Jarenlang interviewde historicus Elke Weesjes mannen en vrouwen die tijdens de Koude Oorlog opgroeiden in communistische gezinnen: mensen wier leven werd gevormd door de communistische levensbeschouwing en de discriminatie die communisten ten deel viel. In haar recent verschenen boek Mama las Marx kijkt Weesjes naar hun positie op school, in de wijk en heel het land, en wordt ook aandacht besteed aan onderwerpen als opvoeding, vrijetijdsbesteding, aspiraties, seksuele voorlichting en de positie van de vrouw. Communistische ouders lieten hun kinderen op vele vlakken vrij. Toch sloot het merendeel zich aan bij communistische organisaties en bleven ze vaak lid van deze organisaties, hoewel hun betrokkenheid bij en geloof in het communisme al tanende was. Zij voelden een morele druk om de politieke fakkel hoog te houden en deze door te geven omdat communistische verzetsstrijders tijdens de Tweede Wereldoorlog zoveel offers hadden gebracht en de beweging waar die verzetsstrijders toe behoord hadden tijdens de Koude Oorlog zo verguisd werd. Op Historiek publiceren we een fragment uit het hoofdstuk ‘Van helden naar schurken’ waarin de invloed van de Koude Oorlog op de erfenis van het Nederlandse communistische verzet wordt beschreven vanuit het perspectief van kinderen van verzetsstrijders.
Een muur van stilte
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de moeder van Janny actief in het communistisch verzet. Ze werd in 1943 opgepakt en gedeporteerd naar Kamp Vught, een concentratiekamp net buiten ’s-Hertogenbosch. Daar ontmoette zij Janny’s latere vader, die ook lid van het communistisch verzet was. Na Vught werd Janny’s vader naar Dachau gedeporteerd en haar moeder heeft de rest van de oorlog in verschillende Duitse gevangenissen doorgebracht. Beiden overleefden hun gevangenschap en werden in Amsterdam met elkaar herenigd. Ze konden zich geen huis veroorloven en vonden tijdelijk onderdak bij de broer van Janny’s moeder. Hier woonden ze tot 1947. Het anticommunistische sentiment waar Janny’s moeder op stuitte in het katholieke zuiden was zo oud als het communisme zelf. Toch was ze niet voorbereid op deze vijandige ontvangst aan de Nederlandse grens. Zeker niet na alles wat ze had doorstaan tijdens de oorlog.
Het was ook een verwarrende en moeilijke tijd voor kinderen van communistische verzetsstrijders. Zij konden niet begrijpen dat de maatschappij de verzetsactiviteiten van hun ouders bagatelliseerde, terwijl zij thuis bijna dagelijks met het oorlogstrauma van hun ouders geconfronteerd werden. Dit trauma werd niet uitgesproken, maar was niettemin voelbaar. Ouders spraken vaak hartstochtelijk over de collectieve strijd van de communistische beweging tegen de nazi’s, maar waren doorgaans stil als het ging om persoonlijke oorlogservaringen en bijbehorende emoties. Wanneer kinderen op deze muur van stilte stuitten, waren zij zich ervan bewust dat er iets vreselijks was gebeurd, maar voelden ook aan dat het beter was om niet naar specifieke details te vragen. Ze groeiden op met veel vragen en heel weinig antwoorden.
Het niet weten wat er met een ouder tijdens de oorlog was gebeurd had net zo’n grote invloed op kinderen als het wel weten. Uit de interviews blijkt dat sommige ouders hun kinderen wilden beschermen, terwijl andere het gewoon te pijnlijk en traumatiserend vonden om het verleden opnieuw te beleven. Ze deelden meestal het absolute minimum met hun kinderen, zoals het feit dat ze in een concentratiekamp hadden gezeten of een geliefde of kameraad hadden verloren.
De meeste mensen die ik interviewde hadden ouders, grootouders en/of tantes en ooms die actief waren geweest in het communistische verzet. Velen werden gearresteerd en gedeporteerd. Sommigen kwamen terug, anderen niet. De ouders van Johan waren beiden actief in het verzet. Zijn vader was een van de drie leiders van een belangrijke verzetsgroep in Amsterdam-Noord, en was verantwoordelijk voor propaganda en het produceren van De Waarheid. Zijn moeder was koerierster en verspreidde de illegale krant. Johan en zijn zusje lagen bovenop De Waarheid in de kinderwagen.
De oom van Johan, ook een communist, was betrokken geweest bij de organisatie van de Februaristaking en werd in 1942 gearresteerd en geëxecuteerd door de Duitsers. Johan werd een paar maanden later geboren en zijn ouders besloten hem naar zijn oom te vernoemen. Een opmerkelijke keuze aangezien zijn ouders het niet eens konden verdragen een foto van Johans oom in huis te hebben. Johan legde uit dat zijn vader zich altijd verantwoordelijk had gevoeld voor de dood van zijn broer, omdat hij zijn broer had gerekruteerd voor de partij. Praten over de oorlog was daarom bijzonder pijnlijk, herinnert Johan zich, en gebeurde slechts sporadisch:
Hoewel communistische verzetsstrijders liever spraken over het aandeel van de communistische beweging in het nationale verzet in plaats van hun persoonlijke ervaringen in de oorlog, begonnen ze aan het eind van hun leven toch het een en ander te delen met hun kinderen. Zo wist Max bijvoorbeeld dat zijn Joodse moeder en niet-Joodse vader allebei in het verzet hadden gezeten en verliezen hadden geleden. Hij wist niet wat er precies gebeurd was, totdat zijn vader hem in 2002 het volgende verhaal vertelde:
Van zijn moeders verzetsverleden wist hij het volgende:
In de jaren tachtig stelde Max een aantal keren aan zijn moeder voor om haar oude buurt in Betondorp in het oosten van Amsterdam te bezoeken. Maar zij wilde haar ouderlijk huis niet zien en Max vond het ongepast om dit te forceren. Tot zijn verrassing stemde zijn moeder op een gegeven moment toch in. Toen Max en zijn moeder haar oude straat naderden, werd de pijn haar te veel en vroeg ze haar zoon om haar terug te brengen. ‘De wond is nooit geheeld’, zegt Max.
De moeder van Max had, net als andere verzetsmensen, recht op een speciaal pensioen van de Nederlandse regering. In 1947 werd de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 aangenomen. Deze wet voorziet in pensioenen voor de nabestaanden van omgekomen deelnemers aan het verzet in Nederland en voor verzetsmensen die als gevolg van hun deelname aan het verzet in Nederland invalide zijn geworden. Hoewel de familie heel weinig geld had, weigerde Max’ moeder dit verzetspensioen aan te vragen omdat ze niet betaald wilde worden voor haar werk in het verzet. ‘Ze had niet het gevoel dat haar iets verschuldigd was’, vertelt Max. Uiteindelijk, in de jaren tachtig, wist Max’ vader haar over te halen de aanvraag in te vullen. Het proces dat daarmee gepaard ging was erg moeilijk, vernederend en traumatiserend, herinnert Max zich:
‘Ze is toen echt door een hel gegaan. Er waren mensen die niet voor haar wilden getuigen. Het was bij elkaar een hele lastige en pijnlijke tijd voor haar. Ze vond het zo moeilijk om over het verleden te praten.’
De moeder van Max moest dit pensioen aanvragen via de Stichting 1940-1945, een in 1945 opgerichte organisatie die diensten verleent aan verzetslieden en hun familieleden. Door de Koude Oorlog en de veranderende opvattingen over de rol die communisten in het verzet hadden gespeeld, werden deze pensioenen eind jaren veertig een bron van conflicten, schrijft Jos van Dijk in Ondanks hun dappere rol in het verzet (2016). Zo werden bepaalde verzetskranten tijdens de Koude Oorlog bestempeld als communistisch en kwamen degenen die betrokken waren geweest bij de productie en verspreiding van deze kranten en daarmee hun leven hadden geriskeerd niet in aanmerking voor een pensioen. Als de verzetslieden in kwestie waren gesneuveld, kregen hun nabestaanden geen financiële bijstand. Dit onrecht werd uiteindelijk in de jaren vijftig rechtgezet.
Een andere kwestie was die van het staatsburgerschap. Alleen mensen die tijdens de Duitse bezetting Nederlands staatsburger waren, kwamen in aanmerking voor verzetspensioenen. Nu hadden zo’n 600 Nederlanders, veelal communisten, zich in 1936 bij de Internationale Brigades aangesloten om het fascisme in Spanje te bestrijden. Door voor een vreemde staat te vechten, hadden zij – en in gevallen waarin zij gehuwd waren hun echtgenoten – het Nederlandse staatsburgerschap verloren. Velen van hen waren na terugkomst in eigen land blijven strijden tegen het fascisme en sloten zich na 1940 aan bij het communistisch verzet. Vergeleken met andere verzetslieden liepen Spanjestrijders een veel groter risico gearresteerd te worden omdat hun namen op de lijst van subversieve elementen stonden en die was in handen gevallen van de nazi’s. Veel mensen die op deze lijst stonden zijn opgepakt en gedeporteerd. Degenen die de oorlog overleefden, probeerden na afloop hun Nederlanderschap terug te krijgen. In de periode 1945-1949 slaagden 94 Spanjestrijders hierin door middel van een ‘renaturalisatieproces’. Na 1949 werd dit proces onder invloed van de Koude Oorlog veel moeilijker, omdat degenen die renaturalisatie aanvroegen hun politieke gezindheid moesten aangeven. Als de persoon in kwestie communistische sympathieën had en bijvoorbeeld De Waarheid las, werd zijn of haar verzoek afgewezen op grond van gebrek aan vaderlandsliefde. Zij kregen te horen dat hun loyaliteit elders lag en dat het daarom niet waarschijnlijk was dat zij voor het vaderland zouden vechten mocht dit nodig zijn.
Wat het gevoel van onrecht nog onverdraaglijker maakte was dat vier jaar later een wet werd ingevoerd die het collaborateurs en oud-SS’ers die na de oorlog hun staatsburgerschap hadden verloren mogelijk maakte dit collectief terug te krijgen. Communisten daarentegen moesten tot in de jaren zestig individueel een aanvraag indienen, en hun verzoeken werden nog steeds afgewezen als ze een abonnement op De Waarheid hadden of een CPN-poster voor het raam hadden hangen rond verkiezingstijd.
Deze onrechtvaardigheden versterkten oorlogstrauma’s en maakten het bijna onmogelijk voor communisten om persoonlijke verliezen te verwerken. Zij konden niet begrijpen hoe een samenleving in zo’n korte tijd zo drastisch kon veranderen. Deze ontwikkelingen versterkten het ‘wij tegen de wereld’-gevoel onder communisten en hun geloof in de communistische ideologie. In sommige gevallen, zoals bij de stiefvader van Piet, zorgde dit gevoel voor problemen:
Piets stiefvader, een Joodse communist, vluchtte tijdens de oorlog van Amsterdam naar Den Haag. Zijn zus werkte bij de Joodse Raad en heeft van hen tweeën de kaarten uit de bak gelicht. Zij zorgde ook voor een andere naam voor haar broer en een vals persoonsbewijs. Beiden overleefden de oorlog, maar de familie leed enorme verliezen. Volgens de biografie van zijn zus kwamen negen familieleden om bij bombardementen en werden er 24, inclusief hun moeder, in Duitse vernietigings- en concentratiekampen vermoord.
Volgens Piet was zijn stiefvader heel erg dubbel: hij zocht erkenning en promoveerde eind jaren veertig als psycholoog, maar keek neer op alles wat maar met de bourgeoisie te maken had. Het communisme vormde voor zijn stiefvader een houvast, een overlevingsstrategie:
De Hongaarse furie
De verguizing van communisten bereikte een hoogtepunt in november 1956, toen Hongarije in opstand kwam tegen de overheersing door de Sovjet-Unie. Op 4 november vielen Sovjettanks de Hongaarse hoofdstad binnen en sloegen daar de opstand bloedig neer. Nederlanders, geschrokken van de verslagen uit Boedapest, identificeerden zich onmiddellijk met de Hongaren die, net als zijzelf in de Tweede Wereldoorlog, vertrapt werden door een totalitaire agressor. De CPN had een andere kijk op de ontwikkelingen in Hongarije – dat tot 1944 een trouwe bondgenoot van nazi-Duitsland was geweest – en noemde de opstand een reactionaire, fascistische putsch. Deze tegendraadse opvatting wakkerde het anticommunisme onder het Nederlandse volk verder aan. In verschillende steden vielen woedende betogers partijgebouwen en huizen van bekende communisten aan. In Amsterdam moest vooral Felix Meritis, het hoofkwartier van de CPN, het ontgelden. Het pand werd op de avond van 4 november urenlang belegerd door een uitzinnige menigte terwijl de politie werkeloos toekeek. Vrijwel alle ruiten sneuvelden en betogers gooiden brandende lappen door de kapotte ruiten naar binnen. Tientallen mensen raakten gewond. De ‘Hongaarse furie’, zoals deze uitbarsting van anticommunisme genoemd werd in de communistische pers, ging nog enkele dagen door. Communisten hadden zich, gewapend met honkbalknuppels, messen en ijzeren pijpen, verschanst in de gebouwen van de CPN en probeerden deze zo goed en zo kwaad mogelijk te verdedigen.
In de verhalen van de mensen die ik interviewde, komt dit beeld van de heldhaftige communist ook terug. Vaders, maar soms ook de kinderen zelf, rukten uit om communistisch eigendom te verdedigen. Op een enkeling na omschrijft iedereen deze periode als angstaanjagend en aangrijpend. De familie van Anna moest onderduiken uit angst voor geweld:
Anna zegt dat ze met het hart in de keel naar huis was gerend waar ze haar ouders vertelde wat er net was gebeurd. Haar ouders lichtten op hun beurt de partij in, die meteen stappen ondernam:
Kinderen die buiten de grote steden woonden liepen ook gevaar. Annette woonde in Krommenie en terwijl haar vader het districtsgebouw in Zaandam aan het verdedigen was, ging er bij haar thuis een steen door het raam. ‘Toen zaten wij bibberend rond de tafel.’ Het feit dat haar vader zijn gezin zomaar onbeschermd achtergelaten had werd hem niet in dank afgenomen. ‘Mijn moeder was boos dat mijn vader naar het partijgebouw ging en ons in de steek had gelaten. Zij was helemaal klaar met de partij.’ Toch bleef de moeder van Annette lid van de CPN. Zij begreep dat solidariteit belangrijk was om in zo’n vijandige omgeving te overleven. Interne ruzies en onenigheden werden terzijde geschoven ten gunste van de eenheid. Als zodanig versterkte ‘Hongarije’ zowel de interne cohesie van de communistische beweging als het sociaal isolement waar communistische families in verkeerden.
De uitbarsting van het anticommunisme was zowel in fanatisme als in duur begrensd, maar het wantrouwen en de afkeer van het Nederlandse publiek jegens de communisten bleef tot in de jaren zeventig bestaan. Het was een verwarrende tijd voor kinderen van communisten. Deelnemers konden de abrupte omslag die plaatsvond in naoorlogs Nederland, waar nationale verzetshelden ineens werden bestempeld als staatsvijanden, maar moeilijk bevatten. Hoewel communisten het oorlogsverleden van de beweging in leven hielden, verdwenen persoonlijke oorlogservaringen vaak in de doofpot. Kinderen konden alleen maar raden naar details, maar waren zich ervan bewust dat hun ouders vreselijke dingen hadden meegemaakt. In de beslotenheid van hun huis waren zij getuige van de pijn, het schuldgevoel, de angst en het verdriet van hun ouders, terwijl zij op straat en in de pers werden blootgesteld aan een diepgewortelde haat tegen communisten. De gebeurtenissen van 1956 in combinatie met het oorlogsverleden van hun ouders zouden uiteindelijk ten grondslag komen te liggen aan hun identiteit en de toekomstige keuzes bepalen wat betreft hun eigen politieke bewustwording en activiteiten in de communistische beweging.
Boek: Mama las Marx – Elke Weesjes
De CPN en de Hongaarse opstand (1956)