Bij Wbooks verscheen een prachtig boek over de verovering van een deel van Portugees Brazilië door Johan Maurits van Nassau Siegen, familie van de Oranjes. Het bijzondere van die kortdurende in bezitneming was dat Maurits niet alleen de wapens liet spreken maar ook zijn kunstenaars. Zij moesten namens hem die vreemde wereld in de west in kaart brengen, tonen en zó aantrekkelijk voorstellen dat investeerders in die rijke Republiek der Zeven Provinciën de beurs zouden trekken en staatslieden hem zouden steunen. Tekenaars en schilders reisden onder zijn mecenaat rond in dat nieuw gewonnen, maar ook zo weer geronnen, Oost-Braziliaanse kustgebied en legden er de natuur, de mensen, de suikermolens en landschappen zo voordelig mogelijk vast.
Natuurlijk diende dat ter legitimatie van die verovering en van de man die hen had ingehuurd. Hun werk zou kortom die gewelddadige overname rechtvaardigen en zo met pen en papier begrijpelijk maken wat de admiraals en generaals met hun kanonnen hadden gegrepen.
In zes hoofdstukken en zo’n honderdtwintig pagina’s vertelt de historicus Ernst van den Boogaart het verhaal van die expedities, de militaire, wetenschappelijke en artistieke. Dat gebeurt op een degelijke, zij het wat koel-wetenschappelijke manier waarin veel feiten op tafel komen. Het boek is voorzien van betoverende afbeeldingen van al die kunstwerken, zodat er veel te genieten valt van wat die artistieke veroveraars waarnamen en in beeld brachten. De vaststelling dat dit vooral een kijkboek is geworden doet niets af aan de waardering voor de tekst. Maar nu eerst naar het wat, wie en waarom van deze geschiedenis. En dat kan ook haast niet anders, want Van den Boogaart is de gastconservator van de tentoonstelling in het Haagse Mauritshuis over Johan Maurits van Nassau, ofwel de Braziliaan.
In de vroege zeventiende eeuw ontwaakte in de jonge Republiek het verlangen naar een stevige hap uit de koloniën van hun vijanden, de nog in één koninkrijk verenigde Spanjaarden en Portugezen. Een van de belangrijkste successen daarbij was de verovering van een deel van Portugees Brazilië. Daar was de suikerproductie al in de vorige eeuw van de grond gekomen en zo succesvol dat deze plantages de wereldmarkt beheersten. Suiker was in zwang voor allerlei doelen: voor geneesmiddelen, als specerij voor vlees en vis, als conserveringsmiddel; voor decoratie. Koks strooiden suiker in de dressing voor sla. Er waren suikerbeesten, suiker gaf energie, troost, kracht en natuurlijk was suiker zoetstof. Tegenwoordig staat suiker ook voor tandbederf, diabetes en obesitas. Tegenwoordig rijden de suikerwagens van de industrie met de niet onware maar verhullende slogan: ‘Suiker, een natuurlijk product’. De zeventiende-eeuwse smulpaap kende al die gevaren nog niet.
Suiker
Op de Portugese plantages in de nieuwe kolonie werkten veel slaven, of zoals de auteur schrijft, ‘uit Afrika geïmporteerde arbeidskrachten’. Vier op de vijf Afrikaanse slaven werkte aanvankelijk in de suikergebieden waar de Portugezen de plantages exploiteerden. Naast suikerplantages waren er ondernemingen voor tabak, koffie en katoen. Al die bedrijven werkten voor de overzeese markt. Elke suikerplantage had een eigen molen, waar het sap uit het riet werd geperst en in koperen bekkens geleid. In een kookhuis werd dat sap ingekookt tot een dikke vloeistof, die in kleivormen geschept werd opgeslagen in een drooghuis, waar de vloeistoffen uitkristalliseerden tot suiker. Die werd na enkele maanden uit de kleivormen geklopt en als suikerbroden verpakt naar Europa verzeild.
De suikerplantage was dus landbouwbedrijf en fabriek ineen. Op de plantages woonde een nieuwe samenleving van ‘blanken, negers, mulatten en Indianen’, zoals de mensen van meer en minder kleur elkaar toen noemden. Maar ook sprak de tijdgenoot wel over vrijen, vrijgelatenen en slaven. Van de Boogaart volgt het toenmalige woordgebruik, schrijft hij, al kan hij zich verplaatsen in de bezwaren ertegen. De term ‘tot slaaf gemaakte’ noemt hij onjuist: veel slaven waren immers geboren als slaaf, al voor hun transport in Afrika of daarna in Amerika.
De West-Indische compagnie (WIC) probeerde al in 1624 de Portugese plantages in handen te krijgen. De stad Bahia werd veroverd maar na een jaar opgegeven. In 1630 volgde een tweede poging, toen Recife werd veroverd. Pas zes jaar later, in 1636, werd het achterland veroverd, Pernambuco, Itamaraca en Paraiba. Johan Maurits van Nassau-Siegen kreeg daarna dankzij zijn familiebanden (inderdaad) een aanstelling als gouverneur van dit Nederlandse Brazilië. Nu kwam de door de oorlog verstoorde suikerproductie weer op gang en, een niet onbelangrijk gevolg, de WIC begon aan de slavenhandel. Bezwaren in de Republiek tegen de slavenhandel, eerst nog gezien als een dingetje van de Portugezen, verdwenen als een klontje suiker in een kopje thee. Maurits zou na twee bestuursperioden naar de Republiek terugkeren. De Portugezen kwamen daarna in opstand, de compagnie vocht tien jaar terug, maar gaf het toen op waarmee het WIC-avontuur was afgelopen.
Toe-eigening
Om die politiek-militaire context gaat het in dit boek minder dan om de culturele toe-eigening. Maurits kwam, overzag en beschreef. De gouverneur nam een hele menagerie van kunstzinnige en geleerde medewerkers mee die dat nieuwe land in ogenschouw namen, beschreven en in kaart brachten. Dat deden zijn mensen dus – en misschien is dat onvermijdelijk – in termen van hun broodheer en hun tijd. Zo ontstond een aantal belangrijke kunst- en wetenschappelijke werken waarmee Maurits internationaal aan de weg kon timmeren. De koloniale bedoelingen lagen er duimendik bovenop. Toch blijft staan dat dat artistieke werk de eeuwen heeft overleefd en een vroeg beeld van kolonie Brazilië geeft, een beeld dat we anders niet op deze manier gekend zouden hebben. Kunst en wetenschap kun je zo zien als een laat geluk bij een vroeg ongeluk.
Om wie ging het? Na terugkeer naar de Republiek beschreef Caspar Barlaeus de geschiedenis van Maurits’ bestuur en liet dat drukken door de beroemde uitgever en drukker Joan Blaeu. Barleus’ boek bevatte veel topografische prenten en een prachtige kaart van het gebied, gecarteerd door de Duitse wetenschapper Georg Marcgraf. Hofpredikant Franciscus Plante schreef een Latijnse lofdicht over het bestuur van Maurits. Lijfarts Willem Piso schreef een Historia Naturalis Brasiliae, een natuurgeschiedenis van het land. De Amsterdamse architect Jacob van Campen ontwierp op basis van het beeldmateriaal dat Maurits mee naar huis voerde tapisserieën. Die tekeningen en beschrijvingen zouden in de decennia daarna hun weg vinden naar de belangrijkste Europese hoven, in Berlijn, Kopenhagen en Parijs, Wenen, Sint Petersburg en zelfs naar China. Maurits zorgde er dus voor dat zijn Braziliaanse avontuur dankzij “uitgekiend reputatiemanagement” de wereld over ging.
Plaisante plaatsen
Daarmee hebben we de context van dit Braziliaanse avontuur wel te pakken en kunnen we naar die kunstvoorwerpen zelf kijken. Het moet gezegd worden dat auteurs en uitgevers uitpakken zodat bijvoorbeeld het werk van kunstenaars als Frans Post en Albert Eckhout prachtig in beeld komt. Hun schetsen van de fauna – miereneter en jaguar – van de suikermolens of maniokmolens zijn schitterend (in beeld gebracht). In de doeken van Post, aldus van den Boogaart, zien we steeds een ‘verfraaiing’ van de werkelijkheid. Soms stond het ‘nut’ van de ‘Brasiliana’ voorop, dan weer hun ‘nieuwheid of onbekendheid’. Zijn doeken toonden vooral ‘plaisante plaatsen’, je moest wel gek zijn om daar niet je grenzen te willen verleggen. Impliciet waarderen zijn schilderijen de mens in een orde van laag naar hoog. Hun kleding vormde een belangrijke indicatie voor hun plek in de pikorde van die suikersamenleving, hoe schaarser de kleding, hoe lager op die ladder. Toch suggereerde Post vooral harmonie in een multi-etnische samenleving, zolang ieder daarin zijn plek wist.
Bij de Groningse schilder Albert Eckhout was de onderliggende boodschap al niet heel anders. Ook van zijn werk geeft dit boek een aantrekkelijke weergave en interpretatie. Bekend werden zijn man-vrouw paren, die als een pars pro toto voor hele etnische groepen konden gelden. Dat was al gebruik in het reisverslag van de eerste Nederlandse reiziger Jan Huygen van Linschoten in 1595/96. Ook hier maakte de kleding de man, de vrouw en dus ook de groep die ze representeerden. Wapens en sieraden vertelden over zeden en gewoonten, de afgebeelde flora en fauna over hun natuurlijke omgeving. En natuurlijk was elke tekening toch ook een evaluatie, een ordening naar civiliteit, waarvan dankbaar gebruik kon worden gemaakt bij het bestuur in die kolonie.
Verovering en betovering
Het is kortom een prachtig boek geworden dat iets laat zien van wat een ontzagwekkende expeditie is geworden, een verovering van Brazilië, gefinancierd met de baten van de nog altijd bezongen Zilvervloot van Piet Heyn en gelegitimeerd door de leergierige, wetenschappelijk geïnteresseerde, moderne Johan Maurits. Wie en wat die kunstenaars en geleerden in hun nieuwe land tegenkwamen en hoe ze dat probeerden te verkopen en te verdedigen. Dankzij hen hebben we nu betoverende beelden van deze tijd, deze plaats en deze mensen, en dankzij Ernst van den Boogaart weten we dat die beelden niet onschuldig zijn.
Boek: Het land van de suikermolen