britten zich slechts een koele minnaar. De bijna obsessieve angst van vooral Oostenrijk en Rusland voor het liberale gedachtegoed kon in Londen maar op weinig begrip rekenen. Het Foreign Office had dan ook weinig zin om tussenbeide te komen wanneer de burgerij in Griekenland, België, Spanje of Portugal de revolutionaire trom roerde. Meer nog, wanneer in Brussel in 1830 het volk op straat kwam, kon dit zelfs op de stilzwijgende goedkeuring van de Britten rekenen. Lord Palmerston, op dat ogenblik eerste minister en behorende tot de Whigs, vatte de Britse houding als volgt samen:
‘sanction and support wherever she thinks that justice is, and wherever she thinks that wrong has been done’.
De Britten als behoeders van de rechtvaardigheid dus, maar dan wel met een flinke dosis ‘Realpolitik’: ‘no eternal allies, no perpetual enemies’, aldus nog Palmerston. In de rest van Europa lokte dit zure reacties uit over het ‘perfide Albion’.
In de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog realiseerde de Britse regering zich dat het van op afstand niet in staat was om het machtsevenwicht in Europa te behouden. De politiek van de ‘splendid isolation’ werd grotendeels afgezworen en er werden allianties aangegaan met het autocratische Rusland en zelfs met de historische vijand Frankrijk. De beslissing van het Verenigd Koninkrijk om begin augustus 1914 in de oorlog te stappen lag volledig in het verlengde van haar bekommernis voor het Europese machtsevenwicht en de vrijwaring van het liberale parlementaire stelsel. Duitsland was in die zin een bedreiging voor beide principes, volgens Simms ook de reden waarom Britse soldaten werden ingezet in de Lage Landen en Noord-Frankrijk, net zoals dit in de Middeleeuwen en de napoleontische periode was gebeurd. Toen eind 1918 in Parijs de vredesonderhandelingen van start gingen maakte het Verenigd Koninkrijk haar standpunt onmiddellijk duidelijk. Frankrijk moest zeker niet denken dat het Duitsland tot een achtergesteld gebied kon herleiden… Ook het Weimarregime (1918-1933) paste in het eeuwenoude plan van de Britten. Het nieuwe Duitsland moest niet alleen een democratische en betrouwbare handelspartner vormen, maar ook een stabiliserende factor tussen Frankrijk en dat nieuwe gevaar uit het oosten: het bolsjewisme.
Tussen de twee wereldoorlogen plooide het Verenigd Koninkrijk zich terug binnen zijn eigen grenzen. De vele doden en gekwetsten uit de Grote Oorlog hadden diepe wonden geslagen in de bereidheid om zich nog verregaand in Europese aangelegenheden te mengen. Maar toch bleef de blik op Europa gericht. Behalve in Frankrijk waren er ook in het Verenigd Koninkrijk enkele visionaire geesten die meenden dat enkel Europese samenwerking een nieuwe oorlog kon vermijden. Hiertoe behoorde de onvermijdelijke Winston Churchill die zijn Europees standpunt in 1930 als volgt samenvatte:
“We are interested and associated but not absorbed (…) we must build a kind of United States of Europa.”
In 1942 hernam hij deze gedachte door de stelling dat vrede in Europa enkel mogelijk was wanneer de landen van het continent op economisch vlak gingen samenwerken. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog ging Churchill op hetzelfde elan verder. In een intussen bekend geworden speech in 1946 in Zürich pleitte hij andermaal voor een ‘Verenigde Staten van Europa’, maar dan wel in een los samenwerkingsverband met het Verenigd Koninkrijk. Niet verwonderlijk dat in de aanloop naar het referendum van 23 juni Churchill zowel door de voor- als de tegenstanders van de Brexit van stal werd gehaald… 1
Het Europese dilemma
De Koude Oorlog schudde de strategische kaarten in Europa helemaal door elkaar. Voortaan was het continent opgedeeld in een Westerse liberaal- kapitalistische wereld en een communistisch Oostblok. Fundamenteel veranderde dit weinig in de Britse houding tegenover Europa, met dit verschil dat het communisme nu de grote bedreiging vormde. Maar ook in de militaire defensieakkoorden zoals het Pact van Brussel (1948), de NAVO (1949) en de West-Europese Unie (1954) zat het Verenigd Koninkrijk mee in de cockpit. Maar de aarzelende houding tegenover Europa bleef. Toen zes West-Europese landen effectief ook de stap zetten naar economische samenwerking, eerst als de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS, 1951) en vervolgens als de Europese Economische Gemeenschap (EEG, 1957/58), besloten de Britten niet toe te treden. Zij wilden hun handen op economisch vlak vrij houden. Dwars door de twee politieke partijgrenzen heen bestond geen eensgezindheid over een toetreding. Vooral bij Labour sluimerde heel wat wantrouwen tegenover Europa omdat de partij in dit project niets minder dan een manoeuvre van het grootkapitaal ontwaarde.
Dan toch het lidmaatschap
Toen de EEG een succesverhaal bleek, groeide echter de twijfel in Londen of men de Europese bus niet had gemist. Het zette de Britten aan tot de oprichting van de Economische Vrijhandelassociatie (EVA, 1960), een vrijhandelszone van enkele West- en Noord-Europese landen. De vertwijfeling over de juiste marsrichting werd nog versterkt doordat het land in deze periode in een economische en maatschappelijke malaise belandde, ook bekend als de British disease.
Begin jaren 1970 kwam een toetreding tot de Europese Gemeenschap opnieuw op de politieke agenda. Een aansluiting bij de EG zou immers gunstig zijn voor het economische klimaat van het land, aldus de pragmatische redenering van de toenmalige socialistische regering. De Britten kregen van Europa in 1973 het licht op groen voor een toetreding. Alleen een referendum moest in 1974 de zaak nog beslechten. In de polls vóór de stemming bleek ongeveer 70 procent tegen een toetreding, maar het Labourkabinet besloot om volop de Europese kaart te trekken en bewerkte in die zin ook de publieke opinie. De uitslag van het referendum was een overtuigend ‘ja’ voor een aansluiting tot de EG. Sinds 1974 groeide Labour uit tot de pleitbezorger van ‘Europa’. In de praktijk was de eensgezindheid binnen de partij vaak zoek. Dit bleek nog maar eens toen zij bij het referendum van 2016 het niets eens raakte over een gemeenschappelijk standpunt. De weifelende houding van partijvoorzitter Jeremy Corbyn illustreert de tweespalt die al decennialang binnen de Britse socialisten over Europa bestaat.
De houding van de Conservatieven hieromtrent is daarom niet veel duidelijker. Vandaag behoren misschien heel wat Tories tot het leave-kamp, maar vóór 1974 was dit niet noodzakelijk het geval. Zelfs ‘ultra-Tory’ Margaret Thatcher zag tijdens haar eerste jaren als eerste minister (1979-1990) de EG als een nuttige hefboom voor een Europese vrije markt én als een vehikel om op te tornen tegen de Sovjet-Unie. Haar houding veranderde pas toen Europees commissaris Jacques Delors in 1988 ook pleitte voor een sociaal Europa. Het verdampen van het communistische gevaar in 1989 maakte van Thatcher echter een premier die niet langer eenzijdig in Europa geld wilde pompen. Haar woorden ‘I want my money back’ zijn in dit verband legendarisch…
Euroscepticisme
Vanaf omstreeks 2005 nam in het Verenigd Koninkrijk de twijfel over Europa opnieuw toe. Vooral de Conservatieven vonden dat Europa het land meer lasten dan lusten opleverde. Ergernissen genoeg: de ‘geldverslindende eurocraten’ in Brussel, de slinkende nationale soevereiniteit, de mogelijke uitdijing van de eurocrisis, de vluchtelingenstroom… Volgens Simms heeft dit groeiend eurosceptisme vooral te maken met een hernieuwd zelfbewustzijn van de Britten in deze periode. Er waren inderdaad heel wat signalen dat de ‘Britse ziekte’ achter de rug was. De pond sterling hield internationaal stand, de Londense City deelde amper in de klappen van de voorbije financieel-economische crisis, het investeringsvertrouwen vanuit het buitenland bleek onaangetast… Vergeet daarbij niet – aldus Simms – dat uitgedrukt in termen van het BBP het Verenigd Koninkrijk vandaag nog steeds het vijfde land ter wereld is, op het vlak van defensie-uitgaven staat het land op de derde plaats (in absolute cijfers). De bevolking stijgt nog steeds, en het land en blijft een grote aantrekkingskracht op migranten uitoefenen.
‘Where the weather comes from’
Hoog tijd voor Brendan Simms om zijn punt te maken. Wie de Brits-Europese relaties doorheen de geschiedenis overloopt, botst op één grote consistentie. Vanaf het begin was Engeland en nadien het Verenigd Koninkrijk een Europese staat die tegelijk binnen én buiten de specifieke Europese context viel. De vroege ontwikkeling naar een constitutioneel model en een eigen religieuze identiteit, evenals de primauteit van de vrijhandel en de overzeese belangen maakten dat het Verenigd Koninkrijk in vergelijking met andere Europese landen een volledig verschillende ontwikkeling doormaakte. Centraal in deze ‘Britse traditie’ was de bekommernis dat op het Europese continent geen enkel land een bedreiging zou vormen. Dit was in de Middeleeuwen al het geval, en dit is vandaag niet anders wanneer een eigengereide president in Rusland misschien een gevaar vormt voor het Europese veiligheidssysteem.
Tweede vaststelling van Simms: Groot-Brittannië is gevormd door de uitdagingen die vanuit Europa op het land afkwamen. Omgekeerd heeft het door zijn vele interventies ook op het vasteland zijn stempel gedrukt. Churchill poneerde het al in 1913:
‘Britain is where the weather comes from’.
Ook nu kan Groot- Brittannië zijn steentje bijdragen in de vorming van het toekomstige Europa. Om problemen zoals de eurocrisis te vermijden is voor Europa een grotere politieke samenwerking nodig. Simms pleit daarom resoluut voor een federaal model voor de EU. De Unie kan op dit vlak immers heel wat leren van de geschiedenis van Groot-Brittannië. Bedreigingen en uitdagingen kunnen best opgelost worden door over te schakelen naar een federale staatsstructuur, net zoals Engelsen en Schotten dat in 1707 deden. Waarom ook geen voorbeeld nemen aan de Verenigde Staten die in 1787 omwille van een efficiënter bestuur van een losse confederatie naar een hechtere federatie overschakelden?
Allemaal goed en wel, maar wat moet dan de plaats van Groot-Brittannië zijn in dit nieuwe Europa? Volgens Simms is zijn land politiek, economisch en militair sterk genoeg om tussen de twee andere supermachten van het Noord-Atlantisch halfrond op eigen benen te staan. Een toetreding tot de Europese politieke unie zou precies ingaan tegen het historische DNA van Groot-Brittannië. Wel wenselijk is een nauwe samenwerking op militair (via de NAVO-structuren) en economisch vlak (via het afsluiten van vrijhandelsakkoorden met de EU). Enkel zo kan het ‘grote Europa’ het hoofd bieden aan de gevaren uit het oosten: Rusland, het moslimradicalisme, de vluchtelingenstroom, een Chinese coup van de wereldeconomie…
Historisch determinisme
Zelden gaf een boek zo veel stof tot nadenken… en tot ergernis. De synthese over de historische relaties tussen Groot-Brittannië en het Europese vasteland is tegelijk gebald, vlot geschreven en goed geargumenteerd. Als geen ander weet Simms de vinger te leggen op wat het land zo ‘British’ maakt. De lectuur is bijzonder verhelderend voor wie vandaag het diep gewortelde wantrouwen tegenover Europa beter wil begrijpen.
Maar tegelijk valt er tegen dit boek heel wat aan te voeren. Wij vegen de spons over enkele kleine foutjes, bijvoorbeeld dat Vlaanderen wordt verward met België. We storen ons evenmin aan zijn fixatie op het Rusland van Poetin. En we kunnen ook nog wel leven met zijn vrij geflatteerde beschrijving van de Britse rol in de Eerste Wereldoorlog.
Veel fundamenteler is de stelling dat de specifieke geschiedenis en tradities van Groot-Brittannië een in de krijtrotsen van Dover gegrift dogma zou zijn. Het is niet omdat een land gedurende eeuwen een bepaalde ontwikkeling heeft gekend, dat het voor eeuwig en altijd dat zelfde spoor moet bewandelen? Om dezelfde reden kan men Duitsland omwille van zijn onverkwikkelijke verleden het lidmaatschap tot de Europese Unie ontzeggen. En voor Finland dat in het verleden meer op Rusland dan op Europa was georiënteerd, zou er dan evenmin plaats zijn. Een dergelijke redenering getuigt van een historisch determinisme dat de geschiedenis volgens vaste patronen ziet verlopen. Brendan Simms heeft een briljante historische studie geschreven, maar gebruikt het verleden om een politiek standpunt te verantwoorden. Geschiedenis is niet normatief en kan ook geen voorspellingen doen. Het helpt alleen om actuele situaties te begrijpen en te duiden.
~ Patrick Praet
www.postfactum.be
Boek: Britain’s Europe – A Thousand Years of Conflict and Cooperation
Lees ook: Het Verenigd Europa van Winston Churchill