Naast de regel “Ora et Labora”, hetgeen zoveel betekent als ‘bid en werk’, hielden heel wat kloostergemeenschappen er in onze contreien een eerder wereldse hobby op na, namelijk het brouwen van gerstenat.
Lees ook: Bier in cultuur en geschiedenis
Voorgeschiedenis
De Trappisten zijn een religieuze orde, waarvan de geschiedenis teruggaat tot de zesde eeuw van de jaartelling, toen Benedictus van Nursia (480-547) zijn kloosterregel, Regula Benedicti, over contemplatie en arbeid begon neer te schrijven in het door hem gestichte Benedictijnenklooster Montecassino in Italië.
Zijn volgelingen zwermden over zowat gans Europa uit, maar onvrede en geloofsperikelen zorgden ervoor dat zich in 1098 zich een aantal monniken onder leiding van Robert van Molesme afscheidden en een nieuwe orde vormden: de Cisterciënzers, genoemd naar hun eerste klooster te Cîteaux in Bourgondië.
Rond het einde van de zestiende eeuw begon het ook in deze orde te rommelen. De commanditaire abt1 Octavo Arnolfini voerde een streng beleid waarbij bijvoorbeeld vlees eten verboden was. Hij en zijn volgelingen werden dan ook ‘abstinenten’ genoemd. Later kreeg deze hervorming bekendheid onder de naam ‘strikte obediëntie’.
In 1892 werd door Paus Leo XIII (1810-1903) een ultieme poging ondernomen om de twee observanties en alle strekkingen binnen de Cisterciënzers te verzoenen, maar de uiteenlopende opvattingen maakten dat onmogelijk.
Gerstenat als lucratieve activiteit
De oudste geschreven verwijzing naar het brouwen van bier in kloosters of abdijen gaat terug tot 820 en voert ons naar de Benedictijnenabdij in het Zwitserse Sankt Gallen. Uit de bouwplannen van de abdij kan uitgemaakt worden dat de monniken toen al beschikten over een mouterij en brouwerij. In de daarop volgende eeuwen verspreidde deze lucratieve bezigheid zich over bijna alle abdijen in Europa, tot hier in 1796 met de Franse revolutie een abrupt einde aan kwam.
Wanneer we het dus de dan van vandaag over trappistenbieren hebben, dienen we de link te leggen dat we eigenlijk hiermee het type bier bedoelen van abdijen die na 1796 gesticht of heropgebouwd werden.
De Abdij van Westmalle (her)opgericht in 1804 geniet de eer om als eerste in 1836 bier, lees trappist, te brouwen, gevolgd door Westvleteren, gesticht in 1831 en die hun eerste brouwsel in 1839 op de markt brengen. Later, in 1863, volgden Chimay, nadien Rochefort in 1907, en vervolgens Orval en Achel in 1934. De abdij van Achel stopte haar brouwersactiviteiten in 1914, maar sinds 1998 wordt hier opnieuw trappistenbier gebrouwen.
Het “IVT” heeft strikte voorwaarden opgesteld, die bepalen wanneer een bier het predicaat ‘trappist’ mag voeren:
- Het product moet door of onder toezicht van de kloostergemeenschap worden gebrouwen
- Het product moet binnen de muren van de abdij worden gebrouwen.
- Het grootste deel van de winst moet aan sociale werken worden besteed
Door het implementeren van deze drie basisregels vallen echter de facto heel wat abdijen letterlijk en figuurlijk uit de boot en hebben zij geen recht om hun bier op de markt te brengen onder de noemer trappistenbier.
Handige marketingjongens hebben dan ook de term abdijbier bedacht. Abdijbieren zijn dus bieren die wel aan een abdij verbonden zijn, maar niet door de monniken of hun directe medewerkers worden gebrouwen. Vaak wordt door brouwerijen gebruik gemaakt van een oud abdij-recept dat onder licentie en dus weliswaar met toestemming van de betrokken kloosterorde wordt gebrouwen, maar op een volslagen andere locatie.
Abdijbier
Een ander verhaal is dat van Westvleteren. Na de Tweede Wereldoorlog besloot de toenmalige abt van de abdij de bierverkoop te beperken. Alleen na telefonische reservering en in het recht daar tegenover gelegen ‘Café de Vrede’ kun je in principe vandaag nog terecht om trappist van Westvleteren te proeven. In principe, want sommige flesjes van het befaamde brouwsel vinden toch hun weg naar andere drankgelegenheden, waar ze tegen bijna woekerprijzen aan de klanten worden verkocht. De rest van de commerciële productie werd sinds 1946 toevertrouwd aan de brouwerij Sint-Bernardus te Watou en is dus per definitie abdijbier.
De term abdijbier moet echter met de nodige voorzichtigheid benaderd worden. Zo start in 1954 de brouwerij Lootvoet uit Overijse met het brouwen van het bekende Leffe-bier2, genoemd naar een Norbertijnenklooster die ‘sensu strictu’ (in strikte zin) sinds 1793 niet meer bestaat.3 Vanaf 1958 brengt de brouwerij Maes de ‘Grimbergen’ op de markt, eveneens vernoemd naar een Norbertijnenabdij die eigenlijk in 1816 tot aan de grond werd afgebroken.4
De jongste jaren is de situatie nog erger geworden: iedere brouwerij wil wel een graantje meepikken en verwijst omwille van commerciële redenen naar een al dan niet meer bestaande abdij, maar…laat dit geen reden zijn om van al deze heerlijke bieren, zij het met mate, te proeven.
Lees ook: Bier in cultuur en geschiedenis
…en: 1949: “Drink eens wat meer bier!”
Boek: Alle Belgische Bieren
2 – Het Leffe-bier wordt momenteel verdeeld door ABInBev
3 – De Abdij van Leffe werd in 1793 door de Franse revolutionairen omzeggens volledig verwoest. In 1930 werd het weinige wat overbleef gerestaureerd en werd de voormalige abdij heropgebouwd door de Norbertijnen van Tongerlo.
4 – De Abdij van Grimbergen werd in 1794 door de Fransen opgeheven, de geestelijken verjaagd en uiteindelijk in 1816 met de grond gelijk gemaakt. Enkel de pastorij, boerderij en de toegangspoort bleven gespaard. Een nieuwe Abdij werd enkele jaren later gebouwd en in 1840 plechtig ingewijd.
Oorspronkelijk gepubliceerd op 7 mei 2010