Wat als de nazi’s de Sovjet-Unie hadden verslagen? De vraag lijkt iets voor zogeheten ‘alternatieve geschiedenis’. Het eerste halfjaar na de inval van nazi-Duitsland en zijn bondgenoten in de Sovjet-Unie op 22 juni 1941 was de instorting van de unie echter alles behalve hypothetisch. De nazi’s hadden ook uitgewerkte plannen klaarliggen voor het ontmantelen van de verslagen Sovjet-Unie en de radicale omvorming van de veroverde sovjet-gebieden tot kolonies, protectoraten en economische wingewesten.
In Polen en de bezette stukken Sovjet-Unie die tussen 1939 en 1944 één tot vijf jaar onder nazibezetting stonden, begon men die plannen ook in de praktijk om te zetten. Hoewel er binnen de nazibeweging strekkingen en figuren waren die ijverden voor de terugname van Zuidwest-Afrika en de andere overzeese kolonies die het oude Duitse keizerrijk tussen 1884 en 1919 bezat, was het koloniale project van nazi-Duitsland in de eerste plaats tegen het oosten van Europa gericht, dus tegen een groot gedeelte van de blanke Europese wereld.
Tot aan de ‘AA-lijn’
“Wij nationaalsocialisten starten waar het zeshonderd jaar geleden eindigde. We stoppen de eeuwige Germaanse opmars naar het zuiden en het westen van Europa en kijken voortaan naar het oosten”, kondigde Hitler al in 1925 in Mein Kampf aan.
“We stoppen eindelijk ook met het koloniale- en handelsbeleid uit de vooroorlogse periode en gaan over naar de bodempolitiek van de toekomst. Indien we het vandaag over nieuw land in Europa hebben, kunnen we enkel denken aan Rusland en zijn onderworpen grensgebieden. Dat gigantische rijk in het oosten staat op instorten.
Het Duitse opperbevel besefte in 1941 goed dat de reusachtige Sovjet-Unie echt niet in één ruk of in één militaire campagne kon worden veroverd. Daarom werd voor de inval in de Sovjet-Unie de zogenaamde ‘AA-lijn’ ingesteld, een loodrechte lijn die liep van de noordelijke havenstad Archangelsk aan de Witte Zee tot Astrachan aan de Kaspische Zee ‒ twee plaatsnamen die beginnen met ‘A’. Die lijn moest de meest oostelijke limiet van de Duitse opmars vormen.
Oostelijke modelgouwen
Men wist ook dat de val van Leningrad en Moskou en de eventuele dood of gevangenname van Stalin niet noodzakelijk het einde zou betekenen van de sovjet-entiteit. Restanten van het bewind en van het sovjet-leger gingen waarschijnlijk naar het oosten achter de Wolga en de Oeral vluchten en in Siberië nog een soort ‘restant-Sovjet-Unie’ handhaven. Waren er slechts vage ideeën voor de her-organisatie van Siberië en de andere gebieden ten oosten van de Oeral na een sovjet-nederlaag, dan bestonden er wel concrete plannen voor het westelijke, Europese stuk van de Sovjet-Unie.
De prioriteit van de nazi’s was immers Europa eens en voor altijd te ontdoen van het ‘judeo-bolsjewisme’ en ‘Russisch expansionisme’, en in het oosten Germaanse levensruimte scheppen. In de praktijk kwam dit neer op het vestigen van de Duitse en Germaanse ‘surplus-bevolking’ uit West- en Centraal-Europa als kolonisten, en het verankeren van de veroverde oost-gewesten als toeleveringsgebieden van delfstoffen en vooral graangewassen in de economie van het Duitse grootrijk. De ‘minderwaardige’ Slavische bevolking wachtte germanisering en assimilatie, een bestaan als goedkope arbeidskrachten of diende op de één of andere manier uit de geannexeerde gewesten te worden verwijderd.
De nazitop en -ideologen gingen er ook van uit dat er ergens tussen de Wolga en Oeral een soort bufferzone en blijvende frontlinie zou ontstaan tussen een ‘restant-Sovjet-Unie’ en de toekomstige nazikolonies en dat communistische guerrillastrijders en sovjet-krijgsheren van daaruit regelmatig Duits-gecontroleerd gebied zouden aanvallen. Men beschouwde dit echter als iets dat de Duitsers in het oosten in een permanente staat van alertheid en strijdbaarheid zou houden.
Kolonisatieblauwdruk
Binnen de nazihiërarchie bestonden er verschillende en vaak botsende opvattingen over wat te doen met de veroverde gebieden en hun talrijke bevolkingsgroepen na de instorting van de sovjet-entiteit. Toch kwamen een aantal specifieke ideeën naar voor. De jurist Werner Best werkte bijvoorbeeld vier bestuurssystemen uit voor een naoorlogs Europa onder nazi-Duitse hegemonie. Een eerste groep staten, vooral bondgenoten als Hongarije en Roemenië, zou zelfstandig zijn en door de oorlog territoriaal zelfs fors uitbreiden, maar onder ideologisch verwante regimes een politiek voeren die volledig gericht is op de belangen van nazi-Duitsland.
Een tweede groep, waaronder een territoriaal gekortwiekt Frankrijk, zou formeel zelfstandig zijn maar dan wel onder een collaboratiebewind dat onder toezicht zou staan van een Duitse stadhouder en ter plekke gestationeerde legereenheden. In een derde groep Europese landen en gebieden zou wel lokale interne autonomie bestaan voor de inheemse niet-Duitse bevolking maar de centrale bestuursniveaus zouden volledig in handen van Duitsers komen. En tot slot zouden er rijks-kolonies zijn waar de lokale niet-Duitse bevolking hoegenaamd niet betrokken zou worden bij het bestuur. Deze twee laatste statuten waren vooral voorzien voor de oost-gebieden die op Polen en de Sovjet-Unie waren veroverd.
De blauwdruk voor het inlijven van de oostelijke gebieden was het door de landbouwkundige en demograaf Konrad Meyer uitgewerkte kolonisatiebeleid voor de rijks-gouwen Danzig-Westpreußen en Wartheland die in september en oktober 1939, na de Duitse inval, in het westen van het verslagen Polen werden gevormd. Hoewel die gewesten eerder al deel hadden uitgemaakt van het koninkrijk Pruisen en het Duitse keizerrijk was de meerderheid van de bevolking etnisch Pools. Danzig-Westpreußen en vooral Wartheland moesten evenwel zogenaamde ‘modelgouwen’ worden voor de germanisering en nationaalsocialistische transformatie van het oosten.
Großdeutschland
In de praktijk betekende dit dat beide gewesten demografisch stevig in Großdeutschland moesten worden verankerd door het ‘inplanten’ van zo’n 590.000 etnisch-Duitse kolonisten uit Letland en de andere Baltische gebieden, Galicië, Wolynië en uit Bessarabië of het huidige Moldavië. Hun voorouders waren in de middeleeuwen en in de achttiende eeuw naar het oosten gemigreerd. Nu wilden de nazi’s hen terug in het rijk hebben om de geannexeerde gewesten te bevolken en te verduitsen. Nazi-Duitsland, dat dan nog niet in oorlog met de Sovjet-Unie was, kon voor de ‘levering’ van ‘volksgenoten’ uit het oosten overigens beroep doen op de hulp van de Sovjet-Unie die die gebieden in september 1939 en juni 1940 was binnengevallen.
De kolonisten werden in Wartheland en Danzig-Westpreußen gehuisvest in speciaal gebouwde nationaalsocialistische nederzettingen en in hoeven en woningen die in beslag waren genomen van Polen en joden. De joodse populatie van de nieuwe gouwen werd in getto’s samengebracht en nagenoeg volledig geliquideerd. Ook de etnisch-Poolse sociaal-culturele elites werden voor een groot deel omgebracht of gedeporteerd. De Polen die in Wartheland en Danzig-Westpreußen bleven wonen werden onderworpen aan een verduitsings- en assimilatiepolitiek.
Andere talen dan Duits werden verboden. Een ander deel van de lokale Polen werd verdreven naar het beruchte Generaal-gouvernement ̶ het bezette maar (nog) niet geannexeerde kernland van Polen ̶ of werden als dwangarbeiders tewerkgesteld in de fabrieken, mijnen en landerijen in andere regio’s van Großdeutschland. Bedroeg het aandeel Polen in 1939 zo’n 60 procent van de bevolking in Danzig-Westpreußen en 85 procent in Wartheland, dan was dat tegen 1942 al gedaald naar respectievelijk 30 en ongeveer 65 procent.
Kaderplan
De nazi-Oostpolitiek was al vroeg een stokpaardje en monopolie van de SS en een kluwen van ermee verweven instellingen als het Reichssicherheitshauptamt (RSHA, de centrale veiligheidsdienst van nazi-Duitsland), het Reichskommissariat für die Festigung deutschen Volkstums (het commissariaat voor Duitse volksvestiging) en het Reichsministerium für die besetzten Ostgebiete (het rijksministerie voor de bezette Oostgebieden). De politiek die in die kringen werd bedacht en uitgewerkt werd vastgelegd in het zogeheten Generalplan Ost.
Het plan, eigenlijk een bundel documenten waarvan de volledige titel Generalplan Ost. Rechtliche, wirtschaftliche und räumliche Grundlagen des Ostaufbaues (‘Kaderplan Oost. Juridische, economische en ruimtelijke fundamenten van de opbouw van het Oosten’) luidde, bevatte een overzicht van maatregelen voor de bestuurlijke her-organisatie en de kolonisering van Polen en de westelijke Sovjet-Unie. Een eerste versie kwam begin 1940 tot stand binnen afdeling III-B van het RSHA. Tot het najaar van 1942 volgden nog verschillende uitbreidingen en herwerkingen tot het door het keren van de oorlogskansen aan relevantie inboette.
Het algemene uitgangspunt was, om de kolonisering van de gouwen Danzig-Westpreußen en Wartheland (dra ‘vestigingsfase №1’ genoemd) na de overwinning op de Sovjet-Unie over te doen als (als ‘vestigingsfase №2’) in een gebied waarvan de oostelijke limiet liep van het Ladogameer aan de Finse grens in het noorden naar de Zee van Azov in het zuiden. De te koloniseren gebieden, waaronder sommige zoals Oekraïne, Belarus en in mindere mate de Krim grote joodse populaties hadden, moesten eerst Judenfrei (‘vrij van joden’) worden gemaakt. Wat dat in de praktijk betekende is uitgebreid bestudeerd en gedocumenteerd.
Gevolmachtigde gouverneurs
De Oostgebieden gingen bestuurlijk gereorganiseerd worden in zogeheten Reichskommissariate of rijkscommissariaten. Dat waren gebieden waar naast de militaire bezettingsadministratie ook een burgerlijk nazibestuur werd opgezet onder rijkscommissarissen, een soort gevolmachtigde gouverneurs die onder het ministerie voor de bezette Oostgebieden vielen maar in de praktijk enkel verantwoording verschuldigd waren aan Hitler en Himmler. Van de vier geplande rijkscommissariaten hebben er twee bestaan. De twee andere bestonden enkel op papier omdat de nazi-Duitse opmars uiteindelijk tot staan is gebracht voor Moskou, Leningrad en Stalingrad.
Het eerste rijkscommissariaat, Ostland of Oostland, werd gevormd op 25 juli 1941 en omvatte het grondgebied van de drie Baltische landen die kort daarvoor nog onafhankelijk waren geweest voor ze van juni 1940 tot juni 1941 werden bezet door de Sovjet-Unie, en het noordoosten van Belarus dat in het Duits Weißruthenien heette. De Baltische regio werd als een oud Germaans gebied beschouwd omdat het in de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd lange tijd overheerst was geweest door Denemarken, de Teutoonse en Lijflandse ridderorden en Zweden. Daarom zou dit rijkscommissariaat binnen de nazi-ordening vrij ruime autonomie krijgen.
De vele Baltische Duitsers die voor de oorlog in de regio leefden en in 1939-40 hervestigd waren in Danzig-Westpreußen en Wartheland zouden vervangen worden door een nieuwe elite van nazifunctionarissen en verdienstelijke oostfrontstrijders ̶̶ waaronder Nederlanders en Denen ̶ en legeraanvoerders die landerijen zouden toebedeeld krijgen. De Baltisch-Finse volkeren en de Belarussen in het Oostland-rijkscommissariaat kregen autonomie en erkenning van hun talen op het lokale niveau. Maar op langere termijn was voorzien dat ook zij zouden verduitsen en assimileren, net zoals meer westwaarts in de Duitse gebieden van de middeleeuwen met de oude Baltische Pruisen en verschillende West-Slavische volkeren was gebeurd.
Cruciaal wingewest
Het tweede rijkscommissariaat, Oekraïne, werd eind augustus 1941 opgericht. Zijn grondgebied omvatte, naast een stuk Belarus, een groot deel van het huidige Oekraïne, evenwel zonder de regio Galicië met Lemberg (de Duitse naam voor Lviv), de Krim, Loegansk en Donetsk. Ook de Oekraïense havenstad Odessa viel niet onder dit commissariaat. Samen met de regio’s Transnistrië en Bessarabië was die in de zomer van 1941 immers geannexeerd door Duitslands bondgenoot Roemenië, dat zo’n 325.000 soldaten had ingezet bij de inval in de Sovjet-Unie. Er was wel voorzien dat het gebied van het rijkscommissariaat later, eens het sovjet-leger was verdreven, oostwaarts ging uitbreiden tot aan de Wolga.
De bezetters wisten dat het besturen van zo’n reusachtig gebied moeilijk kon zonder de actieve collaboratie van inheemse hulptroepen, ordediensten en lokale bestuurders en zelfs communistische functionarissen die hun kar hadden gekeerd. De nazipropaganda in het Oekraïens en Russisch speelde actief in op de sterke onderstroom van haat tegen het communisme. Hoewel die op zich heel begrijpelijk was na de tragische ervaringen met de stalinistische terreur en de collectivisatie van de jaren 1930, ging anticommunisme vaak hand in hand met virulent antisemitisme. Om de Oekraïense nationalisten te paaien werd ook een illusie onderhouden dat de onafhankelijke Oekraïense staat die van 1917 tot 1919 bestaan had, na de sovjet-nederlaag hersteld zou worden.
De nazi-rassentheoretici bepaalden dat ongeveer één derde van de Oekraïners, vooral de westelijke Oekraïners uit de regio’s Galicië en Wolynië en sommige noord-Oekraïense populaties, gegermaniseerd konden worden. De rest werd aanzien als een ‘reservoir’ van goedkope arbeidskrachten. Begin 1943 richtte de SS in Galicië, dat voor de oorlog Pools gebied was geweest maar een belangrijke Oekraïense populatie telde, een Oekraïense divisie op die op haar hoogtepunt twintigduizend manschappen telde. De eenheid werd vooral ingezet tegen joden, het Poolse patriottische verzet en tegen communisten. De bedoeling was echter dat ze op termijn deel zou nemen aan het SS-bestuur van de ‘inheemse zones’ in het ‘Oekraïense’ rijkscommissariaat.
Hongerpolitiek
Voor Hitler, en de adepten van het levensruimte-concept in het algemeen, vormde Oekraïne een ware obsessie. Als deel van het vruchtbare zwarte aardegebied en één van Europa’s belangrijkste graan-producerende zones werd het een speciale rol en positie toebedeeld in de economie van de nieuwe orde. Herbert Backe, nazi-Duitslands staatssecretaris voor voedselbevoorrading en landbouw, deelde de westelijke, Europese Sovjet-Unie op in twee economische gordels: één met productieve ‘overschotgebieden’ waar de zwarte aardegebieden van Oekraïne tot de Wolga toe behoorden; en één met de ‘deficitgebieden’ in de secundaire landbouwzones, de taiga en de toendra.
Om te vermijden dat Duitsland te maken zou hebben met ernstige voedseltekorten zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog, moesten de graanproductie en voedsellogistiek van Oekraïne en andere veroverde overschotgebieden voor Backe prioritair ingeschakeld worden in het voeden en bevoorraden van het grote Duitse bezettingsleger en de bevolking van Großdeutschland. In wat berucht raakte als het ‘Backe-hongerplan’ redeneerde men, dat de voedseltekorten, hongersnoden en ziekten die daardoor onvermijdelijk onder de plaatselijke Slavische bevolking zouden ontstaan die populatie gingen uitdunnen of minstens aanzetten om oostwaarts naar Siberië te migreren ̶ en daar een eventuele resterende sovjet-entiteit overspoelen met miljoenen vluchtelingen.
Men schatte dat in de westelijke Sovjet-Unie in dertig jaar tijd tot dertig miljoen mensen ̶̶ zowat een kwart tot een derde van de vooroorlogse populatie ̶ op die manier zouden omkomen of wegtrekken. Vooral stedelijke gebieden zouden worden getroffen en ontvolkt. Dat paste overigens ook in een opzet. Wilden de communisten in de Sovjet-Unie van de jaren 1930 met hongerpolitiek het platteland breken, dan wilden de nazi’s hetzelfde doen met de steden die ze als bolwerken van communisme beschouwden.
‘Speciale veiligheidszone’
In tegenstelling tot Polen dat volledig van de kaart diende te verdwijnen en nooit meer vervangen mocht worden door enige andere Poolse staatsentiteit, was voor de Russen in het systeem van rijkscommissariaten wel nog een soort ‘eigen’ rompstaat voorzien: het derde rijkscommissariaat, Moskovië. De grenzen van dit gebied vielen ongeveer samen met die van het grootvorstendom Moskovië op het einde van de vijftiende eeuw, evenwel zonder Karelië dat (terug) naar Finland zou gaan en zonder het Kola-schiereiland. Dat zou samen met de kustgebieden van de Barentszzee en het noorden van Rusland deel uitmaken van een ‘speciale veiligheidszone’ en wingewest van de centrale veiligheidsdienst RSHA.
De zware industrie op het grondgebied van dit commissariaat zou worden ontmanteld of vernietigd en de economie zou gebaseerd worden op subsistentielandbouw en bosbouw. En om te vermijden dat er in het gebied ̶̶ dat uiteindelijk wel het historische kernland van het oude Russische rijk was ̶ een Russisch nationalisme zou her-opstaan, zou het worden opgedeeld in verschillende kleinere ‘Russische’ regiocommissariaten onder lokale collaboratieregimes en Duitse stadhouders, en een paar etnische gebieden voor de Fins-Oegrische en Tataarse minderheden.
De oostwaartse Duitse opmars werd al begin 1942 tot staan gebracht voor Moskou, en dus bestond dit rijkscommissariaat enkel op papier. In het bezette westen van de Sovjet-Unie bestond van november 1941 tot augustus 1943 echter een Russisch gebied ter grootte van half België dat volledige interne autonomie had en zelfs over een eigen gewapende militie van zo’n tienduizend manschappen beschikte. De entiteit, die zo’n 580.000 inwoners telde, werd geleid door de collaborateur Bronislav Kaminski. Voor de nazibezetters was dit gebied een soort proeftuin van radicale ‘de-communisering’ en een blauwdruk voor het soort stelsel dat men in het ‘Russische’ rijkscommissariaat wilde invoeren.
Etnische protectoraten
Het vierde geplande rijkscommissariaat was Kaukasië. Dit gebied zou naast Cis-Kaukasië (de noordelijke Kaukasus met onder meer het Terek-gebied, Tsjetsjenië en Dagestan) en Transkaukasië (de toenmalige sovjet-republieken Armenië, Georgië en Azerbeidzjan) ook de provincie Astrachan en het oude kozakkenland in de zuidelijke Russische provincies Krasnodar en Stavropol omvatten. Duitse eenheden bereikten in de zomermaanden van 1942 de uitlopers van de Kaukasus. In de kozakkenregio Krasnodar, die net als Oekraïne in de vorige decennia zwaar te lijden had gehad onder het sovjet-regime, kregen ze aanvankelijk ook een zekere steun van de lokale bevolking en kozakken.
Maar het rijkscommissariaat Kaukasië kwam, net als Moskovië, nooit tot stand. Het is dus niet duidelijk hoe het er zou hebben uitgezien. De idee was om het te organiseren als een federatie van zeven etnische protectoraten voor kozakken, Kalmoeken en de verschillende Kaukasische volkeren. Ook deze regio werd gezien als een cruciale schakel in de naoorlogse economie van Großdeutschland en Europa. Omwille van de graanproductie en de visserij op de Kaspische Zee, maar vooral omdat 80 à 85 procent van de petroleumwinning van de Sovjet-Unie in dit gebied ‒ onder meer rond Bakoe en Grozny ‒ geconcentreerd was.
50 procent binnen 25 jaar
Een ander bestanddeel van de nazi-Oostpolitiek was de oprichting, binnen zowel rijkscommissariaten als bezettingszones, van drie zogenaamde vestigingsmarken. Dat waren prioritaire gebieden voor kolonisering waarbinnen Germaanse bevolkingsgroepen door vestiging, natuurlijke aangroei en het deporteren van de niet-Germaanse of niet-germaniseerbare groepen naar ander regio’s binnen de vijfentwintig jaar de helft van de bevolking moesten uitmaken.
De eerste vestigingsmark was Leningrad ̶ die na een sovjetnederlaag haar oorspronkelijk Duitse naam (Sint-)Petersburg terug zou krijgen ̶ en vooral de landstreek ten zuiden van de stad die in de middeleeuwen en in de zeventiende eeuw een Zweedse bezitting was geweest. Eens demografisch voldoende verduitst zou dit gebied naar het rijkscommissariaat Oostland gaan. De tweede vestigingsmark was het stroomgebied van de Memelrivier en de Poolse regio Białystok. Eens voldoende verduitst zou dit gebied de rijksgouw Südostpreußen worden.
De derde mark, die omwille van zijn strategische ligging aan de Zwarte Zee meteen een rijksgouw zou worden, zou bestaan uit de Krim en de provincie Cherson ten noorden van het schiereiland. Dit gebied ̶̶ dat Hitler naar verluidt eens het ‘het toekomstige Gibraltar van het Duitse rijk’ noemde ̶ zou voortaan Gotengau of Gotengouw heten, naar een tak van de Germaanse Oostgoten uit de late oudheid die er een koninkrijk hadden. De haven Sebastopol en hoofdplaats Simferopol zouden herdoopt worden in Theoderichshafen en Gotenburg. Er werd ook gedacht om binnen de Gotengouw een etnisch protectoraat voor de Krim-Tataren op te richten.
De initiële kosten van dat hele kolonisatieproject werd door zijn planners geraamd op 45,7 miljard rijksmark, waarvan 42 procent van privékapitaal, 34 procent uit de centrale rijks-staatskas en de rest van het rijkscommissariaat voor Duitse vestiging, de Duitse spoorwegen en een reeks andere instanties diende te komen. De eerste twee jaar zouden 300.000 (dwang)arbeiders worden ingezet voor het opzetten van de infrastructuur voor de circa 5,6 miljoen kolonisten.
‘Germanen aller landen…’
Zo’n vier miljoen van die kolonisten moesten uit de ‘overbevolkte plattelandsgebieden’ op het grondgebied van het oude Duitse rijk van voor 1937 komen. Daarnaast rekende men op een half miljoen landverhuizers uit de ‘surplus-bevolking’ van etnische Duitsers uit Hongarije, Roemenië, Joegoslavië en Italië. Vervolgens hoopte men via de buitenlandwerking van de nazipartij zo’n 160.000 ‘overzeese Duitsers’ ̶ mensen van Duitse afkomst van buiten Europa ̶ warm te maken om zich in de nieuwe oost-kolonies te komen vestigen.
Verder wilde men ook 150.000 Germaanse kolonisten werven in West- en Noord-Europa, waaronder uit Nederland, België en Denemarken. Er zouden ook nog zo’n 100.000 zogenaamde ‘kampkolonisten’ naar het oosten worden gestuurd, Duitsers die in de oorlog waren geëvacueerd en in doorgangskampen zaten, en geïnterneerde Duitse ‘asocialen’ die zich in de oostelijke kolonies maar eens nuttig moesten maken. Tot slot voorzagen de naziplanners op termijn ook de vestiging van 750.000 mensen uit ‘germaniseerbare’ Finse, Baltische en West-Slavische bevolkingsgroepen.
Naast de marken waren 36 zogenaamde vestigingssteunpunten voorzien, Germaanse enclaves langs de voornaamste oost-west-autowegen en spoorwegen die de gebieden verkeerstechnisch met het ‘eigenlijke’ rijk gingen verbinden. Elk steunpunt zou bestaan uit een nieuw te bouwen kernstadje van niet meer dan twintigduizend inwoners met daarrond, binnen een straal van tien kilometer, een web van dorpen. In de steunpunten zouden ook SS-frontveteranen worden gevestigd die als zelfvoorzienende soldaatboeren de Germaanse kolonisten moesten beschermen tegen oproer onder de inheemse bevolking en aanvallen van communistische partizanen.
Himmler verbood om in die nieuwe oost-nederzettingen, die ook een rol moesten spelen in de ontkerstening van het Germanendom, christelijke kerken te bouwen. In de plaats daarvan zou in elk dorp of stad een volkshal komen voor politieke bijeenkomsten en voor de nieuwe nationaalsocialistische cultus.
De zogenaamde Rußlanddeutsche, afstammelingen van Duitse landverhuizers die vooral in de achttiende eeuw naar het tsarenrijk waren getrokken en nog altijd in de Sovjet-Unie leefden, figureerden prominent in de nazipropaganda als voorbeelden van oude Germaanse inplanting in het oosten. Desalniettemin werden ze beschouwd als ‘gecorrumpeerd’ door jaren van sovjet-heerschappij, russificatie en door het pacifistische mennonietengeloof dat een deel van hen aanhing en dienden ze dus ‘her-verduitst’ te worden. In 1941-44 werden zo’n 250.000 Rußlanddeutsche uit Oekraïne op de Krim en in Wartheland hervestigd.
Met het keren van de krijgskansen in 1943 stortte de hele opzet van het Generalplan Ost in elkaar, eigenlijk ten voordele van een stalinistisch regime dat nochtans tien à vijftien jaar eerder, in de Sovjet-Unie van de jaren 1930, eveneens zijn bevolking onderwierp aan een radicale maatschappelijke her-formatering, hongerpolitiek, het deporteren van populaties en grootschalige dwangarbeid. Dat men desondanks verbeten terugvocht had minder te maken met enige toewijding aan Stalin en zeker niet aan communistische ideologie, maar omdat de ware koloniaal-genocidale intenties van de nazi-invallers snel genoeg naar boven waren gekomen. Het ging dus om overleven in eigen land.
Intentionele chaos
Door de manier waarop Duitse populaties zelf van hot naar her werden verplaatst, en door de rol die was weggelegd voor andere Germaanse volkeren en ‘germaniseerbare’ Oost-Europese populaties, had het koloniale project van de nazi’s meer een pan-Germaans dan strikt Duits karakter. De oost-kolonies moesten het sociaal laboratorium bij uitstek zijn voor het vorming van de nieuwe pan-Germaanse, nationaalsocialistische mens, net zoals de sovjet-ideologen en communistische technocraten dat wilden doen met hun ‘communistische nieuwe mens’. Het blijft echter gissen hoe doenbaar die kolossale opzet in de praktijk zou zijn geweest.
In bepaalde gewesten wellicht wel. De rest zou constant instabiel zijn. Volgens historicus Timothy Mulligan was de nazistaat, die van buitenaf strak, ‘op zijn Pruisisch’ georganiseerd leek, eigenlijk vooral een rijk van chaos. Dat zou waarschijnlijk al snel blijken in de oost-gebieden indien de oorlog een andere wending had genomen en de Sovjet-Unie verslagen of territoriaal langdurig geamputeerd zou zijn geweest. De machtsstrijd en botsende visies die altijd bestonden binnen de verschillende geledingen en fracties van de nazihiërarchie en de strijdkrachten zou steeds openlijker in en om de potentieel erg winstgevende oostelijke kolonies worden gevoerd.
Bovendien viel in de veroverde gebieden het ganse discours dat men daar onderdrukte en geannexeerde volkeren kwam bevrijden van het sovjetcommunisme en dat men hun nationale zelfstandigheid kwam herstellen, niet te rijmen met de eigenlijke agenda van raciale suprematie, kolonisering en rauwe economische uitbuiting. Een deel van de groepen en bewegingen die in de collaboratie waren gegaan uit anticommunisme en in de hoop hun soevereine staat terug te krijgen, zouden dus zeker in gewapende opstand tegen de nazibezetters en -kolonisten zijn gekomen eens het doordrong dat ze gerold waren.
De stormtroepen van de moefti. De SS-divisies Handschar en Kama
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur
-Unai Fernández de Betoño. “The Nazi anti-urban utopia: ‘Generalplan Ost’”. Mètode Science Studies Journal, 10, 2020, pp. 165-171. https://www.redalyc.org/journal/5117/511767145006/html/
-Kiril Feferman, “Looking east or looking south? Nazi ethnic policies in the Crimea and the Caucasus.” In: Anton Weiss-Wendt. Eradicating differences: the treatment of minorities in Nazi-dominated Europe. Cambridge Scholars Publishing, 2011, pp. 103-117.
-Stephen G. Fritz. “Ostkrieg: Hitler’s war of extermination in the East”. University Press of Kentucky, 2011, 688 p.
-Christian Ingrao. “La promesse de l’Est. Espérance nazie et génocide (1939-1943)”. Seuil – l’Univers historique, 2016, 467 p.
-Helmut Heiber. “Der Generalplan Ost”, Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte, 6(3), 1958, pp. 281-325. https://www.ifz-muenchen.de/heftarchiv/1958_3_5_heiber.pdf
-Alex J. Kay. “Exploitation, resettlement, mass murder: political and economic planning for German occupation policy in the Soviet Union, 1940-1941” Berghahn, 2006, 264 p.
-Peter Popp. “Der wahre Krieg des ‘Führers’”, Zeitschrift für innere Führung, 3/21, 2021 pp. 50-55. https://www.bundeswehr.de/resource/blob/5097870/66afe2867832ce2bda52fd70ba86dd7e/03-6-if-zeitschrift-fuer-innere-fuehrung-03-2021-data.pdf
-Heiko Suhr. “Der Generalplan Ost. Nationalsozialistische Pläne zur Kolonisation Ostmitteleuropas”. Grin Verlag, 2008, 68 p.
-Bruno Wasser. “Der Germanewall- Der Drang nach Osten”, Zeitschrift für Architekten, Stadtplaner, Sozialarbeiter und kommunalpolitische Gruppen, 1983, pp. 58-62.
-Voor de kerntekst van het Generalplan Ost, zie “Generalplan Ost, Rechtliche, wirtschaftliche und räumliche Grundlagen des Ostaufbaues”. Bayerische Staatsbibliothek, 100(0) Schlüsseldokumente zur deutsche Geschichte im 20. Jahrhundert. https://www.1000dokumente.de/index.html?c=dokument_de&dokument=0138_gpo&object=pdf&st=&l=de
-Online-Lexikon zur Kultur und Geschichte der Deutschen im östlichen Europa. Bundesinstitut für Kultur und Geschichte der Deutschen im östlichen Europa en Carl von Ossietzky-Universität Oldenburg. https://ome-lexikon.uni-oldenburg.de/