In een eerder artikel is de aanloop naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog besproken. We zagen hier hoe Soekarno na de capitulatie van Japan de onafhankelijkheid van de Republik Indonesia uitriep en hoe de Nederlandse regering weigerde zich daar zomaar bij neer te leggen. De situatie in Indonesië werd hierna steeds chaotischer en regelmatig braken er gewelddadige conflicten uit. In de tussentijd werd op diplomatiek niveau het Akkoord van Linggadjati gesloten. Dat akkoord had tot doel om gezamenlijk naar een soeverein Indonesië binnen de Nederlands-Indonesische Unie toe te werken. Maar de Nederlandse politiek was sterk verdeeld over het akkoord.
Terwijl de onrust in Indonesië steeds heftiger werd, verklaarde de Nederlandse premier Beel in de Tweede Kamer dat de regering zich gedwongen kon voelen om ‘militaire machtsmiddelen’ in te zetten om de orde te herstellen. Dat was de aanzet tot de militaire operaties Product en Kraai, die in Nederland eufemistisch ‘politionele acties’ werden genoemd. Daarmee brak in de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog een nieuw hoofdstuk aan.
Operatie Product
In het vorige artikel zagen we al dat de onderhandelingen over het Akkoord van Linggadjati, waarin afspraken richting Indonesisch zelfbestuur waren gemaakt, in feite op een dood spoor waren beland. De Republik Indonesia en Nederland hadden allebei een andere interpretatie van het akkoord. Om de impasse te doorbreken, waren militaire middelen noodzaak, zo was de gedachte.
Bovendien was Nederland – na afloop van de Tweede Wereldoorlog – zo goed als bankroet. Nederland had de controle over de ondernemingen, producten en handel in Indonesië nodig om de staatskas te vullen. Die controle kon alleen maar teruggepakt worden door de 120.000 militairen, die inmiddels in Indonesië gestationeerd waren – en zelf een behoorlijke last voor de staatsportemonnee waren -, in te zetten.
Die militairen – waarvan 45.000 KNIL-militairen – werden tot dan toe voornamelijk ingezet om de orde te handhaven in gebieden van de archipel die al onder controle van Nederland stonden. Tijdens die werkzaamheden werden de Nederlandse militairen regelmatig onder vuur genomen door de Indonesische krijgsmacht (de TNI, voorheen de TRI) en aanverwante milities.
21 juli 1947
Op 21 juli 1947 braken de Nederlandse militairen uit hun enclaves. Het voornaamste doel van de zogenoemde Operatie Product was om grote delen van Java en Sumatra, waar onder andere suiker, thee, olie, rubber, koffie en cacao gewonnen werd, onder hernieuwde of verstevigde Nederlandse controle te brengen. Jogjakarta, de stad en provincie in Midden-Java waar de regering van de Republik Indonesia zetelde, diende buiten schot te blijven.
De militaire operatie verliep voor de Nederlandse militairen voorspoedig. Het Republikeinse Leger (TNI) bood weliswaar verzet en probeerde vooral – door bruggen en andere infrastructuur te ontmantelen – de Nederlandse opmars zoveel mogelijk te vertragen, maar het leger was geenszins opgewassen tegen de vuurkracht van de Nederlandse militairen. In enkele dagen werden de gestelde (economische) doelen bereikt. Luitenant gouverneur-generaal Van Mook, de hoogste civiele bestuurder, pleitte er – tegen de plannen in – voor om ook Jogjakarta te bezetten, maar daar wilde de Nederlandse regering, ondanks hevige discussie, niet aan meewerken.
Resolutie 27 van de Veiligheidsraad
De Veiligheidsraad van de VN eiste dat de Nederlandse operatie beëindigd werd en dat er naar een vreedzame oplossing voor het conflict werd gezocht (Resolutie 27 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, aangenomen op 1 augustus 1947). De Nederlandse regering voelde uiteraard de grote internationale druk en kondigde uiteindelijk een staakt-het-vuren af, die op 5 augustus in werking trad.
Ondanks het staakt-het-vuren laaide het geweld nog regelmatig op. Het bekendste voorbeeld is het bloedbad van Rawagede van 9 december 1947. In hun klopjacht op een Indonesische onafhankelijkheidsstrijder executeerden Nederlandse militairen toen vrijwel alle mannen uit het dorpje Rawagede op West-Java. De schatting van het aantal vermoorde inwoners loopt uiteen van ongeveer twintig tot ruim vierhonderd mannen. Een onderzoekscommissie van de VN concludeerde al in januari 1948 dat de militairen ‘meedogenloos en opzettelijk’ hadden gehandeld. Desondanks werd de bevelhebbende officier, majoor Fons Wijnen, niet vervolgd.
In de tussentijd werd op het Amerikaans slagschip de Renville onderhandeld over een wapenstilstand tussen de Nederlanders en de Republik Indonesia. Een speciale commissie van de VN bemiddelde tijdens de besprekingen. Afgesproken werd dat de Nederlandse troepen en de TNI zich zouden terugtrekken langs de ‘Van Mook-grens’. De twee partijen werden door een vijftien kilometer brede strook niemandsland uit elkaar gehouden. De overeenkomst werd formeel van kracht op 17 januari 1948.
Het vechten gaat door
Ondanks de Renville-overeenkomst laaide het geweld nog regelmatig op. Soldaten van de Republik Indonesia, die eerst naar eigen gebied waren terugtrokken, doorkruisten regelmatig het niemandsland om in Nederlandse gebieden hun guerrillastrijd voort te zetten. De aantallen dode en gewonde Nederlandse soldaten namen door de guerrilla-acties geleidelijk toe. De spanning, de constante alertheid en de angst voor een guerrilla-aanval drukten op het moraal van veel Nederlandse soldaten. Veel Nederlandse soldaten, die inmiddels al langer dan twee jaar in Indië waren, vonden de situatie uitzichtloos en hoopten op een snelle repatriëring naar Nederland. In Nederland waren de soldaten eveneens hard nodig om mee te helpen aan de wederopbouw en om een eventuele communistische dreiging te kunnen weerstaan, realiseerde de regering zich.
Bovendien had de Renville-overeenkomst geen structurele oplossing opgeleverd voor de diplomatieke impasse, waar Nederland en de Republik Indonesia sinds het Akkoord van Linggadjati in terecht waren gekomen. Nieuwe onderhandelingen leverden ook niets op. In de tussentijd groeide de internationale sympathie voor de Republik. Operatie Product, de eerste politionele actie, had in de Veiligheidsraad voor veel beroering gezorgd en was met name Nederland op felle kritiek komen te staan. Ook had de Republik – nadat Soekarno in 1948 in Madiun een communistische opstand had onderdrukt – de steun van de Verenigde Staten, de economische wereldspeler van die tijd, verworven.
Operatie Kraai
Gezien de uitzichtloze situatie besloot de Nederlandse regering eind 1948 opnieuw tot militair ingrijpen. Zowel legercommandant Simon Spoor als de Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Nederlands Oost-Indië Louis Beel (de oud-premier had intussen Van Mook opgevolgd) waren duidelijk over het doel van deze tweede militaire operatie. Er moest een definitief einde worden gemaakt aan de guerrillastrijd en de Republik Indonesia, met Soekarno aan het roer, van de kaart te vegen. Dan konden de onderhandelingen over een soeverein Indonesië worden voortgezet, maar dan wel met gematigdere krachten aan tafel, in plaats van de radicale Soekarno.
Spoor en Beel wilden met een verrassingsaanval Jogjakarta, de stad waar de Republik zetelde, overvallen en de politieke en militaire leiding van de Republik gevangen nemen. Ook de resterende gebieden op Java en Sumatra, die nog verdedigd werden door de TNI, moesten worden ingenomen. Als de Nederlandse militairen in deze opzet slaagden, zou feitelijk de Republik ophouden te bestaan. Die zou dan immers geen territorium meer hebben en militair en politiek stuurloos zijn.
Soekarno gevangen
In de ochtenduren van 19 december 1948 landden de Nederlandse parachutisten in Jogjakarta. De aanval kwam als een verrassing en binnen enkele uren werden de Indonesische leiders, waaronder Soekarno, opgepakt. De legerleiding wist echter te ontsnappen.
Ondanks felle tegenstand van de TNI wisten de Nederlanders – met meer moeite dan vooraf gedacht – ook de meeste gebieden in Midden-Java van de Republik te veroveren. Maar de TNI ontweek een beslissende, directe confrontatie. Geheel volgens plan trokken de TNI-soldaten zich terug naar gebieden waar de Nederlanders niet konden komen, met de bedoeling om van daaruit de guerrillastrijd voort te zetten. Ondanks de zware verliezen die de TNI-soldaten tijdens het begin van Operatie Kraai hadden geleden, werd de guerrillastrijd met grote vastberadenheid en verbetenheid gevoerd. De Nederlandse strijdkrachten leden aanzienlijke verliezen, maar ook veel Indonesiërs, die ervan verdacht werden samen te hebben gewerkt met de Nederlanders, werden geliquideerd.
VN grijpt weer in
Op het internationale toneel werd er woedend gereageerd op deze tweede Nederlandse militaire actie in Indonesië. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties kwam in spoedzitting bijeen en nam – op aandringen van de Verenigde Staten – resolutie 63 aan. Daarin riep de Veiligheidsraad de partijen op om onmiddellijk het geweld te staken en de president van Indonesië (door Nederland) en andere politieke gevangen vrij te laten.
Rond de jaarwisseling werd aan de eis van de Veiligheidsraad om het geweld te stoppen voldaan, maar de krijgsgevangenen, waaronder Soekarno, werden nog niet op vrije voeten gesteld. Dat was tegen het zere been van de Verenigde Staten. Zij dreigden – al sinds het van start gaan van Operatie Kraai – met internationale sancties en het stilleggen van de Marshallhulp, het economisch infuus waar het kapotgeschoten Europa, Nederland incluis, sinds dat jaar aan lag.
Van Roijen-Roemverklaring
Nadat de wapens waren neergelegd en onder grote internationale druk, gingen de vertegenwoordigers van de Republik Indonesia en de Nederlandse regering met elkaar in overleg. De ministers Van Roijen en Roem, van respectievelijk Nederland en de Republik, sloten begin mei 1949 een gezamenlijk akkoord. Daarin werd besloten dat de guerrillastrijd werd gestaakt, Jogjakarta opnieuw onder gezag van de Republik kwam te staan, alle krijgsgevangen, waaronder Soekarno, werden vrijgelaten en de Republik deel zou nemen aan een volgende conferentie in Den Haag.
In de vervolggesprekken werd overeengekomen dat de soevereiniteit onvoorwaardelijk zou worden overgedragen aan de Indonesische regering. Bovendien werd besloten tot de instelling van een gemenebest, waar Nederland en Indonesische als gelijke partners zouden toetreden. Toen Soekarno op 6 juli 1949 zijn rentree in Jogjakarta maakte, bekrachtigde hij de Van Roijen-Roemverklaring, waarna een wapenstilstand werd gesloten en de vijandelijkheden werden gestaakt.
Rondetafelconferentie
Tussen 23 augustus en 2 november 1949 kwamen Nederlandse en Indonesische diplomaten in Den Haag samen om de Van Roijen-Roemverklaring verder uit te werken. Het overleg verliep relatief soepel en de onderhandelingen resulteerden in een verschillende overeenkomsten op sociaal, economisch en militair vlak. Zo werd afgesproken dat Nederland zijn in de Republik aanwezige militairen op de kortst mogelijke termijn zou terugtrekken. Ook werd afgesproken dat de Republik zich aan de door Nederlands-Indië gesloten handelsverdragen bleef houden – waar de Nederlandse vertegenwoordigers natuurlijk blij mee waren.
Belangrijker nog was de uitwerking van de Soevereiniteitsoverdracht en het Statuut van de Unie, waar in de Van Roijen-Roemverklaring een eerste aanzet toe was gedaan.
Toch stonden er ook heikele punten op de agenda. Zo werd er lange tijd fel gediscussieerd over de staatsschuld die de Nederlandse koloniale overheid had achtergelaten en over schulden die waren aangegaan nadat Japan in 1942 het land bezet had. Uiteindelijk werd overeengekomen dat Indonesië voor 4,3 miljard gulden aan staatsschuld over zou nemen.
Een nog groter struikelblok was de kwestie rondom de status van Nederlands-Nieuw-Guinea. De Indonesische delegatie vond dat de onderhandelingen gingen over het gehele grondgebied van voormalig Nederlands-Indië, Nederlands-Nieuw-Guinea was dus inbegrepen. De Nederlandse delegatie hield er een andere lezing op na. Volgens hen verschilde Nederlands-Nieuw-Guinea te zeer van de rest van de archipel. Daarom stond dat gebied los van de onderhandelingen, vonden zij. Uiteindelijk werd tot een compromis besloten: binnen een jaar na de onafhankelijkheid van Indonesië zou de status van Nederlands-Nieuw-Guinea vastgesteld worden.
Soevereiniteit aanvaard
Op 2 november 1949 werd de conferentie officieel afgesloten. De soevereiniteit van voormalig Nederlands-Indië werd op 27 december officieel overgedragen aan diens rechtsopvolger: de Verenigde Staten van Indonesië. Die nieuwe federale staat ging in 1950 overigens op in de eenheidsstaat Indonesië, na de uitbreiding van de Republik Indonesia.
Nederland hield lang vast aan 27 december 1949 als de datum waarop Indonesië formeel haar onafhankelijkheid aanvaardde. Die datum staat, aldus Nederland, historisch en internationaal juridisch vast. Pas in 2005 zei toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot dat de onafhankelijkheid van Indonesië de facto al op 17 augustus 1945 begon, de datum waarop Soekarno, vijfenzeventig jaar daarvoor, de onafhankelijkheid uitriep.
Naamgeving
In Nederland is decennialang gesproken over ‘Politionele Acties’. Daarmee werd benadrukt dat de operatie een interne, binnenlandse aangelegenheid was, waarbij oproerkraaiers en opstandelingen door de politie van de straten moesten worden geveegd. De term werd gemunt door minister Van Kleffens, in de hoop zo de internationale opinie te sturen. Bovendien werkte de term verhullend: een pijnlijke, bloedige oorlog werd gepresenteerd als een politieactie om Nederlands-Indië weer in het gareel te krijgen.
In Indonesië draagt de strijd van eind juli en begin augustus 1947 een andere naam. Daar worden de Politionele Acties de ‘Agresi Militer Belanda I & II’ genoemd, de Eerste Nederlandse Militaire Agressie dus. Dat verschil in naamgeving maakt het perspectief duidelijk. Waar het gebruik van ‘Politionele Acties’ een herstel van de orde binnen Nederlands territorium suggereert, verwijst de Indonesische benaming duidelijk naar een invasie van een buitenlandse macht.
Politionele acties onder de loep
In Nederland stonden de ‘Politionele Acties’ ook steeds meer ter discussie. De geweldsexcessen van Nederlandse militairen in Indonesië kwamen namelijk steeds meer publiekelijk aan het voetlicht – nadat eerdere, uiterst kritische rapporten, waaronder het rapport-Van Rij en Stam, in ambtelijke bureaulades verdwenen.
Een uitzending van het VARA-programma Achter het nieuws in 1969 zorgde voor het eerst voor grote maatschappelijke ophef: oorlogsveteraan Joop Hueting deed openlijk verslag van de oorlogsmisdaden die in Nederlands-Indië waren gepleegd. De Tweede Kamer vroeg de regering naar aanleiding van de VARA-uitzending om opheldering. Jurist en historicus Cees Fasseur werd aan het werk gezet en publiceerde op basis van zijn onderzoek de ‘Excessennota’, waarin hij enkele tientallen misstanden in Indonesië aan het licht bracht. Vanwege het krappe tijdsbestek waarvoor Fasseur werd gesteld, werden kritische rapporten, zoals het rapport-Van Rij en Stam en de nota van de jurist Belifante, maar slechts in ingekrompen en geanonimiseerde vorm gebruikt.
Oorlogsmisdaden of excessen?
In de oorspronkelijke versie van de Excessennota stelde Fasseur nadrukkelijk dat zijn onderzoek nog bij lange na niet compleet was. Bovendien gebruikte hij de term ‘oorlogsmisdaden’ voor sommige Nederlandse militaire acties. Minister-president De Jong was daar niet gelukkig mee en vreesde voor de vele ongetwijfeld woedende reacties van Indiëveteranen. Ook wilde hij niet de politieke verantwoordelijkheid voor de ‘oorlogsmisdaden’ dragen. Onder druk van De Jong veranderde Fasseur de term ‘oorlogsmisdaden’ daarom in ‘excessen’.
De Nederlandse regering klampte zich vervolgens vast aan het woord ‘excessen’ om te laten zien dat er inderdaad sprake was van grove gewelddadigheden, maar dat deze uitzonderingen waren. De regering wilde niet spreken van ‘oorlogsmisdaden’. Door dat woord niet te gebruiken, werd niet alleen het systematische karakter ontkend, maar werden ook juridische consequenties voorkomen. In de begeleidende brief aan de Kamer gaf de regering aan dat er weliswaar excessen hadden plaatsgevonden, maar dat de…
‘krijgsmacht als geheel zich in Indonesië correct gedragen heeft.’
Op die manier wist de regering de kwestie te bagatelliseren en (voorlopig) in de doofpot te stoppen.
In 1987 gebeurde iets vergelijkbaars. De befaamde journalist en historicus Lou de Jong repte toen in een conceptversie van zijn twaalfde deel uit de reeks Geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van ‘oorlogsmisdaden’. Maar een meelezende veteraan lekte die tekst toen naar De Telegraaf, waarna er een storm van verontwaardiging door Nederland raasde. In de eindversie van het twaalfde deel was het woord vervangen door het woord dat bijna twintig jaar eerder ook al werd gebruikt: ‘excessen’. Wel maakte De Jong een eerste schatting van het aantal omgekomen Indonesiërs. Volgens hem waren in de periode 1945-1949 ongeveer 100.000 Indonesiërs omgekomen. Dat getal omvatte zowel militaire slachtoffers als burgerdoden.
In de decennia die daarop volgde heeft er steeds meer historisch onderzoek naar de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog plaatsgevonden. Inmiddels wordt aangenomen dat het militaire optreden van Nederland bijzonder gewelddadig was en dat er wel degelijk oorlogsmisdaden hebben plaatsgevonden. Ook het door De Jong geraamde aantal slachtoffers van 100.000 bleek (verrassend) accuraat, concludeerde De Groene Amsterdammer in 2017 op basis van eigen onderzoek.
Excuses koning Willem-Alexander voor geweld tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog:
Koninklijke excuses
Historisch onderzoek heeft dus laten zien dat het militaire optreden van Nederland in Indonesië buitensporig gewelddadig was. Maar van formele excuses kwam het lange tijd niet. Koningin Beatrix vond het in 1995 ‘bijzonder droevig dat zovelen in de strijd zijn omgekomen.’ De koningin wilde (ingefluisterd door de Nederlandse regering) de Indië-veteranen niet kwetsen door hun optreden in Indonesië te veroordelen. Ook hadden nabestaanden van de omgekomen Nederlandse militairen in de periode ’45-’49 eventuele excuses als grievend kunnen ervaren. Bovendien hadden excuses ook financiële claims tot gevolg kunnen hebben. Die wilde de Nederlandse regering toen niet dragen.
In 2005 erkende minister Bot weliswaar dat Nederland ‘aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond’, maar formele excuses bleven uit. Wel accepteerde Nederland toen dat 17 augustus 1945 “moreel en politiek” de dag van de Indonesische onafhankelijkheid was. Juridisch werd overigens nog altijd vastgehouden aan de ‘formele soevereiniteitsoverdracht’ van 27 december 1949.
In 2013 en 2016 maakten respectievelijk de Nederlandse ambassadeur en minister Koenders wel excuses voor de standrechtelijke executies tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Pas in 2020 maakte koning Willem-Alexander, bij zijn bezoek aan Indonesië in maart 2020, excuses voor de ‘geweldontsporingen aan Nederlandse zijde.’ De timing van de koninklijke excuses was niet toevallig: in 2020 vierde Indonesië haar 75-jarige onafhankelijkheid.
Soldatenbrieven uit de koloniale oorlog (1946-1950)
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Nederlands-Indië
-Afscheid van Indië. De val van het Nederlands imperium in Azië. Herman van den Dunk 2000
-Tabé Java, tabé Indië. De koloniale oorlog van mijn opa. Ronald Nijboer 2017
-De brandende kampongs van Generaal Spoor. Rémy Limpach 2016
-Een verborgen geschiedenis. Anders kijken naar Nederlands-Indië. Thom Hoffman 2019
-Koloniale oorlogen. Vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing. Piet Hagen 2018
Verder kijken?
Andere tijden heeft een prachtig dossier aangelegd over de koloniale oorlog tussen Nederland en Indonesië. In 9 afleveringen worden de verschillende aspecten van de oorlog belicht.