Een bescheiden excursie door de Gevangenpoort en naar het standbeeld dat in 1918 werd opgericht voor Johan de Witt, op de plaats waar hij en zijn broer door een woedende menigte werden gelyncht. Want dat was zondag 20 augustus 2017 345 jaar geleden. Vraag uit het publiek: waarom heeft koningin Wilhelmina dit standbeeld toen onthuld? Want als het aan Johan de Witt had gelegen dan was er nooit meer een Oranje op de troon gekomen. De gids weet er niet echt een antwoord. Ja, waarom eigenlijk? Delpher biedt uitkomst.
Voor Nederland was 1672 een Rampjaar: Engeland, Frankrijk en de bisschoppen van Münster en Keulen verklaarden de oorlog aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De 20e augustus in 1672 werd de beschamendste dag ooit in de vaderlandse geschiedenis. De gebroeders Johan en Cornelis de Witt werden in Den Haag door een woedende menigte uit de Gevangenpoort gesleurd en vermoord, waarna hun lijken op het Groene Zoodje letterlijk werden gevild.
Hun lichaamsdelen werden te koop aangeboden. Een teen van Cornelis en de tong van Johan bevinden zich nog steeds in het Haags Historisch Museum.
Het standbeeld, op de Plaats tegenover de Hofvijver en naast de Gevangenpoort, staat er sinds juni 1918, volgend jaar precies een eeuw. Het heeft dus bijna 250 jaar geduurd voordat de misschien wel belangrijkste politicus die ons land ooit heeft voortgebracht op die manier werd gewaardeerd. Want Johan de Witt, negentien jaar lang (1653 – 1672) raadspensionaris van Holland en daarmee de belangrijkste politicus en machtigste man van de Republiek in zijn gloriejaren (kanttekeningen in andere verhalen), was ongetwijfeld één van de meest vooraanstaande personen in de vaderlandse geschiedenis. Maar hij had geharnaste vijanden.
Stadhouderloze tijdperk
Stadhouder Willem II overleed in 1650 onverwacht aan de pokken. Een troonopvolger stond niet klaar: acht dagen later werd zijn zoon Willem III geboren. De Republiek begon zijn eerste Stadhouderloze Tijdperk.
De raadspensionaris was geen bewonderaar van de Oranjes. Johan de Witt was ‘staatsgezind’; voorstander van ‘De Ware Vrijheid’: beslissingen werden door de zeven gewesten samen genomen; de provincies en de steden bleven autonoom. Hij was daarmee een tegenstander van de Orangisten.
Nooit meer Oranje
Aan de ‘eeuwigdurende’ schermutselingen met Engeland kwam in 1654 een voorlopig einde toen De Witt met de Engelse leider Oliver Cromwell de Vrede van Westminster sloot. Een geheim document daarbij was de Akte van Seclusie, waarin De Witt en de Staten van Holland beloofden nooit meer een nakomeling van Oranje als stadhouder te verkiezen. Willem III was namelijk ook de kleinzoon van de Engelse koning Karel I, die door Cromwell was afgezet en onthoofd; ook voor hem was de jonge prins een bedreiging. Overigens werd de Akte van Seclusie ongeldig nadat Cromwell in 1660 werd afgezet.
In 1667 namen de Staten van Holland een resolutie aan die moest garanderen dat er nooit meer een Oranje op de troon zou komen: het Eeuwig Edict; het stadhouderloze tijdperk moest ‘eeuwig’ worden voortgezet. Het stadhouderschap in Holland werd afgeschaft en de politieke functies zouden voortaan door de Staten worden uitgevoerd. Johan de Witt was overigens tegen.
Redeloos, radeloos, reddeloos
1672 werd een rampjaar voor de Republiek en voor Johan de Witt. De aanvallen overzee konden gemakkelijk worden afgeslagen; de invasies in het land waren zorgwekkender. De bevolking raakte in paniek. De situatie werd samengevat als: ‘het volk was redeloos, het land reddeloos en de regering radeloos’.
Weliswaar had De Witt al jaren eerder gewaarschuwd tegen verwaarlozing van de militaire landmacht, maar dat was nu vergeten. Hij kreeg de schuld van de deplorabele situatie van de oorlog. En zoals altijd in tijden van nood riep het volk om een Oranje om de situatie te keren.
Johan de Witt raakte in juni ook nog zwaargewond tijdens een moordaanslag; hij kon niet meer werken en moest thuis herstellen. Zijn tegenstanders maakten van de gelegenheid gebruik om op 29 juni Willem III te installeren als stadhouder. De Witt besefte dat zijn functie niet meer houdbaar was en trad af als raadspensionaris.
Zijn broer Cornelis, lid van de Staten, regent in Dordrecht en ruwaard van de heerlijkheid Putten, kwam ziek terug van de door Michiel de Ruyter gewonnen Zeeslag bij Solebay. Eenmaal thuis werd hij beschuldigd van het beramen van een complot tegen Willem III. Hij bleef, op de pijnbank in de Gevangenpoort, ontkennen. Johan kreeg de boodschap dat zijn broer om hem had gevraagd en liep de 300 meter uit zijn huis, waar tegenwoordig coalitiebesprekingen plaatsvinden, naar de Gevangenpoort. Toen drongen troepen de kamer van Cornelis binnen en sleepten de broers naar buiten. Daar werd Cornelis doodgeslagen met een geweerkolf en kreeg Johan een kogel door zijn hoofd en begon het slachten van de lijken.
Overvloed aan tegenwerking
Wat er rond het Groene Zoodje precies gebeurde is al bijna 350 jaar een bron van discussie. Mogelijk vond Ronald Prud’homme vier jaar geleden het antwoord toen hij het zorgvuldig voorbereide complot reconstrueerde dat leidde tot de dood van de gebroeders De Witt: met nog steviger aanwijzingen dan eerder werd stadhouder Willem III beschuldigd van medeplichtigheid. Misschien spreekt striptekenaar en historisch letterkundige Jean-Marc van Tol, vooral bekend als een van de mannen achter Fokke & Sukke maar ook Johan-de-Witt-deskundige, volgend jaar het laatste woord: ook volgens hem speelde Willem III een belangrijke rol. Hij werkt dat uit in een boek dat in 2018 verschijnt.
Op 15 juni 1918 schreef de Arnhemsche Courant, toen geen regionaal dagblad maar één van de toonaangevende ‘kwaliteitscouranten’ in Nederland, een uitvoerig verhaal over de totstandkoming van het standbeeld voor Johan de Witt. De eerste commissie voor de oprichting van het standbeeld, zo merkte de krant cynisch op…
…had haar 30-jarig jubileum kunnen vieren, indien zij nog bestond. (…) Zij spatte uiteen, of liever, ze raakte in een toestand van ontbinding wegens gebrek aan steun en overvloed aan tegenwerking.
Kennelijk schuldbesef
De krant roept (dus bijna een eeuw geleden) in herinnering…
“… dat er een tijd is geweest, toen in de kringen van het hof de naam der De Witten niet mocht worden uitgesproken, en de eerbare Hagenaar dit alleen deed met afgrijzen. Het heeft vele jaren geduurd voor men daar zoover overheen was, dat in Den Haag een paar straten naar de gebroeders De Witt konden worden genoemd. En het is nog maar weinige jaren geleden dat een poging om een straat in de oude stad, in de nabijheid van het Binnenhof, naar den grooten Raadspensionaris te vernoemen, afstuitte op allerlei argumenten en bezwaren van dezelfde soort. Een laan in het verafgelegen Zorgvliet, dat kon er nog mee door.
Door de oprichting van een standbeeld voor Johan de Witt heeft Den Haag een oude schuld afgedaan, en op verblijdende wijze getoond, dat in de laatste jaren een breede opvatting van het historisch begrip ingang heeft gevonden, niet alleen in den lande, maar ook in de residentie zelve.”
Het ‘Oude Heertje’
Volgens de krant zorgde een ‘onaanzienlijk mannetje, een oude heer, [later in het stuk ook ‘de bescheiden heer Jochems’ genoemd], die historischen zin en liefde had voor zijn vaderland, maar geen geld’, voor de doorbraak. Als ‘Oude Hagenaar’ trok hij de aandacht met ingezonden stukken in de bladen die hem een plaatsje wilden afstaan.
Zoals op 28 november 1913 in de Haagsche Courant:
“De meeste onzer monumenten kunnen niet bogen op fraaiheid van vorm. En bovenaan staat het beeld met nimfen op het Buitenhof. Van meet af was het een steen des aanstoots.”
En na een rondgang langs lelijke standbeelden in het Haagse komt hij tot zijn punt:
“Het plan is gerijpt om een onzer grootste figuren uit de geschiedenis in beeld te vereeuwigen. Onnodig te noemen den grooten Raadspensionaris Johan de Wit. Het zou wel een schande zijn, inzonderheid voor den Haag, alwaar hij geleefd en gewerkt heeft en vermoord is, wanneer de noodige gelden niet bijeen kwamen om een waardig beeld te doen verrijzen. Waardig zeg ik – niet kleinsteeds – het is niet meer het dorp der dorpen, niet meer het Haagje van weleer – maar weldra een wereldstad.
En waar zou het moeten verrijzen?
Waar zou het anders moeten staan dan in de nabijheid van de plaats waar de Witt heeft gewerkt, waar de oogen en ooren der Europesche vorsten naar gericht waren, tijdens de glorierijkste tijden der Republiek de Vereenigde Gewesten.”
Zijn voortdurend pleidooi om een standbeeld op te richten voor wat toch zonder twijfel één van de allergrootste vaderlanders was geweest, inspireerde uiteindelijk enkele vooraanstaande landgenoten tot de instelling van een nieuwe commissie voor een standbeeld voor Johan de Witt
“Het ‘oude heertje’ was bij de onthulling van het beeld tegenwoordig, temidden van de ministers. Het is zeker een van de gelukkigste dagen zijns levens geweest.”
Grootsheid Wilhelmina
De krant prijst koningin Wilhelmina, die ‘én door de aanzienlijke bijdrage die zij voor het doel bijdroeg, én door den moreelen steun die hare sympathie aan de zaak gaf, en door hare persoonlijke tegenwoordigheid bij de onthulling van het beeld van den grooten tegenstander van haar huis, hare grootheid van ziel getoond’.
“Dat de ijzeren republikein, wiens beeld thans de Plaats versiert, al zijn krachten heeft aangewend om de verheffing van Willem III te verhinderen, was een verklaarbaar en zeer menschelijk bezwaar voor een Oranje, om, zij het dan ook na eeuwen, mede te werken tot zijn verheffing. Maar de Koningin heeft in hem allereerst gezien den grooten vaderlander, den ‘volmaakten Hollander’ zooals zijn tijdgenoot, de Engelsche gezant Temple hem noemde. Dat zij om dezen te eeren over verklaarbare bedenkingen van historischen en dynastieken aard is heengestapt, verstrekt haar tot hooge eere. Het is een der schoonste bladzijden in het levensboek van onze Koningin.”
Dat viel ook in het buitenland op. De Haagsche Courant van 19 juni 1918 haalt een artikel aan uit de Britse Daily Standaard dat het ‘zeer opmerkelijk’ noemt…
“… dat de man, die zijn heele leven lang een tegenstander van het Oranje-huis was, thans de welverdiende eer geniet dat koningin Wilhelmina en de leden van haar huis de onthulling van zijn standbeeld bijwoonden. Terecht herdenkt Holland de daden van zijn held en Engeland, het meest door zijn zegevierende pogingen geleden hebbend, wil niet achterblijven in het brengen van hulde aan den dapperen vijand, die aan het einde van een triumfantelijke loopbaan als een gemeene misdadiger onder de handen van zijn verwoede landgenooten het leven liet.”
Zicht op plaats van moordlust
De Arnhemse Courant prijst de uitvoering van het beeld, maar constateert ook dat men bij de plaatsing ‘het advies van Jeltsema en andere kunstenaars in de wind heeft geslagen’.
“Johan de Witt staat nu met het gelaat naar de plaats waar eertijds het beruchte ‘Groene Zoodje’ was, de met graszoden omgeven verhooging aan het begin van de Vijverberg, waar de terechtstellingen plaats vonden en waar het gepeupel van Den Haag, opgestookt door De Witt’s vijanden, en door de Haagsche winkeliers, die het weelderige hofleven van Frederik Hendrik en Willem II terug verlangden, hem en zijn broeder heen sleepte en hen beiden vermoordde. Maar getuigt het van goede smaak om het beeld van een groot man die men eeren wil, met het gezicht te plaatsen naar de plek waar hij vermoord werd? Ware het niet veel beter geweest hem met het gelaat naar het Binnenhof te plaatsen?
Daar kwam het ‘aesthetische’ bezwaar nog bij ‘dat men nu, bij het beschouwen van het beeld van voren, in de regel tegen de zon inkijkt’.
Moord op gebroeders De Witt zorgvuldig voorbereid
Boek: Moordenaars van Jan de Witt – Zwartste bladzijde van de Gouden Eeuw