Hoe 1956 begon
Terwijl de laatste seconden van 1955 weg tikten, keken de vierhonderdduizend nieuwjaarsvierders op Times Square in New York reikhalzend omhoog naar het dak van de Times Tower. Toen om twintig seconden voor middernacht de elektrisch verlichte tijdbal zijn jaarlijkse afdaling langs de twintig meter hoge vlaggenmast inzette, begon iedereen in afwachting van het nieuwe jaar uitbundig te juichen en klonk het geschal van signaalhoorns.
Na ongeveer acht seconden – de feestvreugde naderde haar hoogtepunt – doofden plotseling alle honderdtachtig lampen en vervolgde de tijdbal zijn neerdaling in volledige duisternis. Ook de verlichting van het twee meter hoge tijdbord liet het afweten. Als gevolg van een defecte zekering ging pas om kwart over twaalf de feestverlichting aan alle vier kanten van de toren weer branden om het jaar 1956 in te luiden.
Liep het nieuwjaarsfeest in New York uit op een schertsvertoning, de festiviteiten in Japan ontaardden in een regelrechte tragedie. Tijdens een shintoïstische ceremonie ter begroeting van het nieuwe jaar in de Yahikotempel, ongeveer 240 kilometer ten noorden van Tokio, vonden meer dan honderd mensen de dood en raakten vijfenzeventig gewond. De slachtoffers vielen in het gedrang dat ontstond bij de traditionele uitdeling van rijstballetjes (mochi), die door de priesters in een menigte van dertigduizend pelgrims werden geworpen. Volgens een ooggetuige daalden bezoekers naast het altaar in groten getale de steile stenen trap af en ‘botsten op de stromen nieuwe pelgrims’. Sommigen ‘vielen van de trap af, anderen werden verzwolgen door de menselijke vloedgolf ’. Er was maar een handjevol politieagenten ter plekke en de paniek greep om zich heen: ‘onder geschreeuw en gekrijs werden vallende mannen, vrouwen en kinderen door de menigte vertrapt’. Door de druk van de mensenmassa bezweek ook een bijna twee meter hoge muur, waardoor nog meer slachtoffers vielen. The New York Times meldde dat ‘de met lakens overdekte stoffelijke overschotten bij de tempelingangen werden neergelegd alwaar zij door hun diepbedroefde familieleden konden worden geïdentificeerd’. Het was een weinig bemoedigend, om niet te zeggen onheilspellend begin van een jaar dat volgens velen voor de nodige onrust zou zorgen.
In Madrid waarschuwde generaal Francisco Franco, die binnenkort achttien jaar als dictator van Spanje aan de macht zou zijn, in zijn nieuwjaarstoespraak: ‘De gevaren die de wereld bedreigen zijn groter dan ooit’.
De Londense Times riep in zijn eerste redactioneel commentaar van 1956 op tot het tonen van ‘moed’, gezien de ‘crises’ die het nieuwe jaar ‘ongetwijfeld voor ons in petto heeft’, terwijl de Britse premier Anthony Eden de verzekering gaf dat ‘we alles in het werk zullen stellen om de spanningen tussen de landen te verminderen, altijd en bij iedere gelegenheid’. De premier keek dan ook ‘heel erg’ uit naar de aanstaande topconferentie met de Amerikaanse president Eisenhower, want hij was ervan overtuigd dat die bijeenkomst zou ‘bijdragen tot een vreedzamere wereld’.
Er waren inderdaad ook redenen om het nieuwe jaar met enig optimisme tegemoet te zien. Vanaf de kansel van de Dexter Avenue Baptist Church in Montgomery, in de Amerikaanse staat Alabama, hield dominee Martin Luther King jr. zijn gemeente voor dat er ‘geen betere manier’ was om het nieuwe jaar te beginnen dan met een sterk geloof in een almachtige God, die in staat was ‘bergen van tegenstand te verzetten en heuvelen van kwaad te slechten’. King, de rijzende jonge ster van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging, erkende dat vanwege het grote leed dat mensen elkaar kunnen aandoen, en gezien de verschrikkingen van de moderne oorlogvoering, ‘ieder van ons’ geneigd is ‘de macht van onze God in twijfel te trekken’. Maar de predikant beklemtoonde dat een van de grondslagen van het christelijk geloof bestond uit de overtuiging dat het goede uiteindelijk het kwade zal overwinnen. Nu de boycot van de gesegregeerde stadsbussen zijn tweede maand inging, riep King de kerkgangers op hun eigen strijd tegen het kwaad voort te zetten, eraan toevoegend dat zij zich niet bezorgd hoefden te maken, want ‘God is almachtig. Maken jullie je geen zorgen over de segregatie. Die zal verdwijnen, omdat God ertegen is.’
Op de eerste dag van het jaar werd ook een nieuwe, onafhankelijke staat gesticht toen in Soedan een einde kwam aan meer dan een eeuw Brits-Egyptische overheersing. Tijdens een plechtigheid op het gazon van het paleis in Khartoem die werd bijgewoond door tweeduizend genodigden verklaarde de nieuwe premier Ismail al-Azhari:
‘in de geschiedenis van Soedan en zijn bevolking bestaat geen grootser moment dan dit (…) Vandaag komt niet alleen een einde aan onze onafhankelijkheidsstrijd, maar dit is ook de dag waarop we de grondslag leggen voor onze toekomstige vooruitgang.’
Nadat het muziekkorps het Soedanese volkslied inzette en kanonnen saluutschoten afvuurden, hees Al-Azhari samen met de oppositieleider de blauw-geel-groene driekleur van de kersverse staat, terwijl tegelijkertijd officieren van het Soedanese leger de Britse en Egyptische vlaggen streken.
In de Franse koloniën in Noord Afrika zag de situatie er minder rooskleurig uit. Na een aanvalsgolf van Marokkaanse strijdgroepen waren de Fransen eind december bij het Rifgebergte overgegaan tot een militaire actie waarbij meer dan vijftig opstandelingen de dood hadden gevonden. Ook in Algerije traden de Fransen hard op tegen terreuracties en sabotage; volgens een krantenbericht van vrijdag 30 december waren in één provincie twintig opstandelingen gedood. Een paar weken later zou de schrijver Albert Camus ervoor waarschuwen dat als de Europese en de Arabische bevolkingsgroepen geen manier vonden om in vrede en met wederzijds respect samen te leven, zij ‘veroordeeld zijn om samen te sterven, hun harten vol woede’.
In zijn jaarlijkse nieuwjaarsboodschap, geschreven in Cairo waar hij te gast was bij de Egyptische president Gamal Abdel Nasser, verklaarde de Joegoslavische leider Josip Tito dat de bevolking in Afrika streefde ‘naar onafhankelijkheid om zichzelf te kunnen besturen’, en hij veroordeelde de ‘beschavingsmissie’ van de Europese imperialisten die in zijn ogen weinig anders was dan een voorwendsel om ‘zwakke en onderontwikkelde volken te overheersen’. Maar de optimistische Tito meende ook dat een tijd was aangebroken ‘waarin internationale problemen op een vreedzame wijze worden opgelost’ en dat ‘oorlog wordt afgewezen als middel om conflicten te beslechten’.
Ook in Moskou werd over vrede gesproken. Op 31 december verkondigde de premier van de Sovjet-Unie, Nikolaj Boelganin, dat als er voldoende welwillendheid en wederzijds begrip bestond in 1956 stappen konden worden gezet in de richting van ‘het beëindigen van de Koude Oorlog’. Later die avond gaven Boelganin en Nikita Chroesjtsjov, de eerste secretaris van de communistische partij, een staatsdiner. Onder de ongeveer twaalfhonderd genodigden in de enorme Sint-Joriszaal van het Kremlin bevonden zich ook buitenlandse diplomaten. Tijdens het overvloedige banket, dat duurde tot in de kleine uurtjes en waarbij de champagne rijkelijk vloeide, werden toespraken gehouden en toasts uitgebracht. Een orkestje bracht muziek ten gehore en er werd enthousiast gedanst, waarbij de Sovjetpolitici zich niet onbetuigd lieten. Volgens The New York Times ‘danste Boelganin vrolijk rond, omgeven door een schare jonge vrouwen’.
Hoe anders ging het toe in Key West, in Florida, waar president Eisenhower aan het herstellen was van een hartaanval, en zijn tijd vooral doorbracht met schilderen, golfen en zo nu en dan een wandelingetje. De kranten meldden dat er een oudejaarsdiner voor de hele familie gepland was, maar het was ‘niet zeker of de president tot middernacht wakker zou blijven om het nieuwe jaar te begroeten’.
Veel staatslieden hadden in hun nieuwjaarstoespraken gewaarschuwd voor de moeilijkheden die in het verschiet lagen, hun verlangen naar ‘vrede’ geuit of hun hoop op een betere toekomst uitgesproken. Maar het zou niet lang duren of zij werden meegesleurd – in sommige gevallen zelfs weggevaagd – door een reeks van buitengewoon ingrijpende en soms wereldschokkende gebeurtenissen, die zelfs de meest scherpzinnige waarnemers onmogelijk hadden kunnen bevroeden.
~ Simon Hall
Proloog van het boek 1956: de wereld in opstand van Simon Hall
- Boek: 1956: de wereld in opstand – Simon Hall
- Lees ook: Hongaarse Opstand