Deze oorlog is niet het einde, maar het begin van het geweld. Het is de smidse waarin de wereld in nieuwe grenzen en nieuwe gemeenschappen wordt gehamerd. Nieuwe mallen willen worden gevuld met bloed, en macht wordt gehandhaafd met harde vuist.Ernst Jünger, Der Kampf als Inneres Erlebnis (1928)
De vlammen van Smyrna (1922)
Op 9 september 1922 werd de stad Smyrna overspoeld door de hartstochten die in een decennium van oorlog voeren waren gewekt. Toen de Turkse cavalerie deze ooit welvarendste en meest kosmopolitische stad van het Ottomaanse Rijk binnenreed, keek de christelijke meerderheid van de bevolking in nerveuze afwachting toe.
Smyrna was een stad waarin moslims, Joden, Armeniërs en Grieks-orthodoxe christenen eeuwenlang min of meer vreedzaam hadden samengeleefd. Maar na bijna tien jaar oorlog waren de onderlinge etnische verhoudingen in de stad verstoord. Nadat het Ottomaanse Rijk in de Balkan-oorlogen van 1912-1913 bijna al zijn reusachtige Europese gebieden was kwijtgeraakt, had het zich in augustus 1914 in de Eerste Wereldoorlog als bondgenoot aan de zijde van Duitsland geschaard – en bleek ook nu weer tot de verliezende partij te behoren. Het verslagen Ottomaanse Rijk en zijn vernederde islamitische Turkse bevolking waren na de oorlog al beroofd van hun Arabische gebieden in wat later ‘het Midden-Oosten’ zou worden genoemd. Maar toen werden ze geconfronteerd met een nieuwe bedreiging: aangemoedigd door de Britse minister-president David Lloyd George was in 1919 een Grieks invasieleger in Smyrna geland, vast van plan zich een nieuw eigen rijk te verwerven in de deels door christenen bevolkte territoria van Klein-Azië.
Daarna had zich een meedogenloos, drie jaar durend conflict ontsponnen, dat werd gekenmerkt door talrijke wreedheden jegens moslims en christelijke burgers. Nu, in 1922, had het oorlogsgeluk de Grieken echter definitief in de steek gelaten. De overbelaste en slecht geleide Griekse troepen waren door de capabele leider van de Turkse nationalisten, Moestafa Kemal, naar het binnenland van Centraal Anatolië gelokt. Ze dolven het onderspit toen Kemal – beter bekend onder zijn latere erenaam Atatürk (‘Vader van de Turken’) – in de zomer van 1922 een groot tegenoffensief lanceerde. De haastige terugtrekking van het vernietigde Griekse leger ging gepaard met plundering, moord en brandstichting, gericht tegen de islamitische bevolking van West-Anatolië. Die gewelddaden hadden onder de christelijke bevolkingsgroepen van Smyrna geleid tot een gefundeerde angst voor wraak. Maar misleidende verzekeringen van de Griekse bezettingsautoriteiten in de stad en de aanwezigheid van maar liefst eenentwintig geallieerde oorlogsschepen in de haven van Smyrna gaven de Grieken en Armeniërs een vals gevoel van veiligheid. De westerse bondgenoten – vooral de Britten – hadden de Griekse verovering van Smyrna aangemoedigd, dus zij zouden beslist tussenbeide komen om de christelijke bevolking tegen islamitische wraakacties te beschermen.
Dergelijke verwachtingen bleken spoedig misplaatst, toen de grote tragedie van de stad zich ontvouwde. Vlak nadat het zegevierende Turkse leger Smyrna had veroverd, arresteerden soldaten de orthodoxe aartsbisschop Chrysostomos, een uitgesproken voorstander van de Griekse invasie, en droegen hem over aan hun commandant, generaal-majoor Sakallı Nureddin Pasja. De generaal leverde Chrysostomos uit aan een Turkse mensenmassa, die zich buiten zijn verblijf had verzameld en het hoofd van de metropoliet had geëist. Een waarnemer, een Franse matroos, vertelde:
De massa stortte zich met rauwe kreten op Chrysostomos en sleepte hem door de straat tot bij een kapperszaak, waar Ismael, de Joodse eigenaar, zenuwachtig in de deuropening toekeek. Iemand duwde de kapper opzij, greep een wit laken en knoopte dat om Chrystostomos’ nek. Hij riep: “We gaan hem scheren!” Ze rukten de prelaat zijn baard uit, staken zijn ogen uit met hun mes, sneden zijn oren, zijn neus en zijn handen af.
Niemand kwam tussenbeide. Ze sleepten vervolgens het verminkte lichaam van Chrysostomos naar een nabijgelegen achterafstraatje, waar ze hem in een hoek gooiden en lieten creperen.
De gewelddadige dood van de orthodoxe metropoliet van Smyrna was slechts de ouverture van een golf van geweldsorgieën die deden denken aan de plunderingen van vijandelijke steden tijdens Europese godsdienstoorlogen van de zeventiende eeuw. In de loop van de volgende twee weken werden naar schatting 30.000 Grieken en Armeniërs afgeslacht. Nog veel meer werden er beroofd, in elkaar geslagen of verkracht door Turkse soldaten, paramilitaire troepen en plaatselijke tienerbendes.
In de namiddag van 13 september gingen in de Armeense wijk van de stad de eerste huizen in vlammen op. De volgende ochtend stonden ook de meeste christelijke wijken van Smyrna in brand. Binnen enkele uren hadden duizenden mannen, vrouwen en kinderen hun toevlucht gezocht aan de kade. De Britse verslaggever George Ward Price aanschouwde het moorddadige tafereel veilig vanaf een oorlogsschip in de haven en legde een ‘onbeschrijflijk’ schouwspel vast:
Wat ik zie vanaf het dek van de Iron Guard is een ononderbroken muur van vlammen, drie kilometer lang, waarin twintig afzonderlijke, woest vlammende vulkanen getande, kronkelende vuurtongen zo’n dertig meter de lucht in slingeren. […] Een diepe koperrode gloed ligt over de zee en, het ergst van alles, uit de kelen van duizenden vluchtelingen die opeen zijn gepakt op de smalle kade, ingeklemd tussen de oprukkende vuurdood achter hen en het diepe water voor hen, klinkt voortdurend zo’n uitzinnig angstgeschreeuw dat het mijlenver nog te horen is.
Terwijl Turkse troepen de kade afsloten, probeerden veel wanhopige vluchtelingen de geallieerde schepen in de haven te bereiken. Toen het steeds duidelijker werd dat de geallieerden niet zouden ingrijpen of een poging zouden wagen hen per boot te redden, pleegden enkele angstige Grieken zelfmoord door het water in te springen en zich te verdrinken. Anderen wilden zich zwemmend in veiligheid te brengen, terwijl ze als een razende een van de geallieerde schepen probeerden te bereiken. Kinderen en bejaarden werden onder de voet gelopen door een massa die wanhopig trachtte te ontsnappen aan de ondraaglijke hitte van de brandende gebouwen om hen heen. Vee en paarden, die onder de omstandigheden onmogelijk te evacueren waren, braken hun voorpoten voordat ze het water in werden geduwd om te verdrinken – een tafereel dat werd vereeuwigd in het korte verhaal On the Quai at Smyrna, geschreven door de toen nog onbekende buitenlandcorrespondent van The Toronto Star, Ernest Hemingway.
Hemingway was slechts een van de vele westerse journalisten die verslag deden van de plundering van Smyrna. Enkele dagen lang was het wrede lot van de stad voorpaginanieuws in de hele wereld. Dit prikkelde de Britse minister voor de Koloniën, Winston Churchill, om de verwoesting van Smyrna in een brief aan de ministers-presidenten van het dominion te veroordelen als een ‘infernale orgie’ die ‘in de geschiedenis van de menselijke criminaliteit zijn gelijke nauwelijks kent’.
Zoals het meedogenloze lot van de christelijke bevolking van Smyrna en de daaraan voorafgaande bloedbaden onder de islamitische Turken op huiveringwekkende wijze illustreren, werd de Eerste Wereldoorlog niet onmiddellijk gevolgd door een periode van vrede. Churchill sloeg in feite de plank mis toen hij stelde dat wreedheden in Smyrna uniek waren.
Integendeel, schokkende, gewelddadige incidenten zoals die in West-Anatolië waren geen zeldzaamheid in wat vaak (maar nogal misleidend) wordt aangeduid als het ‘interbellum’, een keurig afgebakende periode die zou zijn begonnen met de wapenstilstand van 11 november 1918 en geëindigd met Hitlers aanval op Polen op 1 september 1939. Maar zo’n periodisering is alleen zinnig voor de belangrijkste overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog, namelijk Groot-Brittannië (het Verenigd Koninkrijk), met de belangrijke uitzondering van de Ierse Onafhankelijkheidoorlog, en Frankrijk, waarvoor het einde van vijandelijkheden aan het westelijk front inderdaad het begin van een naoorlogs tijdvak inluidde.
Voor de inwoners van Riga, Kiev, Smyrna of veel andere plaatsen in Oost-, Centraal- en Zuidoost-Europa bracht 1919 echter geen vrede, maar slechts een voortzetting van het geweld. ‘De wereldoorlog kwam formeel ten einde met de sluiting van de wapenstilstand,’ constateerde de Russische filosoof en geleerde Pjotr Stroeve, die de situatie beoordeelde vanuit het oogpunt van een publieke intellectueel, die midden in de gewelddadige burgeroorlog van zijn land van de bolsjewieken was overgestapt naar de Witte beweging.
‘Maar alles wat wij vanaf dat moment hebben meegemaakt, en nu nog meemaken, is in feite een voortzetting en transformatie van de wereldoorlog.’
Boek: De verslagenen. Waarom de Eerste Wereldoorlog nooit is opgehouden