De kathedraal van Barcelona is gewijd aan Santa Eulália i la Santa Creu of de heilige Eulalia en het heilig Kruis. Ik heb het over de kathedraal en niet over kerken als de Gotische Santa Maria del Mar of de modernistische en onaffe Sagrada Familia van Antoni Gaudí die ten onrechte kathedraal genoemd worden. Eulália is een patroonheilige van Barcelona.
Naar Eulália op zoek gaan is niet gemakkelijk. Er zijn er immers twee: die van Mérida in Extremadura in het zuidwesten van Spanje en die van Barcelona, die eigenlijk geboren werd te Sarriá bij Barcelona.
Eulália van Mérida werd er rond 290 geboren. Toen ze dertien was, klaagde ze bij de Romeinse gouverneur de christenvervolgingen aan. Haar straf: de marteldood. Ze werd niet één enkele keer, maar verscheidene keren, tot dertien maal, één keer voor elk jaar van haar te korte leven, gefolterd. Zo werd haar vlees met ijzeren haken van haar borsten gescheurd en werd ze met toortsen verbrand.
Vaak is ze afgebeeld als een jonge vrouw op een brandstapel. Op de achtergrond is geregeld een duif te zien: haar ziel zou immers in de vorm van die vogel via haar mond haar stervende lichaam verlaten hebben. Soms houdt ze een ijzeren haak of tang waarmee ze gefolterd werd, of de martelaarspalm vast. Ook een lelie, een boek, een martelaarskroon, een oventje of een andreaskruis komen voor. Zij is beschermheilige van reizigers en zeelieden en wordt aangeroepen tegen dysenterie. Haar feestdag valt op 10 december. Gebleken is dat Eulália van Mérida en die van Barcelona één en dezelfde persoon waren.
In de kathedraal van Barcelona is Eulália prominent aanwezig. Ze is te zien op de albasten achterkant van het koor, een werk van Bartolomé Ordóñez die onder meer het praalgraf van Filips de Schone en Johanna de Waanzinnige, keizer Karel V’s ouders, in de Capilla Real te Granada, maakte. Niet alleen zij, maar ook haar leven en een aantal folteringen zijn afgebeeld: haar verschijning vóór de gouverneur, geseling, verbranding en kruisiging op het andreaskruis.
In de crypte onder het hoofdaltaar worden haar overblijfselen in een Gotische sarcofaag bewaard. De Romaanse voorloper ervan is er ook te zien. Op een gedenksteen uit 877 staat dat de resten van haar lichaam gevonden werden in de kerk van Santa María del Mar. Dat is gebeurd tijdens de heerschappij van Karel de Kale, de kleinzoon van Karel de Grote. Eulália’s lichaam werd in 878 in processie naar de kathedraal overgebracht. Dat is niet zonder problemen gebeurd.
De overbrenging gebeurde in processie en onder begeleiding van de kanunniken van de kathedraal. Er gebeurde iets vreemd. De baar begon steeds zwaarder te wegen. Nog net buiten de Romeinse wallen die de vroeg-Middeleeuwse stad omsloten en ter hoogte van de oostelijke toegangspoort, was het onmogelijk om de baar nog te dragen. Er heerste paniek tot een engel naar wie de plaats, Plaça de l’Ángel, genoemd is, verscheen. Zonder een woord te zeggen wees hij één van de kanunniken aan. Ontkennen terwijl alle ogen op hem gericht waren, had geen zin. De kanunnik haalde beentjes van een teen van de heilige te voorschijn en legde ze op de baar die plots zo licht werd dat de dragers hun tocht konden verder zetten.
Op diverse plaatsen in de stad herinneren zaken aan Eulália. Een kapelletje in de Carrer de l’Arc de Santa Eulália waar ze naakt in een kerker opgesloten werd. Een kapelletje in de Baixada de Santa Eulália met op azulejos haar gemartelde afbeelding; een gedicht van de geestelijke Jacint Verdaguer i Santaló die zonder veel moeite met de West-Vlaamse Guido Gezelle vergeleken kan worden, verwoordt. Een monument aan het Plaça del Pedró waar ze, gekruisigd aan een x-vormig kruis, gestorven is na twaalf andere martelingen overleefd te hebben. Over de plaats waar Eulália gestorven is, zijn de legendes het overigens niet eens: niet alleen het Plaça del Pedró wordt genoemd, maar ook de Pla de la Boqueria waar wel meer terechtstellingen gebeurden, en het Plaça de l’Ángel.
In de kloostergang van de kathedraal leven dertien ganzen. Ze zouden verwijzen naar de leeftijd van Eulália toen ze stierf, en naar haar dertien folteringen. Ze zouden echter ook te maken kunnen hebben met de Romeinse oorsprong van de stad. De Mons Taber, het hoogste punt van Barcelona, roept herinneringen op aan het Capitool te Rome. Toen de stad in 387 vóór het begin van onze tijdrekening door Kelten aangevallen werd, hebben ganzen die ideale wachters zijn, de slapende soldaten gewekt.
In 1687 werd Eulália gedegradeerd: het patronaat over de stad werd haar ontnomen. Ze werd vervangen door de Verge of de maagd de la Mercé. Die had in dat jaar de stad immers gered van een plaag van sprinkhanen. Die degradatie was slechts tijdelijk. Toch duurde ze meer dan 180 jaren. In 1868 werd Eulália opnieuw uitgeroepen tot patroonheilige van de stad, weliswaar samen met de Verge de la Mercé. Ze kreeg echter nooit de aandacht die ooit haar deel was, terug.
Ze geraakte er gefrustreerd door. Daarom besloot ze om te reageren. Men zou kunnen gewagen van de eerste opstand in de vorm van een privé-initiatief van een martelaar-heilige tegen degradatie, onbegrip en zelfs ontkenning.
In 1924 werd het haar volgens een recente legende teveel. Ze sprong toen van haar sokkel af en is naar het stadhuis gegaan om met burgemeester Darius Rumeu i Freixa te praten. Ze heeft het gebrek aan aandacht van de stad én van de gelovigen aangeklaagd. Rumeu beweerde dat hij er niets aan kon doen en dat hij tegen niemand iets had, zelfs niet tegen iemand die uit het zuiden kwam. Een typisch antwoord van een politicus: nietszeggend en verantwoordelijkheden ontvluchtend?
De uitspraak van Rumeu dat hij niets tegen zuiderlingen had, is op zijn minst cynisch. Ik stel vast dat voor Barcelonezen Afrika begint net onder hun stad, voor Catalanen net onder de Ebre én Catalunya, voor Madrilenen net onder Madrid en voor Andaluciërs net onder…, ja waaronder?
~ Rik Wouters