De nieuwsmelding viel ruim een week geleden amper op tussen de dagelijkse berichtenstroom over de oorlog in Oekraïne: ‘Samentrekking van Servische troepen langs de grens met Kosovo’. Net zoals de VS in februari 2022 de Russische troepenbewegingen langs de grens met Oekraïne in een vroeg stadium had opgemerkt en daar voor waarschuwde, deed ze dat dit keer ook.
Gelukkig nu met positief resultaat, want Belgrado trok haar militairen ijlings terug. En dat is wel verklaarbaar, want de Serven herinneren zich nog goed hoe ze in 1999 door de VS en haar NAVO-partners met zware luchtbombardementen gedwongen werden om zich uit Kosovo terug te trekken, nadat ze daar bloedbaden hadden aangericht onder de opstandige bevolking. Sindsdien is de spanning nog regelmatig opgelopen rond de kleine Servische minderheid in het zichzelf onafhankelijk verklaarde Kosovo, recent nog naar aanleiding van de invoering van nieuwe autonummerborden.
Hoewel het hier om een conflict gaat dat zijn wortels heeft in het roerige verleden van de Balkan, zijn er duidelijke overeenkomsten tussen Kosovo en Oekraïne waar het hun vroegere overheersers Servië en Rusland betreft. Die kunnen zich er beide nog steeds niet bij neerleggen dat deze voormalige gebiedsdelen zich hebben afgescheiden en hun blik naar het westen zijn gaan richten.
Historische gebeurtenissen en de positie van volksgenoten die er nu een minderheid vormen worden door hen aangegrepen om hun claims te rechtvaardigen. Met betrekking tot Oekraïne zijn die de afgelopen tijd regelmatig belicht, maar als het gaat om Kosovo is een korte terugblik zeker op zijn plaats.
In de nadagen van het Romeinse Rijk zou de meerderheid van de bevolking in het zuidelijk deel van het latere Joegoslavië een taal gesproken hebben waaruit het huidige Albanees is voortgekomen. Maar klimaatverandering en regionale politieke problemen leidden er in de zesde en zevende eeuw toe dat de Slaven zich in westelijke richting gingen verplaatsen en zo op de Balkan terecht kwamen. Het waren de heersers van het Oost-Romeinse Rijk die de Slavische stammen die het verst richting de Adriatische Zee waren opgerukt gingen aanduiden als ‘Serven’.
In de dertiende eeuw hadden die ook de politieke controle gekregen over wat tegenwoordig Kosovo is en daarbij de lokale bevolking economisch- en geografisch gemarginaliseerd. Maar hun dominantie zou slechts twee eeuwen duren, totdat de Ottomaanse overheersing van Zuidoost-Europa hier halverwege de vijftiende eeuw een einde aan maakte. Deze onderdrukking door de Ottomanen geldt nog altijd als de meest ingrijpende periode in de Servische geschiedenis en de meest vernederende gebeurtenis daarin was de nederlaag in de Slag op het Merelveld van 1389.
De Ottomanen stootten vervolgens door tot de Adriatische Zee, waarbij ze ook het hedendaagse Albanië veroverden. In de daaropvolgende eeuwen ontwikkelden ze een beleid van ‘verdeel-en-heers’, waarin bepaalde etnische- en religieuze groeperingen meer privileges genoten dan anderen. De Albanezen, inclusief aanverwanten die voorheen onder de Servische heerschappij vielen in wat nu Kosovo is, behoorden tot die bevoordeelden en gingen geleidelijk over tot de islam, terwijl de Serven en andere orthodox christenen hun geloof trouw bleven.
De exacte achtergronden van deze religieuze en politieke ontwikkelingen waren complex. Eerst en vooral wilden de Ottomanen loyaliteit aan hun gezag aanmoedigen in hun meest westelijke gebiedsdelen vanwege hun kwetsbaarheid voor aanval en ondermijning vanuit christelijk Europa. Ten tweede hielden de Ottomanen er van om, net als in veel andere wereldrijken, minderheden in te zetten voor het garanderen van veiligheid, het uitbreiden van hun militair apparaat en ondersteunen van het ambtelijke systeem. Opname in het bestuurlijk-militaire systeem van minderheden was namelijk minder riskant dan wanneer men dit met de potentieel vijandige meerderheid van de bevolking zou doen. En het waren juist de Albanezen die uit etnisch-, taalkundig- en religieus oogpunt een minderheid vormden omdat ze niet-Slavisch waren, deze taal niet spraken en het orthodoxe geloof niet aanhingen.
Hoewel de meeste Albanezen aan de vooravond van de Ottomaanse overheersing het Rooms-Katholieke geloof beleden, was dit nooit sterk verankerd geraakt omdat hun woongebied religieus gezien min of meer een niemandsland was gebleven. Het katholieke westen en orthodoxe oosten hadden het maar moeizaam weten te bekeren en hadden er elkaar liever bestreden, wat tot verzwakking van beiden, en het christendom als geheel, had geleid. Daarom waren de Albanezen in wat nu Albanië en Kosovo is relatief gemakkelijk te bekeren tot de islam.
Tenminste zesentwintig Albanese aristocraten en andere leiders wisten door het gehele Ottomaanse Rijk de hoogste administratieve bestuurspost, namelijk die van Pasja, te bereiken. Anderen werden opgenomen in de garde van de sultan (de beroemde janitsaren) en later werden nog grotere aantallen ingelijfd als politie- of militair officier, wederom tot in alle uithoeken van het rijk. Daarmee groeiden de Albanezen uit tot een steunpilaar van het Ottomaanse Rijk.
Dat betekende ook dat toen het rijk in verval raakte, en de Serven en andere Slavische volkeren voor onafhankelijkheid gingen strijden, de Albanezen vast bleven houden aan de oude bestuursstructuren door enkel naar autonomie binnen de Ottomaanse invloedssfeer te streven.
Servisch perspectief
Vanuit Servisch perspectief was de situatie in de negentiende eeuw totaal anders. Zij hadden door de Ottomaanse overheersing niet alleen hun macht verloren, maar ook hun identiteit, vrijheid en religieuze status. Aan het eind van de zestiende eeuw was hun belangrijkste klooster verwoest, waarna de stenen waren gebruikt voor de bouw van een moskee. Bovendien was in 1766 hun patriarchaat afgeschaft.
De Slag op het Merelveld van 1389 had voor hen het begin van alle ellende betekend en het heilige doel in de eeuwen die daarop volgden was het nemen van wraak voor deze nederlaag en het omkeren van de machtsverhoudingen in hun voordeel. Het verschil in hun houding ten opzichte van de Ottomaanse machthebbers leidde ook tot demografische verschillen tussen orthodox christelijke Serven en tot moslim bekeerde Albanezen in Kosovo.
Door een combinatie van Albanese immigratie (vanuit wat tegenwoordig Albanië is) en Servische emigratie (soms onder druk, zoals tijdens de Oostenrijks-Turkse Oorlogen van eind zeventiende eeuw) groeide de Albanees-sprekende bevolking van Kosovo uit tot de meerderheid, net zoals voor de tijd van de Slavische overheersing.
Toen in de loop van de negentiende eeuw het nationalisme de dominante ideologie werd in Europa en het Ottomaanse Rijk uiteen begon te vallen, verslechterden de verhoudingen tussen de Serven en Albanezen in Kosovo. Van toen af aan streefden de Albanese Kosovaren naar hereniging met andere Albanees-sprekende gebieden binnen het Ottomaanse Rijk. Tienduizenden Serven verlieten Kosovo of werden daartoe gedwongen. Door zijn overwinning in de Eerste Balkanoorlog van 1912 wist Servië (dat zich in 1878 als onafhankelijke staat had weten af te scheiden van het Ottomaanse Rijk) Kosovo onder zijn gezag te krijgen, waarna het de beurt was aan tienduizenden Kosovaarse Albanezen om op de vlucht te slaan.
Wereldoorlogen
De Eerste Wereldoorlog die in 1914 uitbrak gaf opnieuw een duw tegen deze ‘etnische slinger’. Want toen Oostenrijk-Hongarije en haar bondgenoot Bulgarije een jaar later Kosovo bezetten, beschouwden de Albanese Kosovaren hen als bevrijders. Maar de pendule sloeg in 1918 weer de andere kant op toen de Centralen de oorlog verloren en de Serven opnieuw bezit namen van Kosovo. Daarbij werden om en nabij twaalfduizend Albanese Kosovaren afgeslacht en tweeëntwintigduizend gevangen gezet.
In deze onderdrukte positie richtten zij een ondergrondse verzetsbeweging op en toen in 1941 de Italianen (en later de Duitsers) Kosovo bezetten, werden ook zij als bevrijders door de Albanese Kosovaren verwelkomd. Duizenden van hen namen dienst in een Albanees-sprekende Waffen-SS-divisie en doodden vele honderden Serven, naast de vele duizenden die door hen verdreven werden.
Na de Tweede Wereldoorlog, toen Kosovo overigens gezamenlijk door communistische Serven en Albanezen bevrijd was, kwam er een tijdelijk compromis tot stand waarin Kosovo een autonome status kreeg binnen Joegoslavië dat onder bewind stond van president Tito (1892-1980), de grote oorlogsheld die zelf zowel Kroatische als Sloveense voorouders had. Maar na zijn dood in 1980 en de neergang van het communisme kwamen er in Joegoslavië weer nationalistische sentimenten aan de oppervlakte die er toe leidden dat de regering van Slobodan Milosevic (1941-2006) een Servische nationalist, deze autonomie weer ongedaan maakte en de Albanees-Kosovaarse aspiraties op cultureel- en politiek gebied ging onderdrukken.
De Servische regering was in 1999 van plan om honderdduizenden Albanese Kosovaren te verdrijven, maar dit keer wisten de westerse democratieën dit met luchtbombardementen te verhinderen. Kosovo kwam onder bescherming van de Verenigde Naties, waarna bijna onmiddellijk honderdduizend Servische Kosovaren het land ontvluchtten uit vrees voor wraak van het Albanese bevolkingsdeel.
Sectoren van de KFOR
KFOR
Sindsdien is het de opgave van de Verenigde Naties om vijftienhonderd jaar van etnische tegenstelling en anderhalve eeuw politieke animositeit tot een goed einde te brengen. In 2008 begonnen de Albanese Kosovaren ongeduldig te worden en riepen eenzijdig de onafhankelijkheid uit die erkend werd door 99 van de 193 VN-lidmaatschapsstaten. De verdeling tussen de voor- en tegenstemmers was een afspiegeling van de etnische geschiedenis van Kosovo. Moeder Rusland, historisch gezien de beschermer van alle Slaven, staat vierkant achter de Servische eis dat Kosovo tot dat land blijft behoren terwijl de islamitische- en westerse wereld, weliswaar om verschillende redenen, verenigd zijn in hun steun voor Kosovaarse onafhankelijkheid.
Servië restte daarna niets anders dan achter de bewoners van de etnische-Servische enclaves in Kosovo te blijven staan, waarvan de gedeelde stad Mitrovicë (85% Albanese Kosovaren ten zuiden-, 15% Servische Kosovaren ten noorden van de rivier Ibar) de grootste is.
Anderzijds zijn er aan Albanese zijde ultranationalisten die liever nog vandaag dan morgen een Groot-Albanië tot stand zouden willen brengen door Kosovo en Albanië met elkaar te verenigen, inclusief delen van buurland Macedonië met een Albanese meerderheid. Tot op de dag van vandaag slagen enkele duizenden NAVO-militairen binnen KFOR (Kosovo Force) er zo goed en zo kwaad als mogelijk in om de vrede te bewaren in dit kruitvat van de Balkan.