‘Welkom op ons ‘vry socialisties, anti militaristies, alcohol en drugsvry terrein’. Kampeerterrein ‘Tot vrijheidsbezinning’ in Appelscha begroet de bezoeker nog in jaren zeventig spelling. De website meldt dat de noordelijke vrij-socialisten honderd jaar geleden onderdeel waren van de ‘arbeidersbeweging’, dat in de jaren zestig provo’s en krakers hier het hoogste woord voerden en dat het tegenwoordig op de camping draait om ‘ecologische vraagstukken, dierenrechten, antifascisme en overheidsrepressie’. Her en der hangen slogans van oude anarchisten. Een informatiebord herinnert aan ‘alle gevallen Kameraden’ die in de oorlog stierven als gevolg van het ‘bruutste geweld’.
De uit een rood nest uit Groningen afkomstige politicoloog Arend Hazekamp publiceerde dit voorjaar Geestverwanten van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Het vrije socialisme in Groningen, Friesland, Drenthe 1890-1940. Met meer dan zeshonderd pagina’s is dit een boek van de buitencategorie, waar Hazekamp meer dan dertig jaar aan werkte. Het boek wil ‘een integraal beeld’ geven van deze beweging. De vele uitroeptekens in de tekst (!) geven aan hoe de auteur dit oude verhaal nog altijd beleeft.

Hoe zagen vrije socialisten zichzelf? De affiche De Pyramide der Tirannie laat dat mooi zien. Dat gevoel, die houding en die opstandige geest laaien in ’t laatste kwart van de negentiende eeuw hoog op. De Sociaal Democratische Bond (SDB) is de eerste socialistische partij die aanslaat. De partij organiseert begin jaren 1890, als een economische crisis heerst, massale bijeenkomsten in de open lucht en colporteert met boeken, kranten en pamfletten. Kernboodschap is dat de arbeiders zich moeten verheffen uit hun armoede en ellende omdat ze een menswaardig lot verdienen.
Dat alles is de opmaat naar de vrij-socialistische beweging. De SDB ontploft in 1894. Parlementairen richten de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) op, de achterblijvers gaan door als Socialistenbond, waarvan delen in 1899 fuseren met de anarchistische beweging. Die geeft een blad uit met de fraaie naam De Anarchist, orgaan van goddeloozen, haveloozen en regeringloozen.
Domela Nieuwenhuis drukt ook op deze nieuwe combinatie zijn stempel. Zo noemt hij zijn nieuwe tijdschrift de Vrije Socialist. Het begrip ‘anarchisme’ is te beladen, gelet op de vele aanslagen onder die vlag in het buitenland. Het ‘vrije’ zit hem in het streven naar ‘zelfbevrijding van de arbeiders, die zich moesten ontwikkelen tot vrije persoonlijkheden die zelfstandig konden handelen’. Beide benamingen lopen later door elkaar heen.
Domela
In het Interbellum passeren communisten en sociaal-democraten het vrij-socialisme links en rechts. Als de vrij-socialisten afstand nemen van de Russische Revolutie leidt dat tot conflicten met de communisten. De tegenstelling met de SDAP is niet minder groot. Deze afkorting staat voor Sla de Arbeiders Plat, beweert vrij-socialist Jo de Haas.
In de jaren dertig neemt de overheidsrepressie snel toe. Verboden, voortdurend toezicht, arrestaties en ingrijpen, zo nodig met de blanke sabel, maken het niet makkelijk vrij socialist te zijn. De Spaanse Burgeroorlog verdeelt de beweging, velen steunen de oorlog tegen Franco en fascisme, ook met wapens. De meeste vrij-socialisten blijven echter pacifist. Na de oorlog, die ook onder vrij socialisten veel slachtoffer eist, veert de beweging in bescheiden mate weer op.
Antimilitarisme
De vuist die de vrij-socialisten ballen is uiteindelijk dus onmachtig. Toch is het niet allemaal tevergeefs. Kleine successen zijn er wel. Het antimilitarisme van de vrij-socialisten slaat aan. In eigen kring wordt het norm dat jongens dienstweigeren en de consequenties – lange gevangenisstraffen – aanvaarden. Als dienstweigering in de jaren twintig mogelijk wordt, is dat geen reden te juichen: het is ook een agitatiemiddel. De acties voor het gebroken geweertje gaan door.
Het opvoedingsideaal is: laat kinderen rennen, hollen en dansen, waardeer spontaniteit, leer ze zélf na te denken. Niet dat het altijd leuk is om vrij-socialistisch kind te zijn: Koninginnedag, Kerstfeest en Sinterklaas zijn taboe, net als oorlogsspeelgoed. Het ‘vrije’ uit zich in ge- en verboden. Toneel, declameren en zingen zijn weer wel toegestaan en populair. Het hoofdstuk over de sociaal-culturele wereld van de vrij socialisten is wat mij betreft het interessantste deel van het boek.
Binnen de beweging etaleren persoonlijkheden als Anton Constandse, Jo de Haas en Bart de Ligt zich. De laatste is boegbeeld van het antimilitarisme en voorloper in het denken over geweldloze sociale verdediging. Constandse inspireert als activist, spreker en schrijver, maar keert zich onder invloed van de Spaanse Burgeroorlog af van de beweging. Spreker en schrijver Jo de Haas blijft ook dan geweldloosheid trouw. Net voor de bevrijding vermoorden nazi’s hem.
Andere vrij-socialisten zetten eigen bedrijven op, zodat ze niet onder een baas hoeven te werken. Egbert Wagenborg is in 1898 schipper, geheelonthouder, vegetariër en Multatuli-lezer. De rederij die hij begint, wordt een groot succes en bestaat nog altijd. Egbert ‘betaalde beter’, aldus zijn partijgenoten, ‘maar nog altijd te weinig’. Vrouwen zijn ‘gelijkberechtigd’, maar blijven ‘in de praktijk’ meestal op de achtergrond, aan de talloze bladen leveren ze anonieme bijdragen. De vrij-socialisten zijn kinderen van hun tijd, aldus de auteur.
Vonk
Een paar kanttekeningen tenslotte. Terwijl delen van het kolossale boek lezen als een TGV, ontsporen andere in details. Het is bijvoorbeeld niet per se nodig te weten welke bloemist de bloemen bezorgt bij een of ander feest. Het eindeloze gekibbel en gekijf, fusie zus en splitsing zó houden de aandacht geen honderden pagina’s vast. En dat is jammer voor een beweging die thema’s agendeerde die het overdenken nog altijd waard zijn.
Bijvoorbeeld op een camping te Appelscha.