Op Historiek publiceren we een deel uit het nawoord, geschreven door emeritus hoogleraar Hub Hermans. Hierin wordt het leven van Arturo Barea beknopt geschetst en wordt stilgestaan bij het literaire werk van de Spanjaard.
Arturo Barea
De Spaanse auteur Arturo Barea wordt in 1897 in Badajoz geboren, maar al gauw daarna komt zijn vader te overlijden, waarna zijn moeder met haar vier kleine kinderen naar Madrid verhuist. Al in het eerste deel van de trilogie wordt duidelijk waarom ook historici zich aangetrokken voelen tot het werk van Barea. Zijn autobiografische boeken beschrijven vol inlevingsvermogen, maar heel realistisch, bijna filmisch hoe het leven moet zijn geweest in vroeger jaren.
Je maakt als lezer van dichtbij mee hoe de gewone, eenvoudige mensen aankeken tegen de grote politiek en tegen zaken en feiten die normaal gesproken weinig aandacht krijgen. Heel beeldend is bijvoorbeeld de beschrijving van de manier waarop zijn alleenstaande moeder, die wasvrouw was in de arme Madrileense wijk Lavapiés, met een steen het ijs van de bevroren Manzanares moet breken om zo de was te kunnen doen van de rijken, of hoe een paar honderd legeruniformen te drogen hangen aan de oevers van diezelfde rivier, en hoe de wind de broeken doet bollen (met dat beeld begint De smidse). Maar ook hoe een klein kind armoede ervaart en in staat is om daar trots en waardig mee om te gaan, of hoe het de weg vindt in een wereld getekend door geloof en bijgeloof.
Bildungsroman
Dankzij een oom en tante die het economisch wat beter hebben en die zich over hem ontfermen kan de kleine Arturo zich intellectueel vormen en aan de ergste armoede ontsnappen. Het genoten roomse onderwijs schept een afstand tussen hem en de Kerk, terwijl zijn kantoorbaantjes hem verwijderen van de arme arbeiderswereld waarin hij was opgegroeid, ook al blijft hij zich daarmee emotioneel verbonden voelen. Na een paar baantjes, waarin hij veel reist en internationale ervaring opdoet, begint hij op 18-jarige leeftijd, dankzij een erfenis van zijn inmiddels overleden oom, een klein bedrijfje, maar dat mislukt, waarna hij een administratief baantje neemt. De smidse, het eerste deel van de trilogie kan als een soort ‘Bildungsroman’ beschouwd worden. Het jongetje is man geworden, en de strijd kan beginnen.
Mede omdat Spanje gedurende de Eerste Wereldoorlog neutraal had weten te blijven, brak na 1918 een periode van relatieve welvaart aan. Weliswaar had het verlies in 1898 van de laatste grote koloniën (Cuba, Puerto Rico en de Filippijnen) een deuk geslagen in het nationale zelfvertrouwen, maar de laat op gang gekomen industrialisatie begon zijn vruchten af te werpen, met name in regio’s als Catalonië en Baskenland. Het behoud van de regie over het protectoraat Spaans Marokko (een brede strook rond het Rifgebergte in het Noorden en een smalle strook in het Zuiden van het huidige Marokko) werd door veel Spanjaarden van levensbelang geacht.
In het tweede deel van de trilogie, Intermezzo in Marokko, is Arturo dienstplichtig soldaat. In Marokko (1920-1923) schopt hij het tot sergeant, maar daarmee behoort hij opnieuw tot een vage groep: niet die van de gewone, dienstplichtige soldaten, maar ook niet die van de geprivilegieerde klasse van hogere officieren. Wel is hij getuige van een volstrekt nutteloze koloniale oorlog, waar onrecht, geweld en machtsmisbruik aan de orde van de dag zijn. In die omgeving leert hij ook Francisco Franco en andere hoge officieren kennen, die jaren later in opstand zullen komen tegen de Republiek. Arturo zelf wordt twee keer onderscheiden en bij terugkeer naar Madrid volgt de benoeming tot reserveofficier. Maar van het leger en van kolonialisme had hij definitief zijn bekomst: de rest van zijn leven was hij overtuigd pacifist. Hij trouwt met Aurelia Grimaldos, krijgt vier kinderen en neemt een baan op een octrooibureau, waar hij zich goed ontwikkelt. In deze periode zien we ook hoe Arturo moeite doet om ingenieur en om schrijver te worden, maar te weinig mensen om zich heen heeft die hem in die ambitie kunnen steunen. Anders dan leeftijdgenoten als Rafael Alberti, Federico García Lorca, Salvador Dalí of Luis Buñuel die, dankzij rijkere ouders een goede opleiding konden genieten aan de ‘Residencia de Estudiantes’ in Madrid en zich zo artistiek konden ontwikkelen, moest Arturo Barea de boontjes in zijn eentje trachten te doppen. In Spanje, te midden van alle politieke chaos, pleegt in 1923 generaal Miguel Primo de Rivera een succesvolle staatsgreep, terwijl ook elders in Europa duistere machten op het toneel verschijnen.
Burgeroorlog
Het derde deel van de trilogie, De slag, speelt zich af nadat de dictatuur van Primo de Rivera (1923-1930) op een mislukking was uitgelopen, en ook de Republiek, die in 1931 was uitgeroepen door een bont samenraapsel van centrum-linkse partijen en bewegingen, niet erg succesvol bleek te zijn. Nadat de Republiek in de eerste paar jaren progressieve hervormingen had doorgevoerd, worden die in ‘de twee zwarte jaren’ (1933-1935), toen rechts het roer overnam, weer grotendeels teruggedraaid, met als triest dieptepunt de bloedige onderdrukking van de arbeidersopstanden in Asturië in oktober 1934. Na gewonnen parlementsverkiezingen komt in 1936 een coalitie van centrum-linkse partijen aan de macht, het zogenoemde Volksfront, waartegen op 18 juli de Nationalisten, het conservatieve Spanje, in opstand komen. Daarmee begint het derde deel van de trilogie, waarin Arturo terugkijkt op de voorbije jaren. Ook al heeft hij zijn droombaan van ingenieur niet weten te bereiken, toch is hij een geslaagd zakenman geworden. Hij is evenwel niet gelukkig in de liefde. Op het octrooibureau heeft Barea zich opgewerkt tot de leidinggevende functies, begint hij een affaire met een van de secretaresses en huurt hij een buitenverblijf in een dorpje ten zuidwesten van Madrid.
Aan het begin van de Burgeroorlog is hij er getuige van hoe katholieke scholen en kerken in brand worden gestoken (ook zijn eigen school) en hoe tegenstanders van de Republiek uit ‘wandelen’ worden genomen (eufemisme voor een executie). Ook neemt hij deel aan de volksoverval op het ‘Cuartel de la Montaña’, een grote kazerne aan de rand van het stadscentrum, waarvan de leiding de kant van de opstandelingen had gekozen. Al vrij snel krijgt Barea een functie als perscensor en wordt hij verantwoordelijk voor de contacten met buitenlandse correspondenten die over de oorlog schreven of berichten uitzonden via de radio. Zo kwam hij in aanraking met Ernest Hemingway, Martha Gellhorn, John Dos Passos, Herbert Matthews, Mijail Koltsov, Gustav Regler en vele anderen. Hij hield kantoor in de Telefónica, toentertijd het hoogste gebouw van Madrid en een makkelijk doelwit voor het geschut en de vliegtuigen van de Nationalistische troepen die voor de poorten van Madrid lagen. De situatie werd extra penibel voor Barea toen de Republikeinse regering zich in het rustigere Valencia installeerde en zijn bureau twee heren moest gaan dienen: de regering in Valencia en het leger in Madrid, die niet zelden tegenstrijdige opdrachten gaven. De enige opdracht die vrijwel constant bleef was dat hij ervoor moest zorgen dat de militaire situatie rooskleuriger voorgesteld werd dan deze was.
Ilsa Kulcsar
Zonder enige vooraankondiging kreeg Barea vanuit Valencia een jonge vrouw op zijn dak gestuurd: zij had in Oostenrijk sociale en economische wetenschappen gestudeerd, was socialist geworden en was bij het uitbreken van de Burgeroorlog naar Spanje vertrokken omdat ze vond dat daar belangrijk werk te doen viel. Op het bureau van Barea stelde zij zichzelf voor als Oostenrijks journalist. Zij had zich ten doel gesteld de journalistiek in Madrid van linkse impulsen te voorzien, niet alleen door het schrijven van artikelen, maar ook door met haar grote talenkennis andere buitenlandse journalisten bij te staan. Barea had aanvankelijk grote twijfels, zeker toen zijn directe baas voorstelde om haar bij de afdeling perscensuur onder te brengen. Hij vond haar in alle opzichten een stevige vrouw: breed gebouwd, kordaat van optreden en slim, heel slim. Op een bepaalde manier aantrekkelijk. Zo sloegen de aarzelingen die hij jegens deze indringster gekoesterd had langzaam om in bewondering. Hij raakte van haar gecharmeerd, zodanig zelfs dat hij al snel inzag dat de relaties met zijn vrouw Aurelia, en met zijn secretaresse María niets voorstelden in vergelijking met wat hij voelde voor deze nieuwe vlam, Ilsa Kulcsar. Zij was een sterke vrouw die hem intellectueel en emotioneel tegenwicht wist te bieden, en die ook de kracht bezat om hem, in de periode dat de situatie in Madrid voor hem teveel werd, door die depressies heen te slepen. Dat deed ze bijna letterlijk. Maar ondanks de liefde die Ilsa ook voor hem voelde, had zij het erg moeilijk met de nieuwe relatie want ze was getrouwd met Leopold Kulcsar, eveneens een politiek activist, met wie ze in Oostenrijk en later in ballingschap in Tsjechoslowakije op de barricaden had gestaan, alvorens naar Spanje te vertrekken.
In een artikel in de Spaanse krant El País (7 juni 2019) zegt Elvira Lindo over haar:
‘Deze vrouw die zich in het belegerde Madrid vestigde, met als oogmerk de informatie die de pers over het conflict bood te verbeteren, en met de hoop bij te dragen aan de vorming van de jeugd van een toekomstig socialistisch land, beschikte over een rijke bagage, waar niemand uit het bruisende universum van de Telefónica aan kon tippen. Ilse Wilhelmina Elfriede Pollak was al een publieke figuur voordat Barea haar onsterfelijk maakte middels het portret dat hij van haar schetst in zijn roman.’
Hun innige samenwerking op de Telefónica bracht Ilsa en Arturo in alle opzichten dichter bij elkaar. Ook in politiek opzicht: door al het partijpolitieke gekonkel binnen de Republikeinse gelederen, gingen bij Ilsa de scherpe kantjes er wat vanaf, net zoals dat eerder al bij Arturo was gebeurd. Haar man Leopold Kulcsar betoonde zich in Spanje strenger in de leer, maar verliet eind 1937, inmiddels ernstig ziek, het land, waarna hij eind januari 1938 in Parijs stierf aan een nierkwaal.
Op de vlucht
In mei 1937 kreeg Barea van generaal Miaja, met wie hij een goede verstandhouding had, de opdracht om de Madrileense radiozenders te hervormen. Zelf zou hij elke avond een radiopraatje verzorgen, waarin hij zo open mogelijk verslag uitbracht van al wat er in en rond Madrid gebeurde. Het programma ‘De onbekende stem van Madrid’ werd al gauw een begrip. Maar toen in de loop van 1937 de communisten sluipenderwijs de belangrijkste machtsfactor waren geworden, werd het werken hem en zijn dienst onmogelijk gemaakt. De Spaanse schrijver Ignacio Martínez de Pisón verhaalt in Enterrar a los muertos (‘De doden begraven’) uit 2005, over John Dos Passos en de Spaanse Burgeroorlog, waarbij hij uitvoerig ingaat op de verstikkende sfeer van destijds:
‘Van de schrijvers met wie Dos Passos contact had was Orwell niet de enige die zich voor serieuze problemen gesteld zag.’
Vervolgens doet de schrijver uit de doeken hoe, behalve Dos Passos zelf, ook de Barea’s met die ‘serieuze problemen’ om moesten zien te gaan. Barea was er zwaar depressief van geworden en geeft er tenslotte de brui aan. Na wat omzwervingen door onder andere Alicante en Barcelona, weet hij eind 1938 samen met Ilsa de Republiek te ontkomen, waarna ze totaal berooid in Parijs arriveren. Daar wordt de dreiging van een nieuwe wereldoorlog voelbaar: in januari 1939 valt Barcelona, en niet lang daarna ontvluchten de Barea’s Parijs, ‘de vrijheid’ tegemoet: Engeland.
Ballingschap
Maar ook al is het einde van De slag deprimerend, en lijkt de slag verloren, er gloort nog hoop. Spaans links heeft, mede door onderlinge geschillen de Burgeroorlog verloren, en voor Arturo Barea en vele andere verliezers breekt een lange periode van ballingschap aan. Maar toch zou je Barea als een morele overwinnaar van die strijd kunnen zien, want anders dan veel anderen die blindelings achter een ideologie aanliepen, en ‘voor de goede zaak’ vuile handen maakten, heeft hij afstand weten te houden, en veel van de ‘fouten’ van zowel links als rechts weten te benoemen. De hoop ooit schrijver te worden had bij hem postgevat gedurende zijn diensttijd in Marokko, maar kreeg pas vleugels toen hij, mede op aansporing van zijn geliefde, de zwarte ervaringen opgedaan tijdens de Burgeroorlog van zich af begon te schrijven. En zo gloort er zelfs hoop op het gebied van de liefde. Daar waar de relatie met zijn vrouw Aurelia buitengewoon koud was, en waar ook de relatie met zijn minnares María op een dood spoor was beland, ontluikt in De slag zijn liefde voor Ilsa. Als lezer komen we weinig te weten over Arturo’s diepere gevoelens jegens zijn eerste vrouw, zijn minnares of zijn kinderen, maar pas wanneer Ilsa in zijn leven komt gaan er enige luikjes open. Pas dan groeit er in alle opzichten een relatie op voet van gelijkwaardigheid tussen man en vrouw.
Status
De bekendheid van Arturo Barea was in Spanje al die jaren relatief, want zijn boeken konden daar vanwege de censuur lange tijd niet verschijnen. In de Francotijd verwierf zijn trilogie niettemin welhaast mythische proporties, een cultstatus die waarschijnlijk mede te danken was aan het feit dat slechts weinig Spanjaarden toegang hadden tot die boeken: ze waren er gewoon niet. Dat veranderde pas in 1977, twee jaar na de dood van Franco en ruim dertig jaar nadat de eerste edities elders waren gepubliceerd. De bekende Spaanse romanschrijver Antonio Muñoz Molina vat deze tragische ‘afwezigheid’ treffend samen in het voorwoord van een in 2018 verschenen catalogus bij een door de Britse oorlogscorrespondent William Chislett aan Barea gewijde overzichtsexpositie:
‘Een zo verwoestende oorlog en een zo lange en bloedige dictatuur als de Spaanse maken de terugkeer van hen die gingen erg moeilijk, ja bijna onmogelijk.’
Daarmee doelt Muñoz Molina op Spaanse schrijvers als Max Aub en Ramón Sender, die aan het eind van de Burgeroorlog in ballingschap gingen en daar veel van hun werk publiceerden, maar vervolgens in eigen land min of meer tot de vergetenen gingen behoren. Het land zoals ze dat verlaten hadden bestond niet meer en ook zelf waren ze in al die jaren veranderd en ingeburgerd geraakt in hun nieuwe land. Slechts enkele van deze bannelingen zouden na de dood van Franco alsnog in Spanje roem vergaren, zoals Francisco Ayala of Rafael Alberti, maar voor schrijvers als Aub (†1972) en Barea (†1957) was de ‘afwezigheid’ definitief geworden. De wel naar Spanje teruggekeerde auteurs werden veelal geëerd met (her)uitgaven van hun werk en overladen met literaire prijzen, maar dat was begrijpelijkerwijs minder het geval met de auteurs die inmiddels overleden waren.
Intro van de tv-serie ‘La forja de un rebelde’ (1990)
Televisieserie
De eerste editie van de trilogie die in 1977 in Spanje verscheen was dus de eerder genoemde Latijns-Amerikaanse versie, met foutjes. Pas in het jaar 2000 verscheen een grondig herziene, wetenschappelijk verantwoorde editie (bezorgd door Nigel Townson) en tien jaar later een échte wetenschappelijke editie, ditmaal bezorgd door de recentelijk overleden hispanist Gregorio Torres Nebrera. Eind twintigste eeuw was Arturo Barea zowaar een gevierd auteur geworden, hetgeen zeker mede te danken was aan een breed opgezette meerdelige tv-serie op basis van Barea’s trilogie. Dat was in 1990, en zou een van duurste producties ooit zijn van de Spaanse TVE. De regie van de serie was in handen van Mario Camus en werd uitgevoerd in coproductie met het Duitse Beta Film. In 2000 verscheen, bezorgd door Nigel Townson, ook een editie van niet eerder gepubliceerde werken onder de titel Palabras recobradas (‘Hervonden woorden’) en in 2001 een editie van zijn Cuentos completos (‘Verzamelde verhalen’).
Een belangrijk onderdeel van deze laatste bundel vormen de verhalen die Barea nog tijdens de Burgeroorlog had geschreven en die eind 1938 in Barcelona uit waren gekomen onder de titel Valor y miedo (‘Moed en angst’). Een bibliofiele rariteit. Arturo en Ilsa waren juist tevoren Madrid ontvlucht, meer uit angst voor de lange arm van de Spaanse communisten dan voor de Nationalistische troepen die Madrid onophoudelijk bestookten. Daarna pas, hevig teleurgesteld door de situatie in Spanje, verdrietig over de eigen rol daarin, alhoewel niet gebroken en niet verstoken van hoop, zette Arturo Barea zich aan het componeren van de grote trilogie over de jaren van zijn jeugd, zijn diensttijd in Marokko en het verlies van de Burgeroorlog. Op dat moment had hij weliswaar de strijd, zijn gezin en zijn land verloren, maar de échte liefde gevonden. In maart 1939, vlak vóór de definitieve val van de Republiek, zetten de Barea’s voet op Engelse bodem, met het zojuist voltooide manuscript van De smidse onder de arm. In Engeland kwam zijn schrijverscarrière in een stroomversnelling, evenals die van de journalist en vertaler Ilsa Kulcsar, waardoor het echtpaar al gauw genoeg verdiende om van de pen te kunnen leven. In Engeland, hun nieuwe vaderland, zouden ze zich gelukkig gaan voelen. In zijn beschouwingen en kritieken is Barea erg mild te noemen, maar soms schiet hij ook uit zijn slof, zoals in de bespreking van Hemingway’s roman For Whom the Bell Tolls, die hij melodramatisch en niet echt ‘Spaans’ vond. De manier waarop Hemingway de stalinistische agent en journalist Mijail Koltsov (in de roman Karkov geheten) ophemelt, moet hem een gruwel zijn geweest.
Radiopraatjes bij de BBC
Een belangrijke bron van inkomsten was echter zeker ook de BBC, die hem gevraagd had om wekelijks een radiopraatje te houden voor de sectie Latijns-Amerika van de BBC-wereldomroep. Dit deed hij van 1940 tot 1957, onder de naam ‘Juan de Castilla’ – een pseudoniem, om zijn familie in Spanje niet in problemen te brengen. Zijn Spaanse familie, inclusief zijn vier kinderen, zou hij trouwens nooit terugzien, met uitzondering van zijn zus Concha, al correspondeerde hij wel met zijn jongste dochter Adolfina, die hij tot drie keer toe uitnodigde zich in Engeland te vestigen. Zelf weet hij dat hoofdzakelijk aan de verschrikkingen van de oorlog. Eind 1957 kreeg hij de Aziatische griep en vervolgens stierf hij aan een hartaanval. Op dat moment zat het Franco-regime nog stevig in het zadel, maar vond het toch nodig om een Engels journalist te kapittelen die Barea een ‘Spaans’ schrijver had genoemd, zeggende dat het om een ‘Engelse’ schrijver ging. Deze Spaanse balling werd door datzelfde regime ‘Arturo Beria’ genoemd, met een vette knipoog naar Stalins hoofd van de Geheime Dienst. Dat heeft de oud-censor Arturo Barea ongetwijfeld pijn gedaan. Maar wat hem deugd zou hebben gedaan is dat inmiddels in Spanje weer goed over hem wordt gesproken en dat er sinds 2017 in de Madrileense wijk Lavapiés, tegenover zijn oude roomse school waar nu een universiteit in huist, een plein naar hem vernoemd is: ‘Plaza de Arturo Barea’. Ook Badajoz, Mérida en Novés eren de schrijver met een straatnaam.
Ilsa Barea-Kulcsar
Maar behalve Arturo Barea zelf, is ook Ilsa, de grote liefde in zijn leven, nog niet vergeten. Hoewel sterk gehecht aan haar eigen onafhankelijkheid, was zij zich na hun huwelijk Ilsa Barea-Kulcsar gaan noemen. Al tijdens hun periode van ballingschap in Parijs, toen Arturo begon te werken aan zijn trilogie, begon ook Ilsa te schrijven aan haar roman over de gebeurtenissen in Spanje. Waar Arturo zijn hele (auto)biografie verhaalt in de ik-vorm, gebruikt Ilsa een montage-achtige techniek om vanuit een steeds wisselend perspectief de situatie te beschrijven op de Telefónica, gedurende vier dagen in december 1936. Centraal daarbij staat het liefdesavontuur tussen een Spaanse commandant en een Duitse journaliste, maar belicht vanuit een tiental andere verhaalstemmen. Eén van die stemmen had zomaar iemand als Nico Rost kunnen zijn, die in de brochure Van het Spaanse vrijheidsfront verslag doet van een bezoek aan Madrid, in maart 1937:
‘Ik vraag den portier van het hotel de weg naar de Telefonica, het gebouw waar de Censuur zetelt en waar de buitenlandse pers haar informaties krijgt. (…) Het is het hoogste gebouw van Madrid en tegenwoordig bijna dagelijks het mikpunt van de artillerie der rebellen. De gevel vertoont vele gaten. Enkele vensters, die reeds kapotgeschoten werden, zijn thans dichtgemetseld, andere ramen zijn door telefonisten en beambten der Censuur die hier werken, met rechtopstaande matrassen gebarricadeerd, met het oog op granaatsplinters.’
Via soortgelijke stemmen als die van Rost pretendeert de roman een realistisch beeld te schetsen van het doen en laten van gewone mensen in een uitzonderlijke situatie. Waar Arturo Barea in De slag volstaat met een indringend, persoonlijk verslag van zijn eigen sores, wil Ilsa Kulcsar-Barea in haar roman meerdere stemmen samen één verhaal laten vertellen: haar verhaal… Zij voltooide haar verslag van die vier hectische Madrileense dagen in hun huis in het Engelse Hertfordshire, nog net vóór de val van de Republiek op 1 april 1939. De roman verscheen als feuilleton van zeventig afleveringen in de Oostenrijkse Arbeiter-Zeitung in maart-juni 1949, samenvallend met de tiende herdenking van het einde van de Burgeroorlog. Precies zeventig jaar later, in 2019 verscheen de roman ook in Spaanse vertaling: Telefónica (vertaald uit het Duits door Pilar Mantilla). Dat deze roman behalve een realistisch verslag van de onontkoombare val van Madrid ook een romantisch verslag is van de geboorte van een liefdeskoppel, zal niemand verbazen.
~ Hub Hermans
is emeritus, maar was als hoogleraar Moderne Romaanse letterkunde en cultuurkunde verbonden aan de Rijksuniversiteit van Groningen
Boek: De slag. Madrid tijdens de Spaanse Burgeroorlog – Arturo Barea
Lees ook: De Spaanse Burgeroorlog – Een samenvatting