Kosmopolitische Europeanen en Egyptische indringers
‘Alexandrië was zoals Parijs,’ verzucht Thanasis, een Griek met grijze haren, een gebogen rug en gekleed in een kaki broek en geruit hemd. Hij zit achter de receptie van hotel Acropole onder de ingelijste foto van zijn vader, die het hotel in 1952 oprichtte. Niet in Alexandrië, maar ruim 2500 kilometer zuidelijker – stroomopwaarts – op de plek waar de Blauwe en Witte Nijl samenkomen: in Khartoem. Het is het oudste hotel van de Soedanese stad – een zandkleurig gebouw van drie verdiepingen, gelegen in hartje centrum, met op het dak de Griekse vlag fier naast die van Soedan. Thanasis bestiert het hotel met zijn drie broers, allen geboren in Alexandrië. Hun vader had daar een warenhuis, maar vertrok in de jaren vijftig naar Soedan. Thanasis en zijn broers bleven achter in Alexandrië, waar ze op het prestigieuze Victoria College zaten. In 1956 – Thanasis was elf jaar oud – voegden ze zich bij hun vader in het zuiden. ‘Toen ging het mis in Alexandrië,’ zegt Thanasis. Hij is nooit teruggekeerd. Alleen de vele bioscopen en modewinkels kan hij zich herinneren. ‘Er is sindsdien zoveel veranderd.’
De stad waarin Thanasis werd geboren, het Alexandrië van de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw, is de geschiedenisboeken in gegaan als ‘kosmopolitisch Alexandrië’. Het was een van de belangrijkste havensteden van de Middellandse Zee en kende grote Griekse en Italiaanse gemeenschappen, en daarnaast een gemengde verzameling van Joden, Armenen, Levantijnen, Maltezen, Marokkanen, Duitsers, Engelsen en Fransen. Plus de oorspronkelijke Egyptenaren, niet te vergeten, die ook in de hoogtijdagen van het kosmopolitisme altijd in de meerderheid waren.
Lange tijd had het er voor Alexandrië niet zo uitgezien. Toen Napoleon er in 1798 met zijn leger landde, was de machtige stad uit de Oudheid gereduceerd tot een 8000 inwoners tellend vissersdorpje in een vergeten hoek van het Ottomaanse Rijk. Het lag op de door Alexander de Grote aangelegde landtong tussen de kust en het eilandje Pharos. De verschrompeling van de wereldstad had te maken met de verzanding van de tak van de Nijl die in de Oudheid bij Alexandrië uitmondde. De twee belangrijkste takken van de Nijl monden nu uit in de zee bij twee steden verder naar het oosten: Rosetta (Arabisch: Rashid), bekend van de Steen van Rosetta die de Fransen daar vonden en waarmee de hiërogliefen werden ontcijferd, en Damietta (Domiat), de stad die de kruisridders tijdens de vijfde kruistocht belegerden en tijdelijk innamen.
Mohammed Ali
De positie van Alexandrië veranderde met de komst van Mohammed Ali. Deze uit Macedonië afkomstige generaal werd door de Ottomanen naar Egypte gestuurd om de Fransen te bestrijden. Dat lukte. De Fransen werden verdreven, en in 1805 werd Mohammed Ali benoemd tot gouverneur van Egypte. Hier stopte zijn ambitie niet. Hij wilde van Egypte een moderne, machtige staat maken en bestuurde het land als de facto onafhankelijk van het Ottomaanse Rijk. Mohammed Ali koos Alexandrië als bruggenhoofd voor zijn modernisatie. Hij liet het Mahmudiyyakanaal vanaf de Nijl naar de stad graven om er weer een belangrijke haven van te maken. Deze had hij nodig voor de handel met Europa, die hij als cruciaal zag voor de ontwikkeling van Egypte.
De vruchtbare Nijlvallei en Delta vormden de belangrijkste rijkdom van Egypte. Het was ooit de graanschuur van de Romeinse en Byzantijnse Rijken, maar Mohammed Ali en zijn opvolgers cultiveerden steeds meer land voor de productie van suikerriet en katoen, waar in Europa veel vraag naar was, en die via Alexandrië konden worden verscheept.
Naast grond, arbeiders (Egyptische boeren) en een haven had Mohammed Ali nog iets nodig voor zijn modernisatie: handelaren. Deze lokte hij middels belastingvoordelen en een juridische uitzonderingspositie naar Egypte, en naar Alexandrië in het bijzonder. Veel Grieken, die binnen het Ottomaanse Rijk al actief waren als handelaren, trokken naar Egypte, gevolgd door Italianen. Alexandrië werd een florerende havenstad en trekpleister aan de Middellandse Zee. De nieuwe bewoners kwamen niet alleen vanaf zee; de toegenomen economische activiteit trok ook veel Egyptenaren vanuit de Delta en Nijlvallei naar de stad. De bevolking groeide gestaag, tot ruim 230.000 inwoners in 1882. Alexandrië behield deze positie min of meer tot het midden van de twintigste eeuw.
De hiervoor genoemde Thanasis heeft de nadagen van kosmopolitisch Alexandrië nog net meegemaakt; zijn vertrek valt samen met haar teloorgang. De familie van Thanasis wist de Griekse ondernemersmentaliteit succesvol voort te zetten stroomopwaarts, in Soedan. Het Acropole werd een begrip in Khartoem. NRC-correspondent Koert Lindijer omschreef het als ‘het beste hotel van Afrika’. Ik zag het als een stuk Alexandrijnse glorie die kilometers zuidwaarts voortleeft aan de oevers van de Nijl. Diep in Afrika, maar desalniettemin verbonden met de kusten van de Middellandse Zee.
Kosmopolitisch Alexandrië is een begrip. Er zijn boeken over volgeschreven en de term spreekt tot op de dag van vandaag tot de verbeelding. Het was een plek waar je in de tram Grieks, Italiaans, Frans, Engels en Arabisch hoorde spreken, en de verschillende groepen vreedzaam naast en met elkaar leefden. Ook voor mij was dit beeld onmiskenbaar onderdeel van mijn initiële fascinatie voor de stad. Ik voelde tijdens mijn eerste bezoeken al een zekere weemoed voor een tijd die dertig jaar voor mijn geboorte al op zijn retour was.
Drie schrijvers over Alexandrië
Drie schrijvers in het bijzonder – twee Britten en één Griek – hebben een belangrijk aandeel gehad in de welhaast mythische status van deze kosmopolitische stad: E.M Foster, Lawrence Durrell en Konstantínos Kaváfis.
De Brit Foster schreef tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn Alexandrië: Een geschiedenis en een gids. Hij identificeert drie beschavingen in Egypte: de oude faraonische, de Arabische en de ‘Levantijnse’. Arabisch Egypte noemt hij ‘statisch en onbegrijpelijk’. Levantijns Egypte heeft ‘sinds de dagen van Herodotus’ Europese invloeden, is ‘bij tijd en wijle begraven onder het zand van het zuiden’, maar wist altijd weer te verschijnen. Foster vergelijkt deze Levantijns-Europese kust met een vogel op de rug van een neushoorn – ‘dikhuidig Afrika’ –, die in tegenstelling tot de neushoorn kan ‘wegvliegen en zingen’.
Schrijver Lawrence Durrell was in de Tweede Wereldoorlog drie jaar werkzaam op het Britse consulaat van Alexandrië en schreef op basis van die periode het beroemde Alexandriëkwartet, dat in 1957 uitkwam. Durrells naam is innig verbonden met Alexandrië. Ondanks zijn korte verblijf in de stad is het Kwartet het standaardwerk geworden, dat het kosmopolitisch Alexandrië belichaamt. Zijn boek broeit van de sensualiteit en erotiek. Alexandrië is een ‘multiculturele, multi-etnische, multi-alles plek’ die wordt bewoond door ‘vijf rassen, vijf talen, een tiental geloofsbelijdenissen, vijf vloten… en meer dan vijf genders’. Een stad waar de geneugten des levens ten volle worden geconsumeerd, met de bijbehorende twijfel over de betekenis van dat leven en zoektocht naar onbestemde liefde. Het boek volgt een groep Alexandrijnen van verschillende achtergronden, maar allemaal onderdeel van een elite die veelvuldig een nachtclub bezoekt. Ze doen me nog het meest denken aan de huidige New Yorkse socialites, of die in Rome, zoals neergezet in de film La grande belezza (2013). In Durrells beschrijvingen hunkert de stad naar klamme, tegen elkaar aangeplakte lichamen.
Het eerste deel van het kwartet, Justine, begint als volgt:
De personages in dit boek zijn allemaal fictief. […] Alleen de stad is echt.
Daar zit ook meteen een probleem. De boeken zijn namelijk romans, dus fictie. Binnen dat genre heeft de schrijver natuurlijk de vrijheid een wereld te creëren die geen waarheidsgetrouwe afspiegeling van de werkelijkheid is. En om de scheidslijn tussen feit en fictie te vervagen. Maar het kwartet wordt door velen wel gezien als accurate weergave van hoe kosmopolitisch Alexandrië écht was: een open, rijke, stad met een bruisend cultureel en intellectueel leven. Wie met dat beeld in gedachten in latere tijden door de stad loopt, komt bedrogen uit. Durrell zelf deelde die teleurstelling. Hij zei in de jaren tachtig, na een nieuw bezoek aan de stad, dat Alexandrië…
…wederom is gezonken in vergetelheid. Het moet me worden vergeven dat ik de huidige stad ondraaglijk deprimerend vind.
Van de drie schrijvers was alleen Kaváfis een geboren Alexandrijn. Zijn vader was een Griek die in de negentiende eeuw naar Alexandrië was verhuisd. Kaváfis woonde het grootste deel van zijn leven in de stad en werd een van de bekendste moderne Griekse dichters. Het graf van Kaváfis – hij stierf in 1933 – is te bezoeken op de Griekse begraafplaats in de stad. Het appartement in het centrum waar hij woonde is omgevormd tot een klein museum, dat recent is gerestaureerd. In het appartement staan zijn oude bureau en zitstoelen. Er hangen foto’s van Kaváfis en zijn familieleden aan de muur en zijn aantekeningenboekjes liggen uitgestald in vitrinekasten. Kaváfis’ gedichten grijpen terug op de hellenistische geschiedenis van Alexandrië, bevatten (homoseksuele) sensualiteit en erotiek en drukken vaak een existentiële twijfel en nostalgie uit. De Egyptenaar die het museumpje beheert vertelde mij tijdens mijn bezoek bevlogen over de tijd dat de Grieken, Italianen en Joden in de stad woonden. Een tijd die hijzelf niet had meegemaakt.
Kaváfis is niet alleen een beroemdheid in Alexandrië. Hij is een van de grootste moderne Griekse dichters, zo niet de grootste, en zijn invloed reikt tot ver buiten Griekenland en Alexandrië. ‘De goden hebben Antonius in de steek gelaten’, is een van zijn beroemde werken. In schrijverscafé De Pels in centrum Amsterdam staat een van zijn gedichten op de ruit geschreven. Het gedicht gaat over een oude man in een café die, terwijl hij mijmert en treurt over verloren jaren en kansen, in slaapt valt. Een onwetende gast zal het café in het gedicht betrekken op De Pels of een andere Nederlandse bruine kroeg. Ik moet denken aan de oude Egyptische mannen op houten stoelen naast stenen tafeltjes in een van de vele koffiehuizen en waterpijpcafés aan de corniche van Alexandrië, uitkijkend over de baai, waar ik tijdens mijn bezoeken aan de stad vaste gast ben.
The God forsakes Anthony
“When suddenly at the midnight hour
an invisible troupe is heard passing
with exquisite music, with shouts –
do not mourn in vain your fortune failing you now,
your works that have failed, the plans of your life
that have all turned out to be illusions.
As if long prepared for this, as if courageous,
bid her farewell, the Alexandria that is leaving.
Above all do not be fooled, do not tell yourself
it was only a dream, that your ears deceived you;
do not stoop to such vain hopes.
As if long prepared for this, as if courageous,
as it becomes you who are worthy of such a city;
approach the window with ferm step,
and listen with emotion, but not
with the entreaties and complaints of the coward,
as a last enjoyment listen to the sounds,
the exquisite instruments of the mystical troupe,
and bid her farewell, the Alexandria you are losing.
Konstantínos Kaváfis
In het kielzog van deze ‘grote drie’ is er een serie boeken verschenen die de teloorgang en het verlies van deze kosmopolitische stad beschrijft én beklaagt. Deze werken hebben titels zoals Farewell to Alexandria, Out of Egypt, City of Memory en, meest recent, Alexandria Adieu. ‘Het verloren paradijs’ in Amin Maaloufs Schipbreuk der Beschavingen past hier ook in thuis. Hetzelfde sentiment herken ik in de weemoed van hoteleigenaar Thanasis voor een Alexandrië uit zijn jeugd dat ‘als Parijs’ was.
In reactie op dit geschetste beeld van kosmopolitisch Alexandrië is er vanuit academische hoek ook een reeks kritischer literatuur verschenen. De kritiek kort samengevat: Alexandrië was voor het merendeel van haar bevolking – de oorspronkelijke Egyptenaren – geen paradijs, en deze Egyptenaren worden steevast onderbelicht in de beschrijvingen. Zij zijn de geschiedenis als het ware uit geschreven. Er wordt aan voorbijgegaan dat de stad in essentie een ‘gekoloniseerde’ stad was, die gekenmerkt werd door een zeer ongelijke klassenmaatschappij met Europeanen in de elite en Egyptenaren als gemarginaliseerde tweederangsburgers. Academici, zoals Khaled Fahmy en Hala Halim, ontwaren oriëntalistische tendensen in de literatuur over kosmopolitisch Alexandrië. De grootsheid van de stad wordt toegeschreven aan hoe Europees zij was, en haar teloorgang aan de Arabieren die de stad na het – deels gedwongen – vertrek van de Europeanen hadden overspoeld.