Juan Negrín, briljant wetenschapper, taalvirtuoos, overtuigd socialist en in de jaren 1937 tot 1939 premier van de Tweede Spaanse Republiek. Een premier die tot op het bittere einde geloofde in een overwinning op Franco tijdens de Spaanse Burgeroorlog.
Juan Negrín was een van de protagonisten van de Spaanse socialistische partij, de Partido Socialista Obrero de España (PSOE), die in eigen land na de Burgeroorlog oorlog vrijwel in vergetelheid raakten. Door franquisten is Negrín altijd afgeschilderd als een zetbaas van de communisten, maar in werkelijkheid was hij een van de meest onafhankelijke politici van zijn tijd.
Jeugd en opleiding
De vader van Juan Negrín, Juan Negrín Cabrera (1864-1941), was de zoon van een eenvoudige zadelmaker die in Telde woonde, een bergdorp iets ten noorden van de haven van Las Palmas op Gran Canaria. Hij was voorbestemd om priester te worden, maar koos voor de handel, een metier waarin hij zich meer thuis voelde. Zijn commerciële succes dankte hij niet in de laatste plaats aan zijn huwelijk met María de los Dolores López y Marrero, afkomstig uit een relatief welvarend milieu van kleine landeigenaren. Het echtpaar vestigde zich in Las Palmas waar zij carrière maakten als makelaars en als im- en exporteurs van voedingsmiddelen.
In 1910 werd Negrín Cabrera verkozen tot lid van het stadsbestuur. Ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog ging het de echtelieden slecht daar zij niet handelden in oorlogsartikelen, maar in de jaren twintig leefde hun bedrijvigheid weer op en ontwikkelden zij zich tot een van de meest vermogende mensen van het eiland. Het gezin Negrín had drie kinderen. De oudste was Juan, de latere politieke leider die het levenslicht zag op 3 oktober 1892. Een jaar later volgde zijn zuster Dolores en in 1895 werd zijn jongere broer Heriberto geboren. Geen van hen had de gewoonte een dagboek bij te houden. Dat maakt het lastig om een precies beeld te krijgen van het privébestaan van Juan.
De familie Negrín stond bekend als conservatief, rijk en wellevend, wat verklaart dat Juan Negrín in houding en mentaliteit nogal contrasteerde met zijn uit de arbeidersklasse afkomstige politieke kompanen. Altijd ging Negrín chic gekleed, hij at in excellente restaurants, logeerde in tophotels en was een groot liefhebber van theater en concert. Ook verzamelde hij bijzondere boeken waarvoor hij stevige prijzen betaalde. In dat opzicht viel de appel niet ver van de boom, maar als overtuigd socialist en agnost nam hij duidelijk afstand van zijn familie en in intellectueel opzicht stak Juan met kop en schouders uit boven zijn ouders, zuster en broer. Hij behaalde de hoogst mogelijke kwalificaties voor alle vakken van het basis- en voortgezet onderwijs, zowel in de letteren als de exacte wetenschappen. Zijn zeer religieuze moeder had wellicht gewild dat haar zoon priester zou worden, maar zijn vader stuurde Juan naar het Insituto Technico in Las Palmas waar hij op veertienjarige leeftijd het einddiploma van bachiller behaalde met alweer de hoogst mogelijke cijfers voor natuur- en scheikunde en vreemde talen.
Wetenschapper en echtgenoot
Vader Negrín had veel contact met vertegenwoordigers van buitenlandse firma’s en het schijnt dat een van zijn Duitse kennissen hem adviseerde Juan naar het als uitstekend bekend staande internaat te Hildesheim te sturen, waar hij Duits zou kunnen leren en proeven van de Duitse levenswijze en cultuur. Eenmaal aangekomen in Hildesheim kreeg de jonge Juan te horen dat hij niet kon worden toegelaten tot het internaat omdat dat opleidde tot het niveau dat hij al bereikt had. Na een kort verblijf in Hamburg betrok Negrín een kamer in Kiel waar hij zich inschreef bij de Universiteit en hij begon aan een studie medicijnen. Daar wist hij zich dankzij zijn fenomenale aanleg voor talen binnen de kortste keren het Duits eigen te maken en een behoorlijk niveau te verwerven in Engels en Frans. Op zestienjarige leeftijd verkaste hij naar de het Carl Fischer Instituut te Leipzig om zich te specialiseren. Buitengewoon begaafd als hij was, behaalde Negrín – als eerste Spanjaard aan die universiteit – al in 1912 zijn doctorstitel, zowel in de medicijnen als fysiologie. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 werden tal van academici opgeroepen in militaire dienst en nam Negrín veelvuldig waar als hoogleraar.
In Leipzig leerde Negrín een jonge pianiste kennen: María Fidelman Brodsky, dochter van een joodse handelaar uit Oekraïne. Juan probeerde het vioolspel onder de knie te krijgen om te kunnen samenspelen met María, maar in dat opzicht schoten zijn talenten tekort. Juan en María waren even oud en zij trouwden in 1914 op tweeëntwintigjarige leeftijd. Ofschoon beide echtelieden niet praktiseerden, werd het huwelijk ingezegend in de Rooms-katholieke kerk. Een jaar later verlieten zij het in oorlog zijnde Duitsland en vestigden zich in het tijdens de Eerste Wereldoorlog neutrale Spanje in Las Palmas. In de eerste tien jaar van hun huwelijk werden vijf kinderen geboren. Drie jongens en twee meisjes. Het jongste meisje overleed tijdens de geboorte en haar oudere zus kwam op tienjarige leeftijd aan haar einde ten gevolge van een tyfusepidemie. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze trieste gebeurtenissen van invloed zijn geweest op het op de klippen lopen van het huwelijk van Juan en María. Maar ondanks deze breuk in hun relatie namen zij de gezamenlijk verantwoordelijkheid op hun schouders voor de opvoeding van de drie jongens.
In 1916 trachtte Negrín een beurs te verwerven om zich aan Amerikaanse universiteiten te bekwamen in de meest geavanceerde laboratoriumtechnieken. Deze aanvraag werd afgewezen door de Junta para la Ampliación de Estudios (Raad ter Bevordering van Onderzoek). Liever zag deze Raad dat Negrín zijn aandacht zou richten op Spaans academische research. Het was de eerste Nobelprijswinnaar voor medicijnen, Santiago Ramón y Cajal, die hem voordroeg voor de functie van directeur van een nieuw fysiologisch laboratorium te Madrid. In 1918 werden zijn Duitse doctorstitels in Spanje erkend met het judicium uitmuntend. Twee jaar later oogstte Negrín bewondering met de presentatie op een congres in Parijs van de door hem ontworpen estalagmógrafo. Dat is een apparaat waarmee aantallen en snelheden van de door het bloed meegevoerde bloedlichaampjes konden worden gemeten. In 1922 werd Negrín benoemd tot hoogleraar fysiologie aan de universiteit van Madrid. Een functie die hij in 1934 opgaf vanwege zijn drukke politieke activiteiten.
Negrín stond bekend om zijn werklust en zijn gedrevenheid, maar in de begeleiding van zijn studenten schoot hij wel eens tekort. Zijn gebrek aan oratorische vaardigheden vormde een probleem voor hem in zijn rol als docent, een ongemak dat hem later als politicus eveneens parten speelde. Veelvuldig bezocht Negrín zijn geboorte-eiland en in 1928 werd hij benoemd tot leider van een expeditie – op ezels – naar de archeologische vindplaats Cuevas del Rey (Koningsgrotten) op zoek naar overblijfselen uit de periode van de Guanches, de bewoners van de Canarische eilanden van voor de komst van de Spanjaarden.
Vanaf medio jaren twintig leefden Juan en María Negrín niet meer als man en vrouw. Wel bleven ze in hetzelfde huis wonen ter wille van de kinderen. Pas in 1932 – het jaar dat echtscheiding wettelijk geregeld werd in Spanje – dienden zij een aanvraag in tot scheiding van tafel en bed. Vlak voor het stranden van zijn huwelijk in 1926 leerde Juan Negrín een jonge vrouw kennen, Feliciana de Dom Pablo, een vriendin van een van de dochters van zijn goede vriend Indalecio Prieto. Feliciana – doorgaans Feli genoemd – was afkomstig uit El Escorial en toen negentien jaar oud. Ze was intelligent en het socialisme toegedaan al voordat zij Juan ontmoette. Feli en Juan bleven met elkaar omgaan tot aan het overlijden van Negrín in 1956.
Politicus
Negrín werd lid van de PSOE in 1929. In Duitsland had hij kennis gemaakt met het socialisme en met bewondering gekeken naar hoe de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) opereerde. Negrín was een voorstander van een gemengde economie waarin private en overheidsondernemingen elkaar aanvullen. Hij koos voor de PSOE omdat hij die partij als enige in staat achtte vorm te geven aan een modern en democratisch Spanje. Op dat moment zuchtte Spanje onder de dictatuur van Miguel Primo de Rivera, een dictatuur die op zijn laatste benen liep. Eind 1929 diende Primo de Rivera zijn ontslag in bij koning Alfonso XIII die besloot om de mening van het volk te sonderen en gemeenteraadsverkiezingen uitschreef voor 12 april 1931. In de grote steden wonnen de links-republikeinse partijen met overmacht en Negrín behaalde een raadszetel in Madrid. Het kersverse raadslid toonde zijn kracht als gematigd politicus en bemiddelaar toen hij, vlak nadat de koning besloten had af te treden en in ballingschap te gaan, in de nacht van 14 april wist te voorkomen dat arbeiders het paleis zouden bestormen.
Na het uitroepen van de Tweede Republiek trad er een voorlopige regering aan onder leiding van Niceto Alcalá Zamora die aanstuurde op een nieuwe grondwet en algemene verkiezingen. Het was geen verrassing dat Juan Negrín werd voorgedragen als kandidaat voor de Cortes (het Spaanse parlement) voor de Canarische Eilanden. Tijdens de campagne voor zijn verkiezing als lid van de Cortes op 28 juni 1931, hield Negrín enkele zorgvuldig samengestelde redevoeringen waarin hij zijn visie op de grondwet uiteenzette. Daarbij kreeg hij hulp van diverse journalisten, een in die tijd geen ongebruikelijk verschijnsel. Negrín koos nadrukkelijk voor de parlementaire weg om politieke doelen te verwezenlijken en wees het gebruik van geweld – de macht van de straat – af. In dat opzicht keerde hij zich tegen het geharnaste revolutionaire denken van zijn partijgenoot Francisco Largo Caballero die uit de vakbeweging afkomstig was.
Juan Negrín sympathiseerde met het federalisme, de decentralisatie van het centrale bestuur naar provincies en gemeenten binnen een eenheidsstaat. Hij was voorstander van het geven van gratis onderwijs aan iedereen, van scheiding van kerk en staat, maar tegenstander van het sluiten van Rooms-katholieke scholen mits die zich onthielden van proselitisme. In zijn politieke denken verschilde Negrín weinig of niet met zijn vriend Prieto, de aanvoerder van de gematigde vleugel van de PSOE ofwel de prietistas. Gedurende de jaren dat Negrín deel uitmaakte van de socialistische fractie in de Cortes hield hij geen redevoeringen over wetgeving die zijn portefeuille betroffen. Liever bewoog hij zich op de achtergrond en stelde hij zijn expertise op het gebied van financiën en zijn taalvaardigheid ter beschikking in voorbereidende comités. Negrín sprak vloeiend Engels, Duits en Frans, beheerste Italiaans en Russisch op niveau en maakte zich ook het Hongaars eigen. Daarmee was hij geknipt voor de rol als vertegenwoordiger van Spanje in de Hongaarse gebiedsdelen en tijdens internationaal overleg in Genève.
Bij de algemene verkiezingen van 1931 boekten de samenwerkende linkse en republikeinse partijen een stevige overwinning en kwam er een kabinet tot stand onder leiding van de links-republikein Manuel Azaña. Dit kabinet begon voortvarend en nam een aantal maatregelen op het gebied van de relatie tussen kerk en staat, arbeidsverhoudingen, landhervorming en onderwijs, maar kreeg te maken met grote tegenstand. Traditioneel rechts (landeigenaren en de clerus) ging dit alles veel te ver en uiterst links (de anarchisten en delen van de PSOE) vond dat de hervormingen te mager waren. De populariteit van de regering nam zienderogen af, vooral ook omdat zij het toenemend straatgeweld niet in de hand wist te houden. In 1933 ontbond president Alcalá Zamora het parlement en schreef hij nieuwe verkiezingen uit die gewonnen werden door de nieuwe rooms-katholieke partij: de Confederación Española de Derechas Autónomas (CEDA). Er kwam een rechtse regering aan het bewind vrijwel geheel bestaande uit vertegenwoordigers van de Partido Republicano Radical (PRR), een rechts-republikeinse partij onder leiding van Alejandro Lerroux. Deze regering werd door de CEDA gedoogd en draaide een groot aantal hervormingsmaatregelen terug.
Binnen de linkse beweging was al langer een strijd gaande tussen revolutionairen en gematigden, een strijd waarin de revolutionairen onder aanvoering van Largo Caballero na het aantreden van de nieuwe rechtse regering de wind in de zeilen kregen. In samenwerking met de de vakorganisatie Unión General de Trabajadores (UGT) bereidde Largo Caballero een landelijke opstand voor die de socialisten aan de macht zou moeten brengen. Negrín verklaarde niets te zien in deze vorm van linkse daadkracht die hij riskant en infantiel noemde. Hij kreeg gelijk. De opstand brak uit begin oktober 1934 en werd een totale mislukking. In grote steden als Madrid en Barcelona doofde de opstand snel en elders kwam zij nauwelijks of niet van de grond. Alleen in Asturië, waar de opstand gesteund werd door anarchisten, kwam het tot en felle strijd en ontwikkelde zich een burgeroorlog op provinciale schaal. Op last van de regering maakte generaal Franco er met harde hand een eind aan.
In de loop van 1935 probeerde de CEDA haar bij de verkiezingen van 1933 verworven sterke politieke positie te verzilveren, wat resulteerde in een kabinet waarin vijf ministers van de CEDA zitting hadden. Het belangrijke ministerie van Oorlog werd bezet door CEDA-leider José María Gil-Robles. Pogingen om de grondwet te wijzigen leidde tot felle reacties van links en nadat de positie van de PPR onmogelijk werd vanwege corruptieschandalen, ontbond de president het parlement en schreef hij opnieuw verkiezingen die op 16 februari 1936 uitmondden in een overwinning van het Volksfront. Dit Volksfront – vooral een schepping van oud-premier Azaña – was een verkiezingscoalitie bestaande uit links-republikeinen, socialisten en communisten en werd gesteund door de anarchisten. Aan de nieuwe regering, wederom geleid door Azaña, weigerden de socialisten hun medewerking te verlenen. Er ontstond een buitengewone instabiele politieke situatie. Extreem-links roerde zich heftig en wilde niets liever dan via een revolutie het volk aan de macht helpen, terwijl ter rechterzijde de militairen zich opmaakten om in opstand te komen. Het straatgeweld vlamde op vooral door toedoen van falangisten en anarchisten.
Rond die tijd bestond zowel bij links als rechts grote afkeer jegens het vaak eigenzinnige optreden van president Alcalá Zamora wat leidde tot een afzettingsprocedure. De gematigd socialisten zagen hun kans schoon en droegen hun politieke bondgenoot Azaña voor als president, waardoor er ruimte zou komen om een regering te formeren die kon rekenen op brede parlementaire steun. Regisseur van dit alles was Prieto die in zijn pogingen premier te worden echter gedwarsboomd werd door zijn links-revolutionaire partijgenoten. Dit interne conflict binnen de PSOE kwam Spanje duur te staan. De nieuwe minderheidsregering onder leiding van de links-republikein José Giral, was niet in staat het toenemend geweld te keren, de militairen kwamen in opstand, wapens werden uitgedeeld aan het volk en de Burgeroorlog brak uit.
Gedurende de eerst maanden van de Burgeroorlog boekten de vanuit het zuiden oprukkende legers van Franco grote terreinwinst. Franco had zich verzekerd van steun vanuit Duitsland en Italië en beschikte daarom over een veel beter wapenarsenaal, waaronder moderne vliegtuigen. De wettige regering ontbeerde deze steun. Het was vooral Groot-Brittannië dat zich verzette tegen hulp aan de Spaanse republikeinen. Er werd een Non-interventie comité in het leven geroepen waarin de westerse grote mogendheden zitting hadden dat onder Engelse druk elke buitenlandse inmenging in het Spaanse conflict afwees. Hoewel Duitsland en Italië lid waren van dit comité trokken zij zich van de gemaakte afspraken niets aan en bleven Franco van wapens voorzien. Het duurde niet lang voordat de Sovjet Unie, die eveneens deel uitmaakte van het comité, wapens begon te leveren aan de republikeinse regering.
Minister en premier
President Azaña zag in dat in de strijd tegen Franco de eenheid in het links-republikeinse kamp bewaard diende te worden. Hij droeg daarom aan de socialist Largo Caballero op een regering te formeren bestaande uit vertegenwoordigers van het Volksfront. In dit kabinet bezette Negrín de post van Financiën. Spanje beschikte over een enorme goudvoorraad die opgeslagen lag in de kluizen van de centrale bank te Madrid en omdat deze stad bedreigd werd door de militaire opstandelingen besloot de regering op initiatief van Negrín het goud te verplaatsen naar Cartagena. Maar Negrín ging een stap verder. Om het goud veilig te stellen en wapens te kopen, liet hij – met toestemming van de premier – de voorraad verschepen naar Rusland dat onmiddellijk begon met grote wapenleveranties. Negrín kon niet anders, want van de westerse mogendheden had hij niets te verwachten. Met dit initiatief legde Negrín een grote vastberadenheid aan de dag, ondanks de grote verliezen die de republikeinen leden aan het begin van de Burgeroorlog. Dat de republikeinen zich hiermee afhankelijk maakten van de Sovjet Unie lijdt geen twijfel en ook al omdat de republikeinen een beroep deden op Russische expertise teneinde het leger om te smeden tot een hecht volksleger, nam de invloed van de communisten toe.
Largo Caballero stond bekend als sympathisant van de anarchistische beweging en dat maakte hem onbemind bij de communisten, die een gruwelijke hekel hadden aan de anarchisten. Azaña realiseerde zich dat in deze controverse tussen Largo Caballero en de communisten een gevaar school en gaf toe aan de druk uit communistische hoek om Largo Caballero te vervangen. Hij benoemde Juan Negrín tot premier van wie hij wist dat deze de samenwerking met de Sovjet Unie niet in de waagschaal zou stellen. De vrees voor stopzetting van de wapenleveranties was groot en om nog enige kans te maken op een overwinning diende hulp vanuit de USSR tot elke prijs veilig gesteld te blijven. Maar het verging de republikeinen slecht in de Burgeroorlog. Slag na slag werd verloren. Franco veroverde in het najaar van 1937 het noorden waarmee hij de republikeinen de zo belangrijke zware industriegebieden ontnam. In het voorjaar van 1938 kwam Negrín in botsing met Prieto, de minister van Oorlog in zijn kabinet. Prieto had schoon genoeg van de toenemende invloed der communisten en was er toen al van overtuigd dat de oorlog verloren was. In zijn ogen konden de republikeinen beter capituleren. Negrín, die er met de communisten van overtuigd was dat van capitulatie geen sprake kon zijn, ontsloeg Prieto. Het betekende het einde van een langdurige vriendschap.
Tijdens zijn premierschap begon Negrín problemen te krijgen met zijn gezondheid. Hij was weliswaar fysiek sterk, maar had periodes dat hij rookte als een ketter en hij wist te genieten van overvloedige maaltijden. De premier had last van zijn spijsvertering, moest regelmatig overgeven en ook kreeg hij in die periode zijn eerste hartaanval. En zoals bij sommige artsen het geval is had hij weinig vertrouwen in zijn collega’s die hij niet raadpleegde.
Negrín hoopte erop dat de oplopende spanningen in Europa ten gevolge van de agressie die Hitler aan de dag legde, zouden leiden tot een conflict op grote schaal waarin Spanje opgenomen zou worden in het geallieerde kamp en de politiek van non-interventie zou worden verlaten ten gunste van de republikeinen. Maar dat gebeurde niet en Negrín raakte in een isolement ook al omdat de Sovjet Unie zijn belangstelling voor de Spaanse kwestie begon te verliezen en Stalin wel iets anders aan zijn hoofd had. De Spaanse Burgeroorlog eindigde in april 1939 in een overwinning van Franco en Negrín vluchtte naar Frankrijk.
Premier in ballingschap
In september 1938 werd het Verdrag van München gesloten tussen Engeland, Frankrijk, Duitsland en Italië over de toekomst van Tsjecho-Slowakije waarmee Negríns hoop op hulp van de geallieerden de bodem werd ingeslagen. Zich realiserend dat een overwinning van de militaire opstandelingen een golf van vluchtelingen teweeg zou brengen uit het kamp van de republikeinen, trof de Spaanse premier maatregelen om dit vluchtelingenprobleem het hoofd te bieden. Hij beval alle activa die in het bezit waren van de Spaanse overheid te inventariseren voor evacuatie. Datzelfde liet hij doen met rijkdommen die reeds vertrokken republikeinen hadden achtergelaten en met kerkelijke kunstschatten. Vlak voor de capitulatie werd alles ingeladen naar Frankrijk getransporteerd. In die periode riep Negrín een organisatie in het leven ter ondersteuning van Spaanse ballingen, de Servicio de Emigración o Evacuación de Republicanos Españoles (SERE). Ook kocht hij een schip waarmee alle rijkdommen naar Mexico werden overgebracht. Daar zouden zij ter beschikking komen voor financiering van SERE-projecten. Mexico was het enige land ter wereld dat tijdens de Burgeroorlog onomwonden adhesie had betoond aan de republikeinen en dus was het besluit van Negrín logisch. Maar om dezelfde reden had Prieto ervoor gekozen zich te vestigen in Mexico. Prieto, die een zeer vriendschappelijke relatie onderhield met de Mexicaanse president, Lázaro Cárdenas, had inmiddels een eigen vluchtelingenorganisatie opgericht, de Junta de Asistencia a los Republicanos Españoles (JARE) en, zich gedekt wetend door de interim-president in ballingschap Mario Barrio, confisqueerde Prieto het schip met de schatten direct nadat het Mexico had bereikt. Ondanks dit verlies voor Negrín wist deze via de SERE in de loop van 1939 en 1940 acht- à tienduizend vluchtelingen over te brengen naar Mexico.
Negrín beschikte over financiële middelen in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië en besloot in 1940 Frankrijk te verlaten om zich in Londen te vestigen. Hij had op eigen kosten een schip geregeld dat hem tezamen met enkele wetenschappers en journalisten naar Engeland zou brengen. Hij bood de eveneens naar Frankrijk uitgeweken ex-president Azaña en partijgenoot Largo Caballero – die in Parijs woonde – aan om mee te gaan. Azaña was te ziek en zou kort daarna overlijden. Largo Caballero nam het risico te blijven en werd later opgepakt door de Gestapo. Eenmaal in Londen presenteerde Negrín zich als wettig premier van de Spaanse regering in ballingschap, vergelijkbaar met de positie van de uitgeweken Nederlandse regering. Maar het kabinet van Negrín werd door de regering Churchill niet erkend als regering in ballingschap. Nog geen maand na Negríns aankomst in Londen werd duidelijk dat het franquistische regime pogingen in het werk stelde om Negrín te laten uitwijzen. Labourleider Attlee stelde Negrín voor naar de Verenigde Staten te gaan, maar dat land wilde daar niets van weten. Ook pogingen om Negrín naar Canada of Mexico te laten verhuizen liepen op niets uit. Het franquistische regime uitte een stroom van beschuldigingen aan het adres van Negrín. Hij zou er met de Spaanse schatkist vandoor zijn gegaan en zijn landgenoten aan hun lot hebben overgelaten. Beschuldigingen die door het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken niet werden weersproken. Uit die tijd dateert het verhaal dat Negrín zich zou hebben geleend voor experimenten die de bioloog en communist J.B.S. Haldane uitvoerde om het effect van koude te meten in verband met de constructie van onderzeeboten en militaire vliegtuigen. Maar ondanks deze druk en roddel wees Groot-Brittannië Negrín niet uit en behandelde hem als vrij man. Dit in tegenstelling tot de grootste democratie ter wereld die Negrín tijdens een kort bezoek aan de VS in 1945 door de FBI liet schaduwen.
Politieke vernedering en het einde
Mede op verzoek van Negrín kwam de Spaanse Cortes in ballingschap bijeen op 1 augustus 1945. Dat gebeurde in het Paleis voor Schone Kunsten in Mexico-Stad, dat voor die gelegenheid tot extraterritoriaal terrein was verklaard. Negrín verdedigde daar zijn optreden en sprak de hoop uit dat de later op te richten Verenigde Naties de regering in ballingschap zou erkennen en pogingen in het werk zou stellen om Franco te verdrijven. Negrín diende zijn ontslag in waarop president Barrio niet hem benoemde tot formateur, maar José Giral die een kabinet formeerde zonder Negrín. Daarmee was de breuk tussen Negrín en het politieke establishment van de Spaanse ballingen compleet. Wel probeerde Negrín zijn relatie met Prieto te herstellen, maar het was tevergeefs. Moegestreden vestigde Negrín zich in Parijs. Hij bezocht af en toe zijn wettige echtgenote en zijn kinderen in New York en hield zijn huis op Gran Canaria aan. Zijn partner Feli week niet van Negríns zijde en uit voorzorg zette hij een deel van zijn eigendommen op haar naam.
Opmerkelijk was Negríns houding in de kwestie van de Marshallhulp. Omdat Spanje een dictatoriaal regime kende dat met hulp van de fascisten in het zadel was geholpen, werd Spanje uitgesloten van deze hulp. Alle democratische bondgenoten van de republikeinen verzetten zich heftig tegen de gedachte Spanje tegemoet te komen zolang Franco aan het bewind was. Negrín dacht daar anders over en publiceerde zijn mening begin april 1948 in de New York Times. Hij verdedigde de stelling dat het nog altijd armste land van Europa niet in staat zou zijn zich zelfstandig tot een democratische staat te ontwikkelen, tenzij het in de gelegenheid gesteld werd zijn economie op te trekken tot het niveau van de andere West-Europese landen. Het was geen steunbetuiging aan Franco, maar een puur sociaal-economische analyse.
Aan het begin van de jaren vijftig namen Negríns hartklachten toe en was hij onderhevig aan depressies. In de zomer van 1956 nodigde hij zijn in de VS verblijvende familie uit voor een bezoek aan Engeland. Hij wist dat zijn einde naderde en op 10 november van dat jaar kreeg hij een hartaanval die de dood inluidde. Juan Negrín werd in besloten kring begraven op het kerkhof Père Lachaise van Parijs. In 1987 werd Feli naast hem ter aarde besteld.
Meer artikelen over de geschiedenis van Spanje
Boeken over Spanje
– Jackson, G., Juan Negrín, Médico, Socialista, y Jefe del Gobierno de la II República Española, Crítica, Barcelona 2008.