Vandaag begint de Romeinenweek. Wat dat is en waarom het leuk is, lazen de vaste lezers van deze kleine blog al eerder (hier) en zal ik niet herhalen. Liever schrijf ik deze week een reeks Romeinenstukjes voor mijn neef op Curaçao. Die heeft ooit een spreekbeurt over de Romeinen gehouden, dus hij weet al heel veel, maar ik voeg deze week wat Romeinse dingen toe.
Dat is een makkelijke vraag, maar er is geen gemakkelijk antwoord. Of beter: er zijn verschillende goede antwoorden. Het makkelijkste is gewoon om te zeggen dat de Romeinen de bewoners zijn van Rome. Tegenwoordig wonen er ruim vier miljoen mensen in de hoofdstad van Italië en daarvan is de paus de bekendste. Maar als we het deze week over “de Romeinen” hebben, hebben we het natuurlijk vooral over de Romeinen van vroeger.
In het jaar 1 n.Chr. woonden er in Rome 600.000 mensen. Een eeuw later waren dat er misschien wel een miljoen. Veel van die bewoners spraken van huis uit Latijn, maar er waren ook heel veel mensen die Grieks spraken of Aramees. Dat is een beetje zoals in Nederland, waar in sommige stadswijken mensen Marokkaans of Turks praten. En net als Nederlanders nu, konden ook de bewoners van Rome vreselijke racisten zijn. Of juist plezier hebben aan een internationale vriendenkring. Soms waren de Romeinen net als wij.
Rome was niet altijd zo’n internationale stad geweest. In de negende eeuw v.Chr. waren er een paar boerendorpen op heuvels die op een gegeven moment aan elkaar vast groeiden en één stad werden, die al gauw machtiger was dan de omringende steden.
Destijds was de wereld heel anders dan nu. Als je nu rijk wil worden, moet je in zaken gaan. Toen werd je soldaat. Er was elk jaar wel ergens oorlog en als je won, kwam je met buit terug naar huis. Oorlog loonde en grote steden met veel soldaten wonnen hun oorlogen vaker dan kleine steden. Voor een grote stad als Rome was oorlog dus een manier om rijker en rijker te worden.
Wat Rome zo bijzonder maakte, was dat het de bewoners van verslagen steden de mogelijkheid bood om met Rome mee te vechten. Rome viel dan een land aan en zijn bondgenoten vochten mee. Als ze eenmaal hadden gewonnen – wat met een extra groot leger natuurlijk makkelijk was – deelden de bondgenoten mee in de buit. Als een bondgenoot lang genoeg had mee gevochten, zeiden de Romeinen dat ze voortaan ook Romeinen mochten zijn. Zeg maar dat die oude bondgenoten dan Romeinen waren die niet in Rome zelf woonden. Zoals er Nederlanders wonen op Curaçao.
Twee keer burger
Zo kwamen er natuurlijk steeds meer Romeinen en al snel woonden de meesten niet in Rome. De mensen zeiden dat iedereen in Italië twee keer burger was, één keer in zijn eigen stad en één keer in Rome. En toen de Romeinen Italië hadden veroverd en de mensen hadden omgevormd tot Romeinen-die-niet-in-Rome-woonden, volgden Spanje, Griekenland, Tunesië en Libië, Turkije, Syrië, Portugal, Frankrijk en België, Algerije, de landen van Joegoslavië, Egypte, Zwitserland, Oostenrijk, Hongarije, stukken van Duitsland en het zuiden van Nederland, Israël, Bulgarije, Marokko, Engeland, Jordanië en Roemenië.
En overal werd de bevolking eerst onderworpen, vervolgens tot bondgenoot gemaakt en toen tot Romein. In het jaar 212 n.Chr. zei de toen regerende keizer dat al zijn onderdanen voortaan Romein waren. Dat waren er 80 miljoen, waarvan er een miljoen woonden in de stad Rome. Toen had je dus twee soorten Romeinen: de mensen in Rome zelf en de mensen die daarbuiten woonden maar gelijke rechten hadden.
Die mensen buiten Rome waren net zo verschillend als in Rome. Er waren er die Latijn spraken, maar anderen spraken Grieks of Aramees. Sommigen geloofden in heel veel goden, anderen in één. Sommige Romeinen waren soldaten aan de grens, anderen waren burgers. De meeste Romeinen waren boeren, anderen werkten als ambachtslieden: smeden, timmerlieden, bouwvakkers, winkeliers, vissers. Zoveel hoofden, zoveel zinnen.
Later kwamen er allerlei volken van buiten het Romeinse Rijk. Die staken de grenzen over en veroverden grote gebieden. De bewoners van het Romeinse Rijk waren toen christelijk geworden. Hun nieuwe heersers waren echter heidenen. Toen betekende het woord “Romein” hetzelfde als “christelijk”.
Dus ja, wat is een Romein eigenlijk? Het hangt er vanaf. Eerst was het de bewoner van een stad. Toen was het een Italiaan. Daarna een burger van het Romeinse Rijk. Aan het einde was het een christen. En tegenwoordig zijn we weer waar het begon: een Romein is iemand die in die stad woont. Het antwoord is steeds weer anders.
Het is een beetje alsof je vraagt wat water is. Als je op het strand zit, denk je aan de zoute zee. Als je in huis bent, heb je het over zoet drinkwater. In het zwembad is het chloor. Als je in de zee aan het verdrinken bent, betekent water dat je dood gaat, maar als je in de woestijn bent, betekent water dat je leeft. Wat water is, is steeds anders. Dat is met de Romeinen ook zo: steeds weer anders.