Bij de Britse Conservatieve Partij zal bijna iedereen denken aan Margaret Thatcher. Begrijpelijk, want ze leidde de partij vanaf 1975, werd premier in 1979 en bleef beide tot 1990. In die periode won ze drie verkiezingen op rij. Dat maakt haar de meest succesvolle naoorlogse conservatieve leider in de Britse politiek.
Wordt de Tweede Wereldoorlog meegerekend, dan zullen ook Britse conservatieven Winston Churchill op de eerste plaats zetten, een eervolle tweede plaats voor Thatcher. Wie strikt naar succes voor de Conservatieve Partij kijkt, zou echter kunnen opmerken dat Churchill, toen hij in 1940 premier werd, niet geliefd was bij de Conservatieven, in 1945 weggestemd werd en dat eigenlijk niemand weet waar zijn premierschap van 1951 tot 1955 toe diende. Objectief gezien zou Thatcher dus een succesvollere partijleider geweest kunnen zijn – al zal geen enkele Conservatief dat hardop zeggen.
De naam Conservative and Unionist Party, vaak aangeduid als de Conservatieven of als Tories, werd aangenomen in 1867. Dit werd de nieuwe naam voor de al in de jaren 1830 opgerichte Conservatieve Partij. Zelfs als de conservatieve politici van de achttiende eeuw buiten beschouwing worden gelaten, bestond de partij dus al anderhalve eeuw voordat Thatcher de aanvoerder werd. Thatcher is al een jaar of veertig de norm, maar hoe zat het daarvoor?
‘Een Natie’: paternalistisch conservatisme
In de tweede helft van de negentiende eeuw werd het Britse stemrecht verruimd. De naamswijziging van 1867 was bedoeld om meer kiezers te trekken dan enkel de traditionele achterban.
De negentiende eeuw, het Victoriaanse tijdperk, wordt vaak bekeken door de lens van de boeken van Charles Dickens: een klassenmaatschappij waarin de adel en de rijken het goed hadden en de rest van de bevolking in armoede leefde. Dan zijn behoudzuchtige mensen al gauw de kwaaie pier, want wie dergelijk onrecht in stand wilde houden, moest wel harteloos zijn.
Vaak wordt over het hoofd gezien dat onder de Conservatieven wel degelijk voorstanders waren van sociale wetgeving en armoedebestrijding. Degenen die in bevoorrechte omstandigheden leefden, hadden de morele plicht om te zien naar mensen die het minder getroffen hadden. Waren alle Britten niet één volk?
Een paternalistische benadering misschien, omdat het uitging van de welwillendheid van de bovenklasse richting de lagere klassen. Het klassenstelsel als geheel werd niet ter discussie gesteld. Maar vanuit deze benadering werd wel sociale wetgeving ingevoerd. De samenleving werd gezien als een organisch geheel. De ellende van de een zou op den duur onvermijdelijk ook anderen treffen. Sociale en economische wetgeving moest individuen in staat stellen vooruit te komen. Een mechanische verandering, een blauwdruk die van bovenaf op de samenleving werd gelegd, werd afgekeurd. Liever evolutie dan revolutie. Maar armen mochten niet aan hun lot worden overgelaten en het werd erkend dat individuen gehinderd konden worden door omstandigheden.
Deze denkwijze wordt one-nation conservatism genoemd, soms ook ‘one-nationanism’ of ‘Tory democracy’. De term is bedacht door Benjamin Disraeli (1804-1881), niet geboren in de upper class, om arbeidersstemmen te winnen. Als premier (in 1868 en van 1874 tot 1880) voerde hij gezondheidswetten in, en wetten ter bescherming van fabrieksarbeiders.
Twintigste eeuw: sociale zekerheid
One-nationism’ zou lang de partijlijn zijn. Aan het einde van de negentiende eeuw stapte de partij over op de vrijhandelsgedachte: kleine overheid, zoveel mogelijk ruimte voor ondernemers, zo min mogelijk gehinderd door wetgeving. Tijdens het Interbellum keerde de ‘one nation’-gedachte weer terug. Deels uit angst dat het bolsjewisme aan invloed kon winnen, gingen de Conservatieven zich opnieuw sterk maken voor sociale wetgeving.
Na de oorlog kwam Labour aan de macht, dat begon met de uitbouw van een sociale welvaartsstaat en het initiatief nam voor gratis gezondheidszorg (National Health Service). De Tories trokken niet ten strijde tegen dit beleid, dat eerder afwisselend door socialisten en conservatieven werd voortgezet.
De conservatieve premiers Stanley Baldwin, Neville Chamberlain, Harold Macmillanen Edward Heath waren allen one-nation-conservatieven.
Thatcherisme
De Conservatieve Partij was lang een partij met meerdere stromingen. Naast de tegenstelling tussen one-nationconservatieven en voorstanders van een klassiek-liberaal economisch beleid was er de tegenstelling tussen idealisten en pragmatici. Idealisten hadden duidelijke opvattingen over wat maatschappelijk wenselijk was en wilden die omzetten in de praktijk. Pragmatici wilden juist alle opties openhouden en van geval tot geval bekijken wat het beste gedaan kon worden. Langs deze twee assen konden vier groepen onderscheiden worden binnen de Tories.
Margaret Thatcher was een idealistische voorstander van een klassiek-liberaal economisch beleid.
Veel partijleiders kiezen ervoor om, los van de eigen opvattingen, mensen uit verschillende kampen in hun team te verzamelen. Dat was niet de stijl van Thatcher. Na de oorlog had het Verenigd Koninkrijk de status van wereldmacht verloren en economisch ging het in de jaren zeventig evenmin goed. Wat haar betreft had het one-nationconservatisme tekortgeschoten. Zij zag meer in de economische opvattingen van liberale denkers als Friedrich von Hayek en Milton Friedman. Inperking van de overheid, zoveel mogelijk ruimte voor privé-initiatief en de vrije markt.
Gevolgen voor de Conservatieve Partij
Thatcher won drie verkiezingen. In het Britse kiesstelsel houdt dit in dat een meerderheid van het aantal kiesdistricten wordt veroverd door een partij, die vervolgens alleen kan regeren. Veel nieuwe Tory-parlementariërs dachten net als Thatcher, waardoor de one-nation-gedachte steeds meer in de verdrukking kwam. Keerzijde was dat gematigd rechtse kiezers ongelukkiger werden met de partij. Maar het Britse kiesstelsel biedt weinig mogelijkheden voor andere partijen dan de twee grote volkspartijen om door te dringen tot het Lagerhuis.
Latere conservatieve premiers als David Cameron (2010-2016) en Theresa May (2016-2020) neigden naar one-nation. Hun premierschappen bleken geen succes. Zolang niet iemand met een uitgesproken one-nation-programma het partijleiderschap en vervolgens minstens twee achtereenvolgende verkiezingen wint, zullen veel Tories Thatcher – en dus haar koers – als succesvoller beschouwen.
Gevolgen voor het conservatisme als stroming
Acht van de bijna elf jaar dat Thatcher regeerde was Ronald Reagan president van de Verenigde Staten. Twee conservatieven met een radicale voorkeur voor de vrije markt. Een gevolg is dat het conservatisme als politieke stroming nu al veertig jaar gelijkgesteld wordt aan economisch liberalisme. Wanneer een nieuwe conservatieve partij wordt opgericht, zoals de N-VA in 2001 in België, of wanneer intellectuelen het conservatisme willen promoten, zoals begin deze eeuw in Nederland de (slechts kort bestaande) Edmund Burke Stichting, wordt automatisch ingezet op een kleine overheid en sympathie voor het bedrijfsleven.
Buiten Engeland weten doorgaans alleen sommige politieke filosofen en politieke historici aan universiteiten dat zoiets als one-nation conservatisme heeft bestaan. Er lijkt niet eens een Nederlandse term voor te zijn, vandaar dat het begrip in dit artikel onvertaald bleef.
Ook interessant: Margaret Thatcher was aanvankelijk vrij positief over Europa