Oudheid als ambitie

De zoektocht naar een passend verleden
4 minuten leestijd
Kunstwerk van een veldslag waarin de Bataven de Romeinen verslaan van Otto van Veen
Kunstwerk van een veldslag waarin de Bataven de Romeinen verslaan van Otto van Veen

In de periode van de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd, globaal van 1400-1700, had men compleet andere ideeën over de relatie tussen heden en verleden dan tegenwoordig. Het hier en nu was minder belangrijk dan het verleden, want de tegenwoordige tijd was ‘onaf’ en ‘onbetrouwbaar’. Daarentegen bestond er grote belangstelling voor het antiquum, alles wat ‘zeer oud’ was. In de jaren 1400-1700 was de oudheid als tijdvak van groot belang voor de menselijke zelfdefiniëring, zo lezen we in het boek Oudheid als ambitie (Uitgeverij VanTilt, 2017) van Karl Enenkel en Koen Ottenheym.

Portret van Desiderius Erasmus - Lucas Cranach de Oude, ca. 1530-1536 (Boijmans Van Beuningen)
Portret van Desiderius ErasmusLucas Cranach de Oude, ca. 1530-1536 (Boijmans Van Beuningen)
Enenkel en Ottenheym stellen dat met name het humanisme en de vele mutaties op de politieke landkaart van Europa de behoefte voedden aan zelflegitimatie in adellijke kringen. Hoe dit precies in zijn werk ging, beschrijven beide hoogleraren – Enenkel is verbonden aan de Universiteit van Münster, Ottenheym aan de Universiteit Utrecht -, uitgebreid in hun goed verzorgde Oudheid als ambitie. De auteurs onderstrepen terecht dat de oudheid in de periode 1400-1700 niet zonder meer geïdentificeerd werd met de Grieks-Romeinse wereld:

Niet alleen werden rijken in Azië en in het Oosten van de Middellandse Zee tot de oudheid gerekend, maar ook lokale Europese volkeren, zoals de diverse Gallische (of Keltische) stammen in FRankrijk, de Germaanse volken in het Duitse Rijk, de Helvetiërs in Zwitserland, de Goten in Zweden en Denemarken, en de Bataven in de Lage Landen. Daarbij spelen de mate van gecultiveerdheid die men deze volkeren toekende en hoe men ze in relatie to het Romeinse Rijk beoordeelde, een grote rol. (19)

Deel I van het boek geeft een overzicht van het denken over de oudheid in Europa en de facetten die het gedachtegoed bepaalden, zoals humanisme, gebruik van stambomen, genealogieën en oorsprongsmythes. De focus van deel II en III ligt op de Noordelijke Nederlanden en de legitimatie die in die regio gezocht werd. Deze twee delen bevatten vooral casestudies over Nederlandse humanisten waarin diverse thema’s uitgewerkt worden.

Nederlandse humanisten en hun ‘Bataafse adoratie’

‘Pas’ omstreeks 1500 kwam in de Nederlanden het humanisme echt van de grond. De drie grootste namen waren Desiderius Erasmus (ca.1469-1536), de Goudse humanist Cornelius Aurelius (1460-1531) en Gerard Geldenhouwer (1482-1542) uit Nijmegen.

Erasmus was in de Noordelijke Nederlanden de eerste intellectueel die zich als ‘Bataaf’ identificeerde en presenteerde. In het jaar 1508 sloot hij het eerste deel van zijn meesterwerk Adagia af met…

…het adgaium ‘Auris Batava’ ofwel ‘het Bataafse oor’ (Adag. 3535). Literair gezien is dit adagium een soort sphragis. Sphragis betekent dat de auteur ergens in zijn werk naar voren treedt en zijn identiteit prijsgeeft. (138)

Voor Erasmus hield zijn ‘Bataafse herkomst’ onder meer in dat hij beschaafd, erudiet, aardig, wellevend, vriendelijk en slim was. Voorts betekende zijn Bataafse origine dat hij afkomstig was uit een van de rijkste, welvarendste en meest urbane gebieden in Europa. Erasmus bracht beschaafdheid in verband met verstedelijking, rijkdom en bouwkunst.

Ook Aurelius, in diens Defensorium Batavinae Gloriae (Verdediging van de Bataafse roem) en Gerard Geldenhouwer in Kleine nachtelijke overpeinzing over het eiland der Bataven (1520), betitelden net als Erasmus het vroegmoderne Holland als een eiland der beschaving, dat terugging op Bataafse wortels:

De monnik Aurelius beschouwde de antieke Bataven als een heroïsch volk bij uitstek. Hij droeg het introductiegedicht van zijn Elucidarium [Geschrift ter herdenking van moeilijke vragen die het gebied der Bataven betreffen, 1517], een emotionele hymne, op ‘Aan Batavia, zijn vaderland’ [Aurelius, Ad suam Bataviam]. In dit gedicht stileerde hij de oude Bataven als de sterkste militaire macht van het Romeinse Rijk. De Bataven waren, zo betoogt Aurelius, de eigenlijke grondleggers van het enorme militaire succes van de Romeinen. (144)

Nationale eregalerij van de graven

Boeiend is, onder veel meer mooie namen en thema’s in dit boek, de jong gestorven calvinistische theoloog en Neolatijnse dichter Georgius Benedicti Wertelos (1563-1588). Benedicti was geboren in Haarlem en schreef al op jonge leeftijd Latijnse gedichten. Vanaf 1577 begon hij te studeren aan de Universiteit van Leuven, gevolg door een studie in Cambridge vanaf 1583.

In zijn gedichten verheerlijkte Wertelos de Hollandse graven en prees hun deugden, zoals later Willem van Oranje het kernsubject van Nederlandse lofdichten werd. Benedicti droeg met zijn werk bij aan een groeiend Hollands identiteitsbesef:

Dirk I blonk uit door dapperheid en vredelievendheid; Aernout I alleen door dapperheid – hij stierf als eerste Hollandse graaf op het slagveld; Dirk III onderscheidde zich door plichtsbesef tegenover zijn vader, volharding en moed; Godefried met de Bult en Floris II door rechtvaardigheid (iustitia), de laatste was bovendien plichtsgetrouw, vredelievend en vroom. (235)

Oudheid als ambitie
Oudheid als ambitie
Volgens Benedicti stamden de Hollandse graven af van de ‘Santones’, een volk dat in de Grieks-Romeinse oudheid bekend was en zelf afstamde van de Kelten of Galliërs. Dit volk, dat ook weer een link had met Troje, wordt onder meer genoemd in geschiedwerken van Ptolemaeus en Julius Caesar.

Slot

In het slot van het boek trekken de auteurs meerdere conclusies. Een van de belangrijkste noties is – de rest mag u zelf tot u nemen – dat humanisten en andere auteurs uit de jaren 1400-1700 de historische werkelijkheid creatief gebruikten of bot vervalsten om hun claims te ‘bewijzen’. De behoefte aan historische legitimatie werd in de jaren 1400-1700 alom gevoeld, maar de uitwerking verschilde per regio, auteur of opdrachtgever:

Vorsten, geleerden en burgers kozen verschillende retorische strategieën om hun opvattingen en claims op overtuigende wijze aan een specifieke doelgroep voor te leggen. (273)

Boek: Oudheid als ambitie – Karl Enenkel & Koen Ottenheym

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

0
Reageren?x
×