In samenwerking met het Museum voor Oude Kunst te Brussel pakt het Jubelparkmuseum vanaf de hele zomer uit met een origineel project over eten en drinken doorheen de eeuwen. Aan de hand van diverse kunst- en gebruiksvoorwerpen bieden de musea aan de bezoekers een staalkaart van de cultuurhistorische evolutie van onze eet- en drinkgewoonten. Een greep uit wat er te zien is:
Van terracottamallen tot tafelservies
In de Egyptische cultuur zo’n 3000 jaar voor onze jaartelling neemt de steeds terugkerende jaarcyclus in de landbouw een belangrijke plaats in.
Zo ook in de mythe van Osiris, de god die uit de dood verrees. In verschillende graven uit het Nieuwe Rijk, ten tijde van de achttiende, negentiende en twintigste dynastie, circa 1550 tot 1070 voor Christus, werden kleine terracottamallen teruggevonden met de beeltenis van Osiris. De holle beeldjes waren opgevuld met een mengsel van vochtige aarde en graankorrels, die in het donker ontkiemden als een plechtige belofte van wedergeboorte aan de overledene. Daarnaast werden vaak ook zogenaamde graanmummies ontdekt. Deze kleine omzwachtelde bundeltjes slib hadden de vorm van Osiris. Daarbij symboliseerde het opgericht mannelijk lid van de god de herwonnen levenskracht.
In de klassieke literatuur vinden we vaak verwijzingen naar de pracht en praal van Koninklijke Perzische banketten met tafelservies in goud, zilver en glas. Zo werd in Fenicië en Syrië niet alleen wijn ingevoerd maar eveneens al de noodzakelijke attributen om deze te kunnen drinken. In verscheiden graven daterend uit de Achaemenidische periode (circa 550 voor Christus) werden bronzen drinkschaaltjes, zeefjes en lepels teruggevonden.
Voorts schenkt de tentoonstelling ook aandacht aan glaswerk. Na de verovering van Gallië nam glas als materiaal voor wijnserviezen een hoge vlucht omdat het de smaak van de drank niet beïnvloedde. In onze contreien was glas reeds in omloop tijdens de eerste eeuwen van onze tijdrekening en grotendeels afkomstig uit ambachtelijke ateliers rondom Keulen. Vooral het glaswerk met opgelegde glasdraadversiering was zeer in trek in de tweede eeuw tot medio derde eeuw. De erg typische spiraal- en zigzagmotieven vormden als het ware het meest in het oog springend kenmerk van hoe de ambachtslieden met hun creativiteit omgingen.
Koffie, thee en cacao
Het woord cacao is afkomstig uit het Nahuatl, de taal die werd gesproken door de Azteken. Deze bereidden chocolade door cacao te koken in water en er vervolgens het sap van een agave, maïsmeel, vanille of zelfs pigment aan toe te voegen. Het zijn de Spaanse conquistadores die in het begin van de 16de eeuw cacao en chocolade meebrengen en introduceren aan het hof van Keizer Karel. Tot in het midden van de 19de eeuw blijft chocolade vrijwel peperduur en dus voorbehouden aan de elite of de gegoede burgerij. Het recipiënt nodig voor de bereiding of het uitschenken ervan vertoont een grote gelijkenis met de koffiekan met dit verschil dat er in midden het deksel een opening is voor het uiteinde van een ‘moussoir’, meestal een houten schuimkloppertje dat gebruikt werd om de kokende vloeistof tot een smeuïg geheel op te kloppen. Verder kan de bezoeker op de tentoonstelling prachtige chocoladekopjes bewonderen die omstreeks 1720 gefabriceerd werden in de overbekende “Manufacture de Meissen”. Sommige ervan zijn versierd met chinoiserieën omgeven door sierlijke arabesken en uitgevoerd in rood, goud en violet .
Wat verder zijn dan weer koffiekopjes te zien uit het Turkse Kütahya dat samen met Iznik gespecialiseerd was in het vervaardigen van keramiek onder transparant glazuur. Deze minuscule kopjes geven ons een idee hoe kostbaar koffie was in het Osmaanse Rijk. Reeds halfweg de 16de eeuw werden in Istanbul de eerste koffiehuizen geopend. Het kostelijke goedje werd er gepeld, geroosterd en gemalen om vervolgens gemengd met suiker en water driemaal gekookt te worden om nadien met een klein schuimlaagje op te dienen.
Een andere blikvanger op de expositie is een negentiende-eeuws Japans theesetje. Het bevat al de nodige accessoires om tijdens uitstapjes of op verplaatsing een theeceremonie te kunnen houden: een theekommetje, een porseleinen flesje voor suiker, een metalen doosje voor wierook, een bamboe opkloppertje en een kunstig gelakte theebus samen met een opvouwbaar ivoren lepeltje om de groene poederthee op te scheppen. Al de onderdelen werden opgeborgen in een houten koffertje en beschermd door een brokaten hoesje.
Gastronomie in de schilderkunst
Het Museum voor Oude Kunst werkte naast een aparte ruimte voor de 19de eeuwse schilderijen een traject uit in zijn vaste opstelling waarbij stickers naast de schilderijen naar de opzet van het thema verwijzen. Het oudste werk is van Pieter Aertsen (ca. 1508-1575). Deze Nederlandse kunstschilder leverde een niet te onderschatten bijdrage tot het ontstaan van het stilleven als specifiek genre binnen de schilderkunst. Vaak koos hij Bijbelse onderwerpen die zich in de keuken of op marktplaatsen afspeelden. Door zijn bijna wetenschappelijk benadering in zijn composities van de kleur, vorm en textuur van eetwaren komt duidelijk naar voor dat spijzen en drank voor hem geen ondergeschikte rol vervullen. Treffende voorbeelden hiervan zijn: De Keukenmeid en Het gevecht tussen carnaval en vasten.
Een andere kunstenaar wiens werk te bewonderen valt is Willem van Aelst (ca. 1625-1683). Deze Nederlandse kunstenaar legde zich vooral toe op het schilderen van stillevens en meer bepaald composities met bloemen en vruchten, naast jachttaferelen. Te bekijken op de expo is één van zijn werken: Stilleven met wild en jachtgerei waarop onder meer een fazant en patrijs onderdeel uitmaken van de buit.
Voorts zijn er naast tal van andere werken, schilderijen te bezichtigen van vermaarde meesters zoals Isidore Verheyden (1846-1905), Gustaf Wappers (1803-1874) en Henri Evenepoel (1872-1899).