Hij geldt als een van de grootste pioniers en verzamelaars op archeologisch gebied. Giovanni Battista Belzoni (1778-1823) ‘roofde’ begin negentiende eeuw vele kostbare vondsten en prachtige kunstschatten weg van de oevers van de Nijl. De Italiaan begon zijn carrière als ‘kermisattractie’ en eindigde zijn leven als ontdekkingsreiziger en dysenterie-slachtoffer onder een Afrikaanse boom.
Belzoni werd geboren in Padua in 1778 als zoon van een arme kapper en groeide op in Rome, waar hij hydraulica studeerde, maar ook overwoog het klooster in te gaan. Zijn reislust zou gewekt zijn door het lezen van Robinson Crusoe, geschreven door Daniel Defoe. In 1800 ontvluchtte hij zijn vaderland, waar Napoleon danig huis hield. Hij trok naar het koninkrijk Hannover waar hij als soldaat diende. Doorreizend trad hij in de Nederlanden op straathoeken op als gewichtheffer.

In het Sadler’s Well Theatre in de Londense wijk Islington hielp Belzoni een theaterstuk arrangeren, waarbij een grote waterbak van 3 bij 12 meter op het toneel werd geïnstalleerd als ‘een rivier waarop een bootsman in zijn bootje op en neer voer’. Belzoni schaamde zich later voor deze periode en vermeed elke verwijzing naar zijn ‘jeugdzonden’ – niet verwonderlijk gezien het grillige verloop van zijn jonge jaren, met ambities in de hydraulica, het kloosterleven en uiteindelijk een bestaan als bohemien.
Egypte
Bijna tien jaar na zijn aankomst in Engeland reist Belzoni in 1815 met zijn vrouw Sara en een bediende via Spanje en Portugal naar Egypte, waar hij een arbeidsbesparende irrigatiemethode voor de Nijlvallei probeert te introduceren bij de verlichte heerser Mohammed Ali. Deze kleurrijke figuur, oorspronkelijk afkomstig uit de Balkan, introduceert in dienst van de Turkse sultan talloze innovaties in Egypte, waarvoor hij Europeaanse ingenieurs en uitvinders aantrekt.

Via de Zwitserse arabist en geoloog Johann Burckhardt komt hij op het idee zich te richten op de piramiden, hun mysteries en rijkdommen. In Cairo komt hij in contact met de Engelse Henry Salt, die in 1816 consul wordt met als speciale missie Egyptische oudheden en kunstschatten. Hij vraagt Belzoni voor hem op pad te gaan. Dit betekent opnieuw een wending in Giovanni’s leven, want hij onderneemt vervolgens drie lange reizen om archeologische vondsten te verwerven.
Een borstbeeld van Ramses II

Het is geen eenvoudige onderneming om een blok steen van zo’n omvang te manoeuvreren aan boord van een schip, dat als het gewicht op de ene kant rust, onmiddellijk scheef komt te liggen…
Hijzelf moet ook nogal wat ontberen: “In de nacht voel ik me onwel door de grote hitte overdag. Nooit eerder heb ik de zon zo verzengend meegemaakt.” Het graniet is zo heet, dat het met de blote hand nauwelijks aangeraakt kan worden.
Vervolgens weet hij tijdens een gevecht op het eiland Philae een vondst uit handen van Arabieren, ingehuurd door een Italiaanse verzamelaar, te redden. De obelisk, bijna zeven meter hoog, komt net als meerdere archeologische vondsten in die tijd in privéhanden terecht en belandt uiteindelijk op het Engelse landgoed Kingston Lacy in Dorset.
Aboe Simbel en farao Sethos I
Tijdens zijn tweede reis (februari 1817 tot maart 1818) weet Belzoni het Aboe Simbel tempelcomplex zandvrij te maken en te openen; de voorgevel blijkt getooid met zes kolossale beelden die uit de rots zelf gehouwen zijn en een brede strook met hiëroglyfen.

De meest spectaculaire vondst is de sarcofaag van farao Sethos I, gemaakt van doorschijnend albast (ook nu nog een topstuk van het Soane’s Museum in Londen). De museumcatalogus vermeldt “…werd ontdekt in de tombe van de farao door Giovanni Battista Belzoni in oktober 1817. De tombe is de meest indrukwekkende van een reeks in de rotsen uitgehouwen grafkelders…”
Belzoni beschrijft achteraf dat het (mede door zijn omvangrijke postuur) kruipend geen sinecure was, zich in bochten wringend, in grafkamers door te dringen. Bij sommige doorgangen, die tot honderden meters lang zijn “… is er niet meer dan 25 centimeter extra ruimte die je kruipend als een slak moet passeren op hoekige, puntige stenen zo scherp als glas (….) omgeven door lichamen, stapels mummies rondom, die me, voordat ik er aan gewend was, met afschuw vervulden.” En dat bij schaars licht, weinig zuurstof, bijna flauwvallend van het stof, dat keel en neus verstopt:
Ik kon het niet helpen dat ik bedekt werd met botten, benen, armen en hoofden die van bovenaf op me rolden (…) Ik werd gewaar dat mummies nogal onprettig smaken.
Tijdens zijn ‘rooftochten’ moet deze niet aflatende doorzetter ook nog eens opboksen tegen Franse concurrenten, die geen enkele list schuwen, lokale bestuurders omkopen en geheime afspraken met arbeiders maken, die helpen graven, om te voorkomen dat ze Belzoni helpen.

Gizeh
Tijdens de derde reis (mei-augustus 1818) naar Thebe en Aswan weet Belzoni de tweede piramide van Gizeh te openen, waarvan onbekend is of er zich ook een graf in bevindt. Het valt hem op dat een steenblok aan de onderkant los zit: “Ik liet hem diezelfde dag verwijderen en vond een opening die naar het binnenste leidde (…) Ik pakte een kaars en naar binnen kijkend zag ik een grote ruimte…” Het is riskant, één van de arbeiders komt in een doorgang bijna om het leven: “Een groot steenblok, niet minder dan anderhalve meter bij een meter groot, viel naar beneden, terwijl de man eronder aan het graven was…” Belzoni krast zijn naam in de piramide als onthuller van de graftombe.

Beroemdheid
In september 1819 vertrekken ze samen naar Engeland. Daar aangekomen, blijkt Belzoni intussen te zijn uitgegroeid tot een salonfähige beroemdheid. Sir Walter Scott prijst hem als ‘De best ogende reus, die ik ooit gezien heb’ en bij uitgever John Murray verschijnt zijn tweedelige, geïllustreerde boekwerk over de Egyptische reizen. Belzoni schrijft: “Het bejubelde borstbeeld van de jonge Memnon, dat ik uit Thebe weghaalde, bevindt zich nu in het British Museum.¨

De openingsstunt in de zomer van 1821 is het afwikkelen van een goed geconserveerde mummie in bijzijn van prominente medici en wetenschappers. De Times looft de tentoonstelling en Belzoni’s zorgvuldige gearrangeerde uitstalling van tweehonderd museumstukken. Mensen wanen zich er in piramiden en graven; ze betreden twee nagebouwde grafkamers van Sethos I met gipsafdrukken en wasmodellen, die Belzoni van beelden en reliëfs heeft laten maken. Er zijn mummies, een opengewerkt model van een piramide, papyrusrollen, delen van een terracotta graf en de zeldzame sarcofaag van farao Sethos I, die Belzoni wil verkopen, maar waarover een strijd ontbrandt tussen hem, Salt en het British Museum, dat uiteindelijk afziet van aankoop, waardoor Belzoni er niets aan overhoudt. Zijn teleurstelling wordt versterkt doordat hij nauwelijks de erkenning krijgt die hij verdient en deels naar Salt toe gaat, die slechts (overheids)geld beschikbaar stelde om de vondsten te kunnen doen en niet in droogte, hitte en onder zware omstandigheden heeft moeten afzien.
Timboektoe
Belzoni gaat naar Parijs, Sint Petersburg en zorgt, alle societyverplichtingen beu, in Italië voor zijn familie. Vervolgens smeedt hij in 1822 een plan, waardoor zijn leven opnieuw een wending neemt, en wel als ‘ontdekkingsreiziger’: hij wil de nog onbekende Afrikaanse stad Timboektoe zien te bereiken, waarin veel avonturiers voor hem zijn gefaald en hij wil onderzoeken of de Nijl en de Niger inderdaad één en dezelfde rivier zijn, die van Timboektoe naar Cairo loopt, zoals wordt beweerd. Belzoni:
Ik zal een andere erepalm aan de tempel van Fortuin toevoegen, maar als daarentegen mijn project mislukt, zal opnieuw een naam worden toegevoegd aan de lange lijst van hen die in de rivier der vergetelheid zijn ondergegaan.
Hij reist af naar de Westkust van Afrika. Sara begeleidt Giovanni tot Fez in Marokko. Hij wil vanaf daar alleen op onderzoek uitgaan, maar er heerst angst voor overvallen door de Toearegs. Eenmaal vanaf een ander vertrekpunt op weg gegaan, loopt hij dysenterie op. Hij wordt door zijn rechterhand Houston in een kano terug naar de kust gepeddeld, terwijl hij zichzelf grote hoeveelheden opium en wonderolie toedient. Hij vraagt Houston, terwijl hij zijn ring met een grote rode amethist afdoet, deze aan Sara te geven en zijn spijt over te brengen dat hij te zwak is een laatste bericht aan haar te schrijven. Hij sterft 3 december 1823 roemloos in Gwato en wordt er begraven bij een arasmaboom.
Veertig jaar later reisde Richard Burton, beroemd linguïst en spion, naar Gwato in het huidige Nigeria. Hij had Belzoni ooit geprezen als ‘een imponerende man, sterk als Hercules, knap als Apollo…’.
In Gwato was er niets meer over van het graf en trof hij slechts de boom aan op de plek waar Belzoni begraven was.