Voordracht Diederik van Vleuten bij het Indisch Monument

8 minuten leestijd

Diederik van Vleuten leest 'De krant van wakker Batavia' - Foto: Bunker Theaterzaken - Klaas Koppe
Diederik van Vleuten leest ‘De krant van wakker Batavia’ – Foto: Bunker Theaterzaken – Klaas Koppe

15 augustus 2013

‘Het gesproken woord geldt’

In het voorjaar van 2008 droeg mijn vader het Indische familiearchief aan mij over. Een aantal dozen vol brieven, fotoalbums en documenten die het verhaal vertellen van drie opeenvolgende generaties die hun geluk beproefden in het voormalige Nederlands Indië.

In een van die dozen trof ik de memoires van mijn oudoom Jan, de broer van mijn opa Sam. Ik wist van het bestaan van die memoires. Oom Jan had ze ons gepresenteerd aan de vooravond van Kerst 1981. Maar ik was er nog nooit toe gekomen die herinneringen ook te lezen. Vijf jaar geleden was het dan zover.

Misschien had het er mee te maken dat ik mijn 50ste levensjaar naderde. Dat ik een vader was van veel te snel opgroeiende kinderen en mij steeds vaker afvroeg waar ik zelf vandaan kwam. Wat droeg ik mee van de generaties voor mij, die leefden in tijden die zo verschilden van de mijne? Tijden van zeer ingrijpende veranderingen, van wereldoorlogen, crises en revoluties.

Oom Jan had zijn memoires geschreven op advies van zijn huisarts. Na de dood van zijn vrouw Aukje, de liefde van zijn leven, voelde hij zich ontredderd. Hij had haar in Indië ontmoet en was daar met haar getrouwd. Aukje was altijd zijn kompas geweest, nu dreef hij stuurloos rond. Hij worstelde met depressies. De donkere jaren van de oorlog in Azië kwamen in hem naar boven. De jaren waarvan hij dacht dat hij ze verwerkt had.

‘Schrijf het allemaal maar eens op’, had zijn huisarts gezegd. ‘Bij wijze van therapie’. Daar voelde er eerst niet veel voor. Waarom zou hij zijn memoires schrijven. Voor wie, voor wat? ‘U schrijft uw herinneringen niet voor de buitenwereld maar voor uzelf, zei zijn dokter. En misschien voor uw allernaaste familie. Schrijf het op in uw eigen stijl en taal. Naar uw eigen kunnen. We zijn niet uit op de Nobelprijs voor de Literatuur’.

En toen was hij toch maar begonnen. Hij was van plan geweest alleen de grote lijnen te beschrijven. Maar er was iets gebeurd: al schrijvend riep de ene herinnering de andere op. Zijn geheugen bleek nog zo scherp als een mes.
Hij hoorde weer het ruisen van de regens op Java waar hij in 1906 was geboren. De regens over Pekalongan en Modjekorto. Hij zag weer de beelden van zijn eerste bootreis naar Holland, als jongetje van 8, in de zomer van 1914. De paniek aan boord toen het bericht doorkwam dat er in Europa een grote oorlog was uitgebroken. De Eerste Wereldoorlog. Volgend jaar een eeuw geleden.

Zijn terugkeer naar Indië in 1930, als jongeman van 23 jaar. Hoe zijn vader hem uitzwaaide op de kade. Zijn leven als jonge planter op Java en Sumatra, de grote crisis van de jaren 30, zijn ontmoeting met Aukje, hun trouwen, hoe hun verlofreis naar Holland niet doorging omdat op de dag van hun vertrek de legers van Hitler ons land binnenvielen, hoe de oorlog in Indië steeds dichterbij kwam, de Japanse invasie, het ‘Vaarwel tot betere tijden’, de kampen, de bevrijding die geen bevrijding was, en alles wat er kwam na de 15e augustus 1945. De nieuwe dageraad over Indonesië.

Bijna twee jaar lang werkte hij aan het boek van zijn leven. Het zouden uiteindelijk 675 pagina’s worden. Handgeschreven. Vier grote cahiers in folioformaat. Vier delen met elk een aparte titel: Dageraad, Terug naar het land van herkomst, Oorlog in het Paradijs, Schemering.

Aan het begin van Oorlog in het Paradijs beschrijft Jan de Sinterklaasviering op Onderneming Goenoeng Toenggal in Lebak, 5 december 1941. Hij speelde die avond voor Sinterklaas. Met groot succes. En dan: twee dagen later, de dag die alles zou veranderen. Pearl Harbor. Hij beschrijft de bange weken van het wachten op het onvermijdelijke. Oorlog in het Paradijs.

Tegen het schrijven van dat derde deel had hij het meeste opgezien.

Ik wist dat ik opnieuw zou moeten terugkeren naar de jaren die ik het liefst voor altijd uit mijn geheugen had gewist. Ik was bang eraan te zullen bezwijken, maar dat is niet gebeurd. Ik wankelde, maar ik viel niet. Ik heb de herinnering eraan terug kunnen brengen tot een overzichtelijke nachtmerrie.

Toen ik werd opgepakt en in een wagen werd geladen om weggevoerd te worden naar kamp Adek in Batavia probeerde Aukje het cordon van Japanse soldaten te doorbreken voor een laatste kus, een laatste contact. Het laatste dat ik van haar zag was hoe ze door een soldaat met de achterkant van zijn geweer tegen de grond werd geslagen. Ik wist niet of ik haar ooit nog terug zou zien.

Als ik terugdenk aan mijn internering dan was voor mij het ergste niet de honger, niet de pijn, niet de angst, niet de uitzichtloze verveling voortdurend afgewisseld door onzegbaar verschrikkelijke incidenten. Wat mij uiteindelijk het meest heeft gekweld was mijn permanente zorg om mijn Aukje. Waar is ze, hoe gaat het met haar, maakt ze het goed, is ze ziek, wordt ze mishandeld, gaat ze het halen? Gaan wij elkaar ooit nog zien? Hoe lang gaat deze oorlog nog duren?
En dan: hoe zal de wereld eruit zien waarin wij elkaar opnieuw ontmoeten?

Vijf jaar geleden las ik voor het eerst over die jaren van oom Jan in Kamp Adek en kamp Bandoeng, Tjikoedapateuh, het 15e Bat. Over wat Aukje overkwam in Tjideng en kampong Makassar.

Ik las hoe Jan in de chaotische en zeer angstige periode na de capitulatie op zoek ging naar Aukje. Tjidengkamp, laan Trivelli, meer wist hij niet. Hoe hij speelde met zijn leven omdat het binnen de kampen veiliger was dan buiten de kampen. Hoe hij op de trein stapte van Bandoeng naar Batavia.

Als ik die trein drie dagen later had genomen was ik er niet meer geweest. Die trein werd tot stilstaan gedwongen en alle Europeanen die daarin zaten werden vermoord.

Hij had de tegenwoordigheid van geest en het historisch besef om het treinkaartje van zijn zoektocht naar Aukje te bewaren. Een klein papiertje ter grootte van een luciferdoosje. Nog net leesbaar staat er op gedrukt: 2e kelas.
Ik hield het in mijn hand, ik huiverde en telde mijn zegeningen.

Ik las hoe hij als misschien wel een van de eerste mannen door de poorten van Tjideng liep. Hoe geschokt hij was door de chaos en ontreddering. En dat hij daar temidden van de ellende van Tjideng iets zag dat hem zijn leven zou bijblijven. Hij zag spelende kinderen. Ondanks alles spelende kinderen.

Kinderen kennen net zoveel angst als wij volwassenen. Dezelfde honger, dezelfde pijn. Maar ze kunnen het niet goed plaatsen en doen daarom instinctief datgene dat ze helpt te overleven: ze blijven spelen.

Ik dacht: Hoeveel van die kinderen, die nu in de winter van hun leven zijn gekomen, hoeveel van die kinderen zouden toen hebben kunnen beseffen dat zij, door dat te doen, door te blijven spelen, hun moeders de kracht hebben gegeven het vol te houden?

Ik las hoe zijn zoektocht naar Aukje hem via Tjideng, waaruit zij een paar weken voor zijn komst was weggehaald, tenslotte bracht naar kampong Makassar. Hoe hij bij de poort haar naam noemde, ‘Aukje van der Werff’. Hoe hem gevraagd werd bij de poort te wachten, 10 minuten, een kwartier, voor hem leken het uren en toen dat onvergetelijke moment: hoe ze op hem af kwam lopen, vermagerd, vervuild, op blote voeten, met een schortje voor en haar haar in een knotje, maar met nog steeds diezelfde glimlach die ze had toen hij haar voor het eerst ontmoette, tien lange jaren daarvoor, op dat stationnetje in Soekaboemi.

Zo stonden we daar op die 19e september 1945 bij de poort van Kampong Makassar. We konden geen woord uitbrengen. We hielden elkaar alleen maar vast, overmand door emoties.

En zo zie ik ze nu in gedachten staan: Mijn oom Jan en tante Aukje. Twee kleine mensen op de puinhopen van de grote oorlog in Azië.

En zo las ik ook het laatste deel: Schemering. Hoe Jan met Aukje in februari 1946 in Holland aankwamen met de Boissevain, en aanbelde bij het huis van zijn broer Sam, mijn opa, in de Riouwstraat in Den Haag, op een steenworp van hier. Met alleen een heel klein koffertje, en gestoken in die wonderlijke kleren die hen waren uitgereikt in Ataka.
Hoe ze hier in Den Haag wat op adem probeerden te komen. Tot Jan werd geroepen om terug te keren naar Indië. Om leiding te geven aan een team dat de toestand van de ondernemingen in kaart moest brengen.

En hoe hij, in het kielzog van al die tienduizenden die ook werden geroepen, ooggetuige was van een nieuw rampzalig bloedvergieten, ooggetuige was van een nieuwe oorlog. Hoe hij werd meegezogen in die confronterende geschiedenis die mij, zijn achterneef van twee generaties later, zo onwerkelijk voorkomt, zo onbegrijpelijk. Omdat ik, levend in een zo andere tijd, het voordeel heb er zover vanaf te staan. Omdat ik het voordeel heb te kunnen oordelen met de inzichten, beleving en overwegingen van nu, met die veelgeroemde kennis van nu, die jas van het grote gelijk, die mij en mijn generatie zo comfortabel zit. Oom Jan was ooggetuige van een periode waarmee Nederland nog altijd worstelt, waarmee het een mensenleven later nog altijd niet in het reine is gekomen. Een periode die er zo aan bijdroeg dat de generaties die erna kwamen Indië en Indonesië hoofdzakelijk kennen van horen zwijgen.

Toen hij in januari 1953 in Tandjong Priok aan boord stapte van de Willem Ruys, om definitief afscheid te nemen van het land waar hij was geboren en de meest ingrijpende jaren van zijn leven had doorgebracht, was hij 46 jaar. Precies de leeftijd die ik had toen ik zijn memoires uit die dozen pakte en de regels las waarmee hij het boek van zijn leven begon:

Het is niet omdat ik mijzelf zo belangrijk vind dat ik dit geschreven heb maar ik vind wel dat ik in een belangrijke tijd heb geleefd. De grote veranderingen die zich in de wereld voltrokken tijdens mijn leven zijn als een waterval over mij en mijn generatie heen gekomen.

Ik gedenk oom Jan vandaag in liefdevolle herinnering. En in grote bewondering. Omdat hij in de winter van zijn leven besloot om niet te zwijgen, terwijl hij behoorde tot een generatie die er te vaak maar het zwijgen toe deed.

Hij zweeg niet maar besloot op papier te getuigen van de wereld zoals hij die gezien en ervaren had. Dat deed hij zonder pretenties. Aan het slot schrijft hij ‘Het zijn geen diepzinnige gedachten, maar gewoon die dingen die gebeurd zijn en die voor mij belangrijk waren’. In die geest schreef hij het op. En al schrijvend hervond hij zichzelf.

En toen zijn boek af was droeg hij het het verhaal van zijn leven over aan de generaties die na hem kwamen. Aan mijn ouders, en daarmee aan mijn broer en mij, en straks aan onze kinderen en kleinkinderen. Een erfenis die nooit in geld is uit te drukken.

Hij overleed in de winter van 1989. Hoe langer hij is overleden, hoe dichterbij hij komt. Steeds vaker treedt hij naar voren uit de wirwar en de mist van mijn eigen herinneringen. Dan staat hij zomaar voor me. Hoor ik weer zijn stem. Zie ik hem weer zitten op zijn favoriete plekje bij ons thuis, op de bank tegenover de haard. Met zijn jasje, zijn broek, zijn onafscheidelijke pijp, met zijn verhalen over de dingen die in zijn leven gebeurd zijn en die voor hem belangrijk waren.

Op een of andere manier is hij nu ook hier. Oom Jan. Een heel klein pluisje op de wind van een veel te grote geschiedenis.

~ Diederik Jan Hielke van Vleuten

Lees ook:
Japanse capitulatie herdacht bij Indisch monument
Voordracht Babiche Keuls bij het Indisch Monument
De Indië-herdenking in foto’s

25ste keer Indië-herdenking in Den Haag

0
Reageren?x
×