Het fenomeen ‘idolen’ is niet iets van de afgelopen halve eeuw of een tv-fenomeen van de laatste jaren (denk aan “Idols”), maar bestaat al veel langer. Aan de hand van fameuze negentiende-eeuwse dichters laat Rick Honing, universitair docent Nederlandse letterkunde te Leiden, in De dichter als idool – Literaire roem in de negentiende eeuw (Uitgeverij Prometheus-Bakker, 2016) zien dat woordkunstenaars, onder invloed van de Romantiek, uitgroeiden tot celebrities. Dit gold voor Johann Wolfgang von Goethe in Duitsland en (Lord) George Gordon Byron in Engeland. Maar ook Nederland kende diverse geadoreerde schrijvers, onder wie Willem Bilderdijk, Hendrik Tollens en Piet Paaltjens.
Lisztomania, fans en groupies
In navolging van Tom Mole, Romanticism and Celebrity Culture 1750-1850 (2009) plaatst Rick Honings het ontstaan van een celebrity culture, ook in Nederland, in de negentiende eeuw. Drie voorwaarden voor het ontstaan van deze culturen, waarin kunstenaars vereerd werden, waren toen aanwezig: individu, industrie en publiek. Celebrities vond men onder schrijvers, maar ook toneelspelers, zangers, zangeressen, beeldend kunstenaars en componisten werden door hun fans op handen gedragen maar ook te maken kregen met roddel en achterklap. Honings:
“De componisten Frédéric Chopin en Hector Berlioz zorgden voor opvallende performing persona’s, die het subject werden van verhalen en roddels. Het bekendste voorbeeld is echter de Hongaarse componist Franz Liszt, rond wie een ware ‘Lisztomania’ op gang kwam.” (27,28)
In de negentiende eeuw kreeg het verschijnsel van de ‘fans’ – het woord fan dook voor het eerst in Engeland op in de zeventiende eeuw als afkorting van fanatic (een religieuze dweper) – een stevige impuls. Zo kreeg Lord (George Gordon) Byron veel post van fans en had hij zelfs groupies. Toen hij in 1816 in Dover aankwam, deden naar verluidt tal van vrouwen zich voor als kamermeisje om bij hun idool in de buurt te komen. Ook Walter Scott was al een literaire bezienswaardigheid toen hij nog leefde. En datzelfde gold ook voor Goethe.
Literair leven in Nederland
Het literaire leven in Nederland week volgens de bestaande analyses op twee vlakken af van dat in andere Europese landen. Ten eerste fungeerde volgens deze zienswijze het nationalisme in Nederland als een sterke rem op de Romantiek, terwijl in de tweede plaats het schrijverschap vooral plaatsvond binnen de kaders van genootschappen.
Honings relativeert hier terecht. Beide realiteiten verdienen enige nuance. Zo had de Romantiek in Nederland wel degelijk invloed: ‘het gevoel’ en waardering voor originaliteit wonnen terrein op rationele interpretaties. Deze ontwikkeling raakte ook de genootschappen, waar de romantische gedachte binnendrong dat kunstenaars genieën kunnen zijn die boven het gewone volk verheven zijn. Tevens braken nieuwe tijdschriften – zoals De Gids en later De Nieuwe Gids – de genootschappen in de loop van de negentiende eeuw steeds meer open.
Opbouw boek
Vanuit deze noties onderzoekt Honings in De dichter als idool hoe de literaire beroemdheidscultus in Nederland vorm kreeg in de negentiende eeuw. Hij doet dit aan de hand van zeven Nederlandse literatoren, te weten: Willem Bilderdijk, Isaac da Costa, Elias Annes Borger, Hendrik Tollens, Nicolaas Beets, Piet Paaltjens (Francois Haverschmidt), en Multatuli (Eduard Douwes Dekker). De auteur onderstreept dat hij niet de pretentie heeft om een volledig overzicht te bieden van het Nederlandse schrijversgilde Zo zijn bijvoorbeeld grote namen als Conrad Busken Huet, P.A. (Petrus Augustus) de Génestet, Jacob van Lennep, Willem Kloos en Herman Gorter niet in de analyse meegenomen. Verder beperkt het boek zich om praktische en historische redenen tot de ‘Noordelijke Nederlanden’ en mannelijke schrijvers.
Het accent in de zeven hoofdstukken van literaire kopstukken legt Honings telkens telkens op twee aspecten:
“Enerzijds is er aandacht voor de wijze waarop beroemde schrijvers zelf hun imago vormgaven en zo zelf bijdroegen aan hun roem, anderzijds wordt onderzoek verricht naar de publiekszijde van celebrity. Die twee perspectieven worden in dit boek verenigd.” (55)
Nicolaas Beets: ‘koning der domineesdichters’
Ter illustratie van Honings aanpak, die analytisch sterk oogt, licht ik er een van de literaire beroemdheden uit, namelijk schrijver-predikant Nicolaas Beets (1814-1903), die in 1839 onder het pseudoniem Hildebrand het beroemd geworden boek Camera Obscura publiceerde. Beets werd in 1814 in Haarlem geboren. In 1833 vertrok hij naar Leiden, waar hij begon aan een studie theologie. Naast theologie hield hij zich intensief bezig met schrijven. Schrijven en dicht waren activiteiten die hij tot in lengte van jaren naast zijn predikantschap levend hield. We lezen:
“Tot op hoge leeftijd ging hij door met het publiceren van poëziebundels, zoals Najaarsbladen (1881), Winterloof (1887), Nog eens winterloof (1892) en Dennennaalden (1900). In zijn gedichten staat de tevredenheid met het aardse leven en het vertrouwen in God centraal. Algemeen werd Beets beschouwd als de koning der domineesdichters. In die hoedanigheid werd hij door de Tachtigers op de hak genomen. Zo schreef Frederik van Eeden als Cornelis Paradijs:
Maar van allen toch de baas
Is de groote N I C O L A A S ;-
Wat heeft hij niet saâmgedicht!
Hoeveel harten niet gesticht!Goethe met Homerus samen
Kunnen nooit zijn roem beschamen:
Want hij heeft wat hun ontbrak:
#chte vroomheid… door zijn vak.” (261)
Ondanks deze kritiek bleef Beets’ Camera Obscura een klassieker en was hij in de negentiende eeuw een van de bekendste Nederlandse schrijvers, ja zelfs een celebrity. Honings toont hierbij aan dat Beets zich in meerdere opzichten liet inspireren door de Britse dichter Lord Byron (1788-1824), die hij regelmatig voorlas aan zijn vrienden en in zijn brieven regelmatig citeerde.
‘Dat boek heeft u aan mij gehecht’
Beets beroemdheid bereikte onder meer een piek in 1834, toen hij Jose, een Spaansch verhaal publiceerde, waarin hij de stijl van Byron imiteerde. Hoewel Beets deze tekst anoniem uitgaf, was al snel algemeen bekend dat Beets de schrijver van de tekst was. Door Jose groeide Beets in Leiden in korte tijd uit tot een lokale beroemdheid. Zelf schreef Beets hierover aan een vriend:
“Ik ben tegenwoordig aan de orde van de dag. Heel Leiden, praat van mij en wijst mij na. (…) Dames loopen uit om mij te zien. Eene zelfs heeft beweerd dart mijn physionomie den dichter kenteekent! Allerlei valsche beerichten gaan over mij om, gelukkig niet tot mijn schade. Men hoopt mij op publieke plaatsen te zien verschijnen.” (265,266)
Toen Beets 70 jaar werd – op 13 september 1884 – bleek zijn cultstatus. In Utrecht kregen alle schoolkinderen vrij en in de sociëteit Tivoli werd een feest voor hem georganiseerd, met receptie en een muzikaal optreden, waarbij onze Nicolaas namens alle [cursiveringen van Honings] vrouwen van Nederland een bloemstuk en een Delftse antieke kast aangeboden kreeg. Beets kreeg naar aanleiding van zijn verjaardag honderden brieven, waaronder veel epistels van fans. Uit diverse brieven, Honings citeert enkele opmerkelijke voorbeelden, blijkt de idolatrie die de aanbidders van Beets tentoonspreidden:
“Een echte Beets-fan was Mathilde L. Elias uit Amsterdam. Ook zij feliciteerde Beets met zijn verjaardag. De toon van haar brief is dweperig. Ze schreef: ‘Toen ik de leeftijd had bereikt, dat ik uw gevierd werk Camera Obscura mocht lezen, heb ik ’t niet éénmaal, neen twintig malen gelezen en herlezen. Dat boek heeft mij aan u gehecht en deed mijn hart steeds warmer kloppen voor den beroemden schrijver.’ ” (302)
Niet alleen dit meisje, maar talloze andere dames en heren stuurden dit soort fan-post naar Beets.
Slot: de grootste huldiging
Honings heeft een uitstekende studie geschreven over een thema dat in de Nederlandse historiografie nog (nagenoeg) niet is onderzocht is. Daarbij heeft hij een enorme hoeveelheid literatuur doorgenomen en deze knap geanalyseerd en gecategoriseerd. Ik eindig met een aardige en wellicht nieuwsgierig makende conclusie uit Honings ‘Besluit’:
“Niet alle auteurs werden tijdens hun leven door vereerders in het zonnetje gezet. Sommigen, zoals Bilderdijk, Da Costa en Multatuli, waren daar eenvoudigweg te omstreden voor. Tollens en Beets daarentegen viel wel een grootschalige nationale huldiging ten deel. In beider geval werd er al tijdens hun leven een schip naar hen vernoemd. Toen Tollens in 1850 zeventig werd, kreeg hij een koninklijke onderscheiding en werd hij overladen met geschenken en eerbewijzen. Nog meer hulde werd in 1884 aan Beets gebracht, toen ook hij zijn zeventigste verjaardag vierde. (…) Het was de grootste huldiging die een negentiende-eeuwse auteur in Nederland ooit ten deel is gevallen.” (430)
Boek: De dichter als idool – Literaire roem in de negentiende eeuw
Ook interessant: Helden, literatuur en natievorming in de negentiende eeuw