De stad is geen westerse uitvinding. Nog in 1500 lagen acht van ’s werelds twaalf grootste metropolen in Azië. Parijs was op dat moment met een inwoneraantal van 185.000 de enige Europese stad in de top twaalf. Parijs, Amsterdam, Londen, New York en andere westerse metropolen hebben eeuwenoude voorgangers met een beschavingsniveau dat voor Europa op dat moment nog ver in het verschiet lag. Ben Wilson, die de stad de grootste uitvinding van de mens noemt, beschrijft in zijn boek ‘Metropolis’ de geschiedenis van steden, van de Oudheid tot nu. Het is het eerste boek van de Britse historicus dat in het Nederlands vertaald is en smaakt naar meer.
Om de ontwikkeling van de eerste stad in de geschiedenis te beschrijven gaat Wilson ver terug in de tijd. Zijn eerste hoofdstuk beslaat de periode 4000-1900 v.Chr. en vertelt over Uruk in Mesopotamië. Deze stad bevond zich in het tegenwoordige Irak. Van grote afstand kon je de tempels zien oprijzen van de met zeven meter hoge stadsmuren omringde plaats. Een uitgebreid netwerk van kanalen voorzag de stedelingen van vers water en via een ondergronds stelsel van kleibuizen werd hun afval netjes afgevoerd. De stad was volgens de schrijver behalve een ‘opslagplaats’ van mensen, ook een ‘gegevensverwerkend centrum’. Hij legt uit hoe boekhouders op kleitabletten hier een uitgebreide administratie bijhielden van de levendige handel, wat hem doet concluderen dat Uruk de mensheid niet alleen urbanisatie bracht, maar ook het geschreven woord.
Terwijl Uruk en andere steden in Mesopotamië door onderlinge conflicten hun ondergang tegemoet gingen, ontwikkelde zich in de Indusvallei een nieuwe urbane beschaving. De bloeitijd van de steden die werden bewoond door de Harappanen, die verspreid over Azië handel dreven, was tussen 2500 en 1900 v.Chr. In steden zoals Mohenjo-Daro in het huidige Pakistan beschikten huizen reeds over wc’s en douches. De schrijver maakt een vergelijking met de veel slechtere sanitaire en hygiënische omstandigheden in de industriesteden in het negentiende-eeuwse Europa, zoals Manchester waar bewoners van de sloppenwijken tot de jaren vijftig een openbaar toilet met honderd anderen moesten delen. In Chicago was het in die tijd al niet beter. “Chicago, dat op egaal terrein en harde klei was gebouwd,” zo legt Wilson uit,
“…was een vochtige, vervuilde stad, met zogenoemde doodsnevels die uit stapels vuilnis opstegen. De rivier zat vol rioolwater en door industrie geloosd afval. Toen Chicago als vleesverwerkende hoofdstad ook nog een Porkopolis werd, verergerden het bloed en het slachtafval de al bestaande crises op het gebied van hygiëne en vervuiling.”
Menselijk kapitaal
De auteur verklaart hoe steden succesvol werden door zich open te stellen voor mensen met verschillende achtergronden. “Expats brengen niet alleen nieuwe ideeën en methoden mee,” zo schrijft hij, “maar zorgen ook voor verbindingen met hun thuislanden.” Een voorbeeld dat hij geeft is Athene in de vijfde eeuw v.Chr. Meer dan een derde van de vrije burgers in de stad was in het buitenland geboren. Dat Amsterdam in de zestiende eeuw van “een uit de kluiten gewassen dorp in een moerasland” uitgroeide tot wereldstad, was volgens de schrijver voor een groot deel te danken aan het menselijke kapitaal dat werd aangetrokken door het vrijzinnige klimaat. Hij schrijft:
“Religieuze vervolging was slecht voor de zaken; ruimte voor discussie en politieke vrijheden waren juist goed daarvoor. De instelling van een modern banken- en financieringssysteem, de VOC en een wereldomspannend handelsstelsel waren innovatief en onorthodox, het gevolg van het feit dat de cultuur in de stad zich concentreerde op winst maken en niet bang was voor vrijdenkerij.”
Naast de aantrekkingskracht van historische metropolen wordt ook de slechte reputatie ervan door Wilson belicht. Als een van de redenen waarom mensen al eeuwenlang naar steden trekken, noemt hij seks. De anonimiteit en de aanwezigheid van mensen met verschillende seksuele voorkeuren garandeert genot voor iedereen die daar naar op zoek is. De auteur vertelt over Babylon, dat zijn hoogtijdagen beleefde tussen 2000 en 539 v.Chr. De voormalige, hoogontwikkelde stad in het huidige Irak kwam in de christelijke cultuur bekend te staan om zijn vermeende verdorvenheid, maar in Londen waren aan het einde van de achttiende eeuw volgens de auteur naar schatting ook zo’n vijftigduizend prostituees actief op een bevolking van één miljoen. “Iedereen in het Babylon van de negentiende eeuw […] is handelswaar’, schrijft hij. Hij baseert zich daarbij mede op basis van de ervaringen van schrijver Thomas De Quincey, die in Londen vriendschap sloot met de minderjarige prostituee, genaamd Ann.
“De stad bood tal van verlokkingen, inclusief bewustzijnsverruimende, verdovende middelen; de arme families die De Quincey ’s nachts tegenkwam, werden tot onbeduidende wezens gereduceerd, tot onveiligheid en tot abjecte afhankelijkheid; net als tienduizenden anderen kon Ann alleen nog haar uitgemergelde tienerlichaam verkopen.”
‘Jesus of Suburbia’ – Green Day
Voorsteden
Hoge misdaadcijfers in stadscentra in de tweede helft van de twintigste eeuw leidden tot suburbanisatie, oftewel migratie vanuit de stadskernen naar buitenwijken. Aan de hand van popmuziek, waarin voorsteden veelal worden vervloekt om hun burgerlijkheid en geestdodende sfeer, behandelt Wilson dit onderwerp. Hij noemt ‘Jesus of Suburbia’ van Green Day een meesterwerk. Hierin wordt de voorstad afgeschilderd als een “apocalyptisch leeg, kunstmatig bouwsel; het is te vinden aan het einde van een troosteloze snelweg – in een Niemandsland. Het is een oord voor schijnveiligheid, voor therapieën en antidepressiva, waar het centrum van de wereld de gemakswinkel 7-Eleven is.” De auteur behandelt ook het racisme in de Amerikaanse voorsteden gedurende de tweede helft van de vorige eeuw. Hij schrijft:
“De idyllische voorsteden waren ‘lelieblank’-racistisch en gesegregeerd op basis van klasse: ze waren in raciaal en sociaal opzicht al even eentonig als de huizen eenvormig waren.”
Wapengeweld
Oorlog is een terugkerend onderwerp in het boek. Verschillende van de historische wereldsteden die aan bod komen, gingen ten onder aan wapengeweld. Nadat eerder al de bevolking met een derde was afgenomen door een pokkenuitbraak die volgde op de komst van de Spanjaarden, werd de Meso-Amerikaanse stad Tenochtitlan in 1521 belegerd door de Spaanse conquistador Hernán Cortés Cortés en met de grond gelijk gemaakt. Op de puinhopen ervan werd een nieuwe stad gebouwd naar Europees voorbeeld, het tegenwoordige Mexico-Stad. Het succes van de in een apart hoofdstuk behandelde Hanze-steden was zowel te danken aan diplomatie als aan oorlog. Twee eeuwen lang hield de Hanze Engeland economisch klein.
Dat oorlog niet altijd tot de definitieve ondergang van steden hoeft te leiden, maakt de schrijver duidelijk met Hiroshima en Warschau als voorbeeld. Hij vertelt hoe na de atoombomaanval op Hiroshima op 6 augustus 1945 het normale leven binnen enkele dagen of weken gedeeltelijk terugkeerde. Kinderen gingen weer naar school, er werden alweer producten verkochten op de markt en mensen bouwden provisorische hutjes. Bijzonder is ook hoe snel de posterijen weer opgestart werden. “Vijf dagen na de A-bom was er een tijdelijk postkantoor ingericht”, aldus de auteur, “en liepen postbodes tussen de puinhopen door, daarbij vertrouwend op hun geheugen voor het lokaliseren van verwoeste huizen.”
In het tijdens diezelfde oorlog vrijwel compleet door de Duitsers verwoeste Warschau verliep de herbouw opvallend rap. Al in 1952 was de historische stad weer herbouwd in de oorspronkelijke stijl, onder andere aan de hand van bouwtekeningen die voortuitziende Poolse architecten tijdens de Duitse bezetting in kloosters en krijgsgevangenenkampen hadden verborgen. Wilson concludeert hierover:
“Warschaus Oude Stad is in de wereld bij uitstek een monument dat getuigt van de veerkracht van steden en van de eerbied die mensen voor hun gebouwde omgeving koesteren: zolang een stad blijft bestaan in stukjes meegesmokkelde tekeningen en in het geheugen van de mensen kan ze nooit echt verwoest worden.”
Toekomst
‘Metropolis’ vertelt op gevarieerde en informatieve wijze het verhaal van historische metropolen, maar behandelt ook de rol van de stad in ons geglobaliseerde tijdperk en de metropool van de toekomst. Wilson pleit voor vergroening van steden om uitdagingen als klimaatverandering en overbevolking het hoofd te bieden. Naar verwachting zal in 2050 twee derde van de mensen in steden wonen. De auteur voorspelt dat steden in de toekomst steeds vaker zullen worden bestuurd op basis van computergegevens. “Meta-analyse van smartphonegebruik kan bijvoorbeeld worden toegepast om erachter te komen hoe en wanneer burgers zich in de stad verplaatsen,” zo legt hij als voorbeeld uit, “waarna dan busroutes dienovereenkomstig worden aangepast.”
Ben Wilsons prachtig geschreven boek is een even objectieve als enthousiaste ode aan de stad als locatie van menselijke vooruitgang. Hij schuwt de nadelige kanten niet, maar toont aan hoe met menselijke veerkracht en inventiviteit problemen overwonnen kunnen worden. Zoals er op de marktpleinen (agora’s) in het Oude Athene behalve handelswaar innovatieve ideeën werden uitgewisseld en vooruitstrevende plannen gemaakt, zo gebeurt dat volgens hem tegenwoordig nog altijd in de stedelijke omgeving, tot in de sloppenwijken van Lagos aan toe.
Boek: Metropolis – De grootste uitvinding van de mens