George Marshall, de Amerikaanse generaal en minister van Buitenlandse Zaken die door middel van het naar hem vernoemde Marshallplan de West-Europese economie na de Tweede Wereldoorlog een impuls gaf. Hiervoor ontving hij in 1953 de Nobelprijs voor de vrede.
George Marshall nam het initiatief voor het zogenaamde European Recovery Program (ERP), beter bekend onder de naam Marshallplan. De Amerikanen gaven niet alleen geld en goederen aan de verschillende West-Europese landen uit liefdadigheid, ze waren ook uit op een sterk West-Europa dat als buffer kon dienen tegen het communisme van Jozef Stalin. Sommigen gaan zelfs zo ver dat ze het gehele Marshallplan als propagandamiddel zien.
Voer voor de communisten
Het voorstel voor het Marshallplan deed George Marshall, toen Amerikaans minister van Buitenlandse Zaken in de regering van Harry Truman, op 5 juni 1947 tijdens een plechtige diplomabijeenkomst aan de Harvard-universiteit in Massachusetts. Hij ontving tijdens die gelegenheid een eredoctoraat en hield een opvallende rede. In zijn toespraak stond hij stil bij de slechte economieën van de net bevrijde landen van West-Europa. De strateeg stelde dat deze landen voer voor het communisme zouden zijn als er geen economische hulp kwam. Wat hem op economisch vlak vooral zorgen baarde was het feit dat de productie van de stedelijke industrie ver achterbleef bij de agrarische productie, die tijdens de oorlog veel minder hard was geraakt.
Marshall pleitte voor een grootscheepse hersteloperatie. Zonder steun zou de economische, sociale en politieke situatie in Europa volgens hem binnen enkele jaren flink verslechteren en dat zou ook grote gevolgen kunnen hebben voor de wereldvrede en, voor de minister ook niet onbelangrijk, voor de ontwikkeling van de Amerikaanse economie.
De landen die hulp zouden ontvangen moesten zelf een plan maken voor de besteding van het geld en de goederen die Amerika zou financieren. Dit initiatief moest vanuit Europa zelf komen. Hiermee hoopte Marshall ook de Europese samenwerking in het na-oorlogse Europa een impuls te geven. De Verenigde Staten zouden zich hierna beperken tot het opstellen van een hulpprogramma en steun bieden bij de uitvoer ervan.
De speech van George Marshall
Britse en Franse beleidsmakers organiseerden een overleg in Parijs, waar niet alleen de West-Europese landen maar ook Oostblok-landen en de Sovjet-Unie aanwezig waren. Marshall had deze landen bewust laten uitnodigen omdat hij niet de suggestie wilde wekken uit te zijn op een scheuring tussen oost en west.
Na vijf dagen overleg stapten de Sovjet-Unie en de Oostblok-landen echter al op. De Sovjets wilden onder meer niet toestaan dat Amerika controle zou uitoefenen op de besteding van uitgekeerde gelden. Moskou besloot hierop een zogenaamd Molotov-plan te starten (vernoemd naar minster Molotov van de Sovjet Unie) voor de landen in Oost-Europa. Dit plan liep echter op niets uit.
Economische samenwerking
Er bleven zestien landen over die in aanmerking kwamen voor Amerikaanse steun. Deze dienden gezamenlijk een steunverzoek ter waarde van 22,4 miljard euro in. Na een hevige publiciteitscampagne en maandenlang intensief overleg stemde het Amerikaans Congres in april 1948 in met het plan. Hierop werd de Economic Cooperation Administration opgericht. Deze keerde in de daaropvolgende vier jaar dertien miljard euro uit.
De zestien Europese landen richtten de Organization for European Economic Cooperation op. Deze bepaalde, samen met Amerika en Canada, hoe de Marshall-gelden verdeeld werden. Later voegde West-Duitsland zich bij deze club. Het was voor het eerst dat Frankrijk en West-Duitsland samen in een verbond zaten. Soms wordt de organisatie beschouwd als het begin van Europese economische samenwerking.
Kaakje
Alle landen die voor hulp in aanmerking kwamen, kregen bezoek van een soort van examencommissie die moest bepalen hoe hoog de nood in het land was. Lange tijd ging het verhaal rond dat deze commissie op een zondag in Nederland op bezoek kwam en door Willem Drees in zijn bescheiden burgerwoning aan de Beeklaan in Den Haag werd ontvangen met een kop thee en kaakje. De commissieleden zouden zo onder de indruk zijn geweest van die armoeiige ontvangst dat Nederland gedurende het eerste jaar van het Marshallplan het hoogste bedrag per hoofd van de bevolking ontving. Inmiddels is bekend dat dit verhaal de wereld in werd geholpen door voormalig minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns. En er bleek weinig van waar, zo toonden historici Hans Daalder Jelle Gaemers enkele jaren geleden aan in hun Willem Drees-biografie. Drees kreeg inderdaad thuis bezoek van Amerikaans gezant van het Marshall-programma, maar dat was in 1949 en toen ontving Nederland al een jaar lang steun. Daarnaast was de gezant een dag eerder samen met acht ministers al uitgenodigd voor een diner. En Drees’ vrouw was volgens de historici een veel te goede huisvrouw om zich te laten verrassen door onverwacht bezoek. Zij zou, aldus de historici, ‘heus wel wat beters in huis gehad zal hebben dan een karig kaakje.’
De eerste Marshall-goederen (1948)
In vier jaar tijd ontving Nederland ongeveer één miljard Amerikaanse dollars. Vanaf 1952 werd het Marshallplan geleidelijk afgebouwd. Even bleek het erop dat de Marshallhulp aan Nederland in 1950 al zou eindigen. Amerika begon toen de Koreaanse oorlog tegen het communisme en vroeg Nederland tevergeefs om ook troepen te sturen. De Amerikanen dreigde de hulp stop te zetten maar zover kwam het uiteindelijk niet.
Fragmenten uit de Harvard-rede van George Marshall:
Ik behoef u niet te zeggen mijn heren, dat de wereldsituatie zeer ernstig is. Dat zal geen enkel intelligent mens ontgaan. De moeilijkheid is alleen dat het probleem dermate ingewikkeld is, dat de veelheid aan informatie via kranten en radio het voor de gewone man uitermate lastig maakt zich een helder beeld van de toestand te vormen. Bovendien leeft het Amerikaanse volk ver van die gebieden op de wereld waar nood heerst en is het niet eenvoudig voor ons volk begrip te tonen voor de situatie en de daaruit voortvloeiende reacties van de noodlijdende volk en het effect van die reacties op hun regeringen tegen de achtergrond van onze pogingen de wereldvrede te bevorderen.
Bij het opstellen van een overzicht van wat Europa voor zijn herstel nodig heeft, zijn de verliezen aan mensenlevens, de zichtbare verwoestingen van steden, fabrieken, mijnen en spoorwegen in omvang te schatten, maar in de achter ons liggende maanden is het duidelijk geworden dat deze zichtbare vernielingen waarschijnlijk minder ernstig zijn dan de ontwrichting van de gehele structuur van de Europese economie. In de afgelopen tien jaar zijn de omstandigheden in hoge mate abnormaal geweest. (…) Gedurende de oorlog is de economische structuur van Europa totaal ingestort. Het feit dat er twee jaar na het beëindigen van de vijandelijkheden nog geen overeenstemming is bereikt over een vredesverdrag met Duitsland en Oostenrijk heeft het herstel aanzienlijk vertraagd. Maar zelfs indien deze moeilijke vraagstukken eerder zouden zijn geregeld, zou het herstel van Europa’s economische structuur veel meer tijd en inspanning kosten dan was voorzien. (…)
Werkverdeling is de grondslag van onze moderne beschaving. Op dit tijdstip wordt zij met ineenstorting bedreigd. De industrie in de verstedelijkte gebieden produceert niet voldoende goederen om te ruilen met de agrarische productie. Er heerst een tekort aan grondstoffen en brandstof. Machines ontbreken of zijn versleten. De boeren kunnen niet de goederen kopen die zij wensen aan te schaffen. Wanneer zij hun producten verkopen en daarvoor worden betaald met geld waarmee zij niets kunnen doen, beschouwen zij de verkoop als een verliesgevende transactie. (…) Intussen hebben de mensen in de steden te weinig voedsel en brandstof. De regeringen zijn derhalve genoodzaakt buitenlandse valuta en kredieten te gebruiken om in het buitenland deze levensbehoeften aan te kopen. Dit proces betekent een uitputting van de fondsen die dringend nodig zijn voor het herstel. (…)
De kern van het probleem is dat de Europese behoefte in de komende drie of vier jaar met betrekking tot buitenlands voedsel en andere essentiële goederen – in het bijzonder uit Amerika – zoveel groter zijn dan de financiële draagkracht van Europa, dat dit werelddeel hulp van buitenaf nodig heeft ter aanvulling van de eigen bronnen, en dat zonder die hulp Europa economisch, sociaal en politiek zal verkommeren, in zeer ernstige mate. (…)
Het is logisch dat de Verenigde Staten moeten doen wat in hun vermogen ligt om de terugkeer van normale economische situaties te helpen bevorderen en politieke stabiliteit en vrede in de wereld te waarborgen. Onze politiek is niet gericht tegen welk land of welke doctrine ook, maar tegen honger, armoede, wanhoop en chaos. Het doel daarvan dient te zijn de herleving van een werkzame economie in de wereld zodat zich politieke en maatschappelijke voorwaarden kunnen vormen waaronder vrije instellingen kunnen bestaan. Een zodanige hulp moet niet incidenteel zijn, niet alleen dan worden verleend wanneer zich ergens crises voordoen, daarvan ben ik overtuigd. Alle hulp die deze regering in de toekomst zal verlenen dient eerder te worden beschouwd als een geneesmiddel dan louter als een lapmiddel. Aan elke regering die bereid is deel te nemen aan het herstelwerk, zal de regering van de Verenigde Staten naar mijn overtuiging volledige medewerking verlenen. Iedere regering die tracht het herstel van andere landen te verhinderen, kan van ons geen hulp verwachten. Regeringen, politieke partijen of groepen die menselijk leed willen bestendigen, teneinde daar politiek of anderszins van te profiteren, zullen kunnen rekenen op tegenstand van de Verenigde Staten Het is reeds duidelijk dat, alvorens de Verenigde Staten en pogingen kunnen voortzetten de situatie te verlichten en Europa te helpen op de weg naar herstel, er een zekere mate van overeenstemming moet zijn tussen de Europese landen ten aanzien van hun behoeften en het aandeel dat die landen zelf kunnen leveren aan de hulp die onze regering zal verlenen, willen onze maatregelen het beoogde resultaat hebben. Het zou voor onze regering noch juist noch doeltreffend zijn een unilateraal hulpprogramma te ontwerpen om Europa economisch weer op de been te helpen. Dat is een zaak van de Europeanen zelf. Ik ben van oordeel dat het initiatief van Europa dient uit te gaan. (…)
Het hulpprogramma moet een gemeenschappelijke zaak zijn en de instemming hebben van een groot aantal zoniet van alle Europese landen. Wezenlijk voor het welslagen van het aandeel van de Verenigde Staten is het begrip dat het Amerikaanse volk zal opbrengen voor de aard van het probleem en de hulpmiddelen die zullen moeten worden aangewend. Politieke hartstochten en vooroordelen mogen daarbij niet in het geding zijn. Door een vooruitziende blik en de bereidheid van ons volk de grote verantwoordelijkheden op zich te nemen die de geschiedenis op onze schouders heeft gelegd, zullen wij de moeilijkheden overwinnen die ik hier heb uiteengezet.
5 juni 1947 – Bron: Onze Jaren 45-70, dl 17 – p.526