De revolutionaire jaren (Sexenio Revolucionario) begonnen na de geslaagde opstand: La Gloriosa of La Septembrina in september 1868 tegen het bewind van de toenmalige koningin Isabella II en eindigde in 1874 met het herstel van de monarchie onder Alfons XII.
Het was een zeer turbulente periode in de Spaanse geschiedenis waarin verschillende regeringsvormen elkaar afwisselden, zoals die van koning Amadeus I (1871-1873) en de eerste Spaanse Republiek (1873-1874). Deze wisselingen speelde zich af tegen een decor van drie ingrijpende maatschappelijke conflicten: de Cubaanse opstand die leidde tot een tienjarige oorlog, de Tweede Carlistenoorlog (1872-1876) en de opstand van de kantons in 1873.
De Septemberrevolutie
Net als bij vorige opstanden vormden lokale junta’s een belangrijke factor in het revolutionaire proces. Zij mobiliseerden het volk en vormden vanaf het begin van de revolutie tot aan het moment dat er een nieuwe centrale regering was de enige legitieme autoriteit. Na de nederlaag bij Alcolea droeg de eerste minister, José Gutiérrez, de macht over aan de Madrileense revolutionairen JoaquÃn Jovellar en Pascual Madoz. Laatstgenoemde werd tot president van de voorlopige centrale revolutionaire junta benoemd. In de rest van het land kregen de lokale bestuurders opdracht de macht over te dragen aan de junta’s. Deze machtsovername verliep vreedzaam, maar zoals te verwachten ontstond er frictie tussen het nieuwe centrale gezag en de lokale junta’s. Op centraal niveau trachtte men de macht van boven naar beneden te organiseren, terwijl de junta’s dat juist andersom wilden doen.
Op 8 oktober trad er een voorlopige regering aan met een gematigd progressief karakter, voorgezeten door generaal Serrano. Het ontbreken van de democraten in deze regering was een voorbode van de scheiding der geesten binnen de revolutionaire beweging. De regering probeerde allereerst de macht van de lokale junta’s te neutraliseren. Dat ging niet zonder slag of stoot. In diverse steden kwam de bevolking in verzet, niet alleen vanwege de eis tot ontwapening, maar ook omdat de regering bevolen had dat de tijdens de revolutie bezette landgoederen aan de eigenaars moesten worden teruggegeven. Het leger kwam er soms aan te pas om de orde te herstellen. Om de economie te versterken werd de peseta ingevoerd als enig wettige betaalmiddel en Spanje trad toe tot de mediterrane monetaire unie. Ook verscheen er een nieuwe wet op de mijnen en op de douanetarieven. Hoewel de voorlopige regering aan een aantal wensen van de bevolking tegemoet was gekomen, voer zij toch een koers die een heel eind afstond van het breed levende gevoel bij het volk dat de revolutie zou hebben moeten leiden tot een wezenlijk andere staatsvorm en het was dus niet vreemd dat republikeinen zich duchtig begonnen te roeren. Dat uitte zich in de verkiezingsuitslagen voor de gemeenteraden op 18 december, waarbij de republikeinen in tal van grote steden een goed resultaat boekten.
De grondwet van 1869
Bij de landelijke verkiezingen op 15 januari 1869 waren de gematigd liberalen (Partido Moderado) de grote verliezers en vormden de progressieven met 156 zetels de grootste fractie, gevolgd door de sterk opkomende republikeinen met 85, de unionisten met 81, terwijl de democraten er 20 bemachtigden, evenals de carlisten. De nieuwe Cortes begonnen met de benoeming van Serrano als eerste minister. Met instemming van de volksvertegenwoordiging handhaafde hij zijn regeringsploeg. Als belangrijkste onderwerp stond de formulering van een nieuwe grondwet op de agenda en ter voorbereiding ervan benoemden de Cortes een commissie onder voorzitterschap van de progressief Salustiano Olózaga. Al in april kon een tekst worden voorgelegd en op 1 juni werd de grondwet vastgesteld.
Zoektocht naar een koning
De zoektocht naar de nieuwe koning verliep moeizaam, want elke partij had zijn favoriet die zich verzekerd wist van steun uit een of ander Europees land. Van alle kandidaten was Antonio de Orléans, hertog van Montpensier, degene die zich het sterkst profileerde. Gehuwd met Luisa Fernanda, de zuster van Isabella II, kon hij rekenen op de steun van de unionisten en van een deel van het Spaanse leger. Hij bezat een enorm vermogen en had als samenzweerder tegen zijn schoonzus een stevige bijdrage geleverd aan de financiering van de revolutie. Voor zijn aanhang was hij de ideale kandidaat voor de troon, maar zowel Prim als de Franse keizer Napoleon III dachten daar anders over. Voor Napoleon III was het ondenkbaar dat een zoon van de in 1848 afgezette Franse koning Lodewijk Filips van Orléans de Spaanse kroon zou erven. Het zou de positie van Napoleon alleen maar verzwakken tegenover het Frankrijk vijandelijke Pruisen dat de kandidatuur van de hertog van Montpensier steunde.
Spanje onder koning Amadeus I
Gedurende het regentschap van Serrano kwam het op vele plaatsen, met name in Andalusië, tot opstanden, vooral ontketend door het ontevreden volk dat het de regering kwalijk nam zich niet te houden aan een aantal beloftes die gedaan waren na de geslaagde revolutie zoals het beëindigen van de belastingen op verbruiksgoederen, de consumos, en het afschaffen van het gehate systeem van rekrutering voor het leger, de zogeheten quintas (de term dateert uit vijftiende eeuw toen onder koning Johan II van Castilië (1406-1454) een systeem werd gecreëerd dat voorschreef dat één op de vijf mannen de militaire dienstplicht dienden te vervullen. Het werd opnieuw ingevoerd door Filips V in 1705).
Op 30 december 1870, dezelfde dag waarop Amadeus I arriveerde in Cartagena, overleed generaal Prim aan zijn verwondingen ten gevolge van een op hem gepleegde aanslag. De dood van Prim veroorzaakte een scheuring onder de progressieven. Behoudende progressieven vonden elkaar in de Partido Constitucional, die onder aanvoering stond van Práxedes Sagasta en die ook leden van de Union-Liberal aantrok zoals Serrano. Ter linkerzijde ontstond de Partido Radical onder leiding van de vooruitstrevende Manuel Ruiz Zorilla. En zo begon Spanje onder een slecht gesternte aan zijn eerste experiment met een democratische monarchie. De ontvangst van de koning was lauw en de straten van Madrid waren bijna leeg. De eerste regering onder Amadeus bestond uit vertegenwoordigers van de partijen die de revolutie van 1868 hadden veroorzaakt. Op 8 maart 1871 vonden algemene verkiezingen plaats onder leiding van minister Sagasta, die voor die gelegenheid een districtenstelsel hanteerde dat de regeringspartijen enorm bevoordeelde. Zij veroverden 235 zetels en de oppositie 128, waarvan er 52 naar de republikeinen gingen en 51 naar de carlisten. Deze oppositiepartijen toonden daarmee aan dat, ondanks de manipulaties van Sagasta, zij konden bogen op een stevige verankering in de maatschappij: de republikeinen in Andalusië en het mediterrane gebied en de carlisten in het noorden.
Deze opeenvolgende verkiezingsuitslagen weerspiegelde de toename van de sociale spanningen en om de druk van de ketel te halen werd besloten tot het doorvoeren van een aanzienlijke staatsrechtelijke hervorming: de vestiging van een republiek. Het experiment van een democratische monarchie beheerst door de Spaanse gegoede middenklassen die zich vervreemd hadden van de arme bevolking kon als mislukt worden beschouwd. Stabiliteit en een breed draagvlak onder de bevolking waren nodig vanwege de toenemende agressiviteit van de carlisten, de opkomst van de alfonsinos, een beweging die prins Alfons – de zoon van Isabella II – steunde als troonpretendent, de onlusten in het Caribisch gebied ten gevolge van de voorgenomen opheffing van de slavernij en vooral ook vanwege de toenemende kracht van de socialistische beweging. Koning Amadeus, die niet toegaf aan de wens van de geharnaste Spaanse monarchisten om de macht te grijpen, trad op 11 februari 1873 af en verliet het land. De Eerste Republiek werd uitgeroepen waarmee ruimte kwam voor andere denkbeelden. Sociale bewogenheid en federalisme vormden de basis van de komende periode.
De Eerste Spaanse Republiek
De samenwerkende radicalen en federalisten begonnen het nieuwe regime door het Congres en de Senaat samen te voegen tot de Nationale Assemblee bij wie de soevereiniteit van het land berustte. Het ontwerp voor invulling van de staatsvorm werd overgelaten aan de nog te kiezen constituerende Cortes. Geestelijk vader van dit concept was de intellectueel Francisco Pi y Margall, lid van de Partido Republicano Federal. Hoewel er veel vragen overbleven, was duidelijk dat de omwenteling drie wezenlijke elementen omvatte: het inwisselen van de monarchie voor een republiek, het inruilen van een confessionele staat voor een neutrale en de keuze voor een staat met een decentraal karakter. Pièce de résistance in dit alles was ongetwijfeld de vraag of de republiek gedefinieerd zou worden als een federale staat of als eenheidsstaat. Hier botsten de opvattingen van de rechtlijnig denkende, veelal oudere politici uit de federalistische gelederen die de staat van onderop wilden opbouwen met die van de radicalen die een eenheidsstaat voor ogen stond waarbij elk lager bestuursniveau verantwoordelijkheden kende die begrensd waren door het hogere niveau. Absoluut federalisme versus gedecentraliseerd bestuur. In afwachting van de formulering van een nieuwe grondwet bleef de constitutie van 1869 van kracht met uitzondering van de bepalingen die het monarchistisch karakter van de staat bepaalden.
De federalisten beschikten echter over een goed georganiseerde achterban die Pi y Margall in staat stelde deze poging van de radicalen te neutraliseren. Het resultaat was een homogeen kabinet van federalistische snit, wederom met Figueras en Pi y Margall in de hoofdrollen en Emilio Castelar, die als hoogleraar in 1865 Isabella II onbarmhartig had bekritiseerd, op de post van Buitenlandse Zaken. Castelar was eigenlijk de enige die verzoening nastreefde tussen radicalen en federalisten. De poging van de radicalen om het heft in handen te krijgen herhaalde zich in april nadat vanuit Barcelona de proclamatie van een zelfstandige Catalaanse staat was aangekondigd, maar Pi y Margall wist de Catalanen van hun voornemen af te brengen en ook de radicalen in toom te houden. De verkiezingen van mei gaven de doorslag toen de federalisten, nadat de radicalen zich hadden teruggetrokken, een enorme overwinning behaalden. Pi y Margall werd leider van een kabinet in afwachting van wat de constituerende Cortes zouden bepalen over de inrichting van de staat.
De Tweede Carlistenoorlog
In 1833 overleed Ferdinand VII, de vader van Isabella II, die haar had aangewezen als zijn rechtmatige opvolgster. Maar ook Karel, de broer van Ferdinand maakte aanspraak op de troon en zijn nazaten doen dat nog steeds. Al eerder had zich rond Karel (Carlos) een ultraconservatieve rooms-katholieke beweging gevormd, de carlisten die vooral aanhang hadden in de rurale gebieden van Catalonië, Navarra, het Baskenland en Aragón. Direct na het aantreden van Isabella II brak de Eerste Carlistenoorlog uit die duurde van 1833 tot 1840. De tweede Carlistenoorlog begon in 1873 en in de loop van dat jaar veroverden de carlisten gaandeweg grote delen van het Baskenland, Navarra en Aragón. De belangrijkste stad in het noorden, Bilbao, wisten zij echter niet in te nemen. Hoewel de kracht van de carlisten geleidelijk afnam, slaagden zij er wel in om in het noorden een soort alternatieve staat te creëren, gebaseerd op oeroude feodale opvattingen. Zij beschikten over een eigen pers en munt en herstelden in 1874 de Real y Pontificia Universidad de Oñate, bolwerk van conservatief rooms-katholicisme, waardoor de greep van de jezuïeten en franciscanen op het onderwijs terugkeerde in de bezette gebieden. De overmacht van de regeringslegers was uiteindelijk doorslaggevend en de oorlog eindigde in 1876.
De Antilliaanse opstanden
Nadat Cuba van 1857 tot 1866 geleden had onder een zware economische crisis, leefde het eiland in de jaren daarna op, mede dankzij de toenemende handel met de Verenigde Staten. Dit land, dat grondwettelijk de slavernij had afgeschaft, was economisch zeer expansief. Ook omdat de op Cuba nog bestaande slavernij hen een doorn in het oog was, deden de VS diverse pogingen om het eiland te kopen van de Spanjaarden. Behalve de instandhouding van de slavernij door de Spaanse heersers handhaafden zij op het eiland een zeer ouderwetse bestuursstructuur, die de Cubanen weinig rechten en vrijheden toestond. Zij konden geen openbare ambten bekleden, er was geen persvrijheid, vorming van politieke partijen was verboden en zonder de bevolking te raadplegen legde Madrid belastingen op. Revenuen van de Cubaanse economie werden vooral besteed aan doelen die voor Cuba van geen enkel belang waren. Ook Puerto Rico ging gebukt onder een dergelijke bestuursstructuur en het was daar waar de bevolking in opstand kwam nog voordat de revolutie uitbrak in Spanje zelf. Op 23 september 1868 werd door opstandelingen de onafhankelijkheid uitgeroepen (Grito de Lares), maar de Spaanse legereenheden maakte er korte metten mee.
![Puerta del Sol op dinsdag 29 september 1868](https://historiek.net/wp-content/uploads-phistor1/2017/06/Puerta-del-Sol-op-dinsdag-29-september-1868.jpg)
Cuba volgde op 10 oktober (Grito de Yara). Deze opstand begon op een kleine verwaarloosde suikerplantage in het arme oosten van het eiland waar Manuel Céspedes de slaven bevrijdde en de onafhankelijkheid uitriep. Er ontwikkelde zich een langdurige oorlog die de Spaanse legereenheden voor enorme problemen stelde vanwege de tropische hitte en regens, de moerassen, muskieten die ziektes als de gele koorts en malaria verspreidden en onder de Spanjaarden veel slachtoffers maakten. Het werd een taaie strijd waarin de opstandelingen door gebrek aan materieel en militair-strategische kennis weinig vorderingen maakten. Deze stagnatie bracht de Spanjaarden ertoe de immigratie vanuit het moederland op gang te brengen om langs demografische weg meer greep te krijgen op de kolonie. In 1877 was de oorlog verzand en besloten de strijdende partijen de vrede te tekenen.
De kantonnale opstand van 1873
Nadat op 12 juli Cartagena zich als zelfstandig kanton had uitgeroepen, volgden nog 17 andere kantons gelegen in het zuiden van het land waaronder Valencia, Cádiz, Sevilla, Salamanca en Málaga. Het waren door het volk gedreven opstanden die daarmee hun wensen tot sociale hervormingen kracht bijzette, waarbij lokale omstandigheden een grote rol speelden, maar die in elk geval de eis tot afschaffing van de quintas en de consumos inhielden. Het was overigens geen expliciet antiklerikale beweging. Hiertegenover stelde de regering Salmerón een beleid van harde repressie. Eind juli was het afgelopen met de meeste kantons. In Málaga hielden de opstandelingen het vol tot 19 september en Cartagena, dat door bombardementen vrijwel met de grond gelijk werd gemaakt, gaf zich pas over in januari 1874.
Het einde van de republiek
In Spanje begonnen de debatten in de constituerende Cortes over de nieuwe grondwet in augustus 1873. Het concept ervoor was voorbereid door een commissie onder voorzitterschap van Castelar. Uitgangspunt in dit concept was de eenheidsstaat, de Nación Española, waarin zeventien afzonderlijke staten zouden bestaan (het begrip kanton was zorgvuldig vermeden): dertien op het Iberisch schiereiland, twee eilandstaten (Balearen en de Canarische eilanden) en twee Amerikaanse staten (Cuba en Puerto Rico). De overige Spaanse gebiedsdelen zoals de Filippijnen bleven voorlopig buiten dit systeem. Er werden drie bestuurlijke niveaus onderscheiden. Het nationale niveau van de federale staat, het regionale niveau van de staten en dat van de gemeenten. De twee lagere niveaus kenden een eigen soevereiniteit of autonomie die echter begrensd werd door de competenties en rechten van het niveau erboven.
Begin september werd Castelar tot president benoemd in plaats van Salmerón die het voorzitterschap van de Cortes op zich nam. Om het hoofd te bieden aan de onlusten in het land zocht Castelar steun bij de meest conservatieve vleugel in de Cortes en bij het leger, wat hem in conflict bracht met de overtuigde federalisten. Vlak na de jaarwisseling, toen de kantonnale opstanden vrijwel voorbij waren, verklaarde Castelar de Cortes dat hij bereid was zijn idee over een federale staat te laten varen en dat hij zou kunnen leven met de grondwet van 1869 wat tot een verhit debat leidde en uitliep op een stemming over dit voorstel. Castelar verloor deze stemming en trad af waarna de Cortes overgingen tot het kiezen van een nieuwe regering. De vergadering werd echter onderbroken door een gewelddadige interruptie van militairen die de afgevaardigden naar huis stuurden. De staatsgreep van kapitein-generaal Mario PavÃa was daarmee een feit.
als Castelar de grondwet van 1869 als richtsnoer nam. In Sagasta vond hij een civiel geestverwant die graag wilde samenwerken met de militairen om een eind te maken aan de Carlistenoorlog. Vanaf september 1873 nam Sagasta de rol over van Serrano als president van de ministerraad. Maar noch Serrano, noch Sagasta was in staat om voldoende politieke stabiliteit te creëren wat voor de leider van de monarchistische beweging, Antonio Cánovas del Castillo, reden was om de terugkeer naar de monarchie te forceren. Op 1 december 1874 ondertekende kroonprins Alfons in Londen het het door Cánovas voorbereidde Manifest van Sandhurst, dat een blauwdruk inhield voor de vestiging van een constitutionele monarchie van rooms-katholieke snit, maar wel met de intentie het functioneren van het liberale politieke systeem te ondersteunen. Het manifest werd op 27 december in Spanje gepubliceerd en twee dagen later organiseerde generaal Arseno MartÃnez Campos een opstand in Sagunto (nabij Valencia) onder het uitroepen van Alfons XII als koning van Spanje. Cánovas del Castillo wierp zich op als de nieuwe minister-president om de Bourbonrestauratie ter hand te nemen.
Terugblik
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Spanje
Meer artikelen over de geschiedenis van Spanje
Serrano GarcÃa, R., España, 1869-1874, Junta de Castilla y León, 2002.
Suarez Cortina, M., La España Liberal (1868-1917), Editorial Sintesis, Madrid, 2006.