Naar het einde van de Tweede Wereldoorlog toe bestond een aanzienlijk deel van de nazi-Duitse strijdkrachten uit etnische Duitsers van buiten het Duitse rijk en uit niet-Duitsers uit West- en Centraal-Europa, de Sovjet-Unie en Joegoslavië. In die brede waaier aan etnische groepen en nationaliteiten − waaronder Belgen en Nederlanders − zaten ook Bosniërs, met twee eigen SS-divisies. Het verhaal van een militair-ideologisch experiment om moslims voor de nationaalsocialistische zaak te winnen, op de achtergrond van de Joegoslavische burgeroorlog die binnen de Tweede Wereldoorlog woedde.
Onafhankelijke Staat Kroatië
De Bosniërs of Bošnjaci zijn een zuidelijk Slavisch volk dat een variant van het Servo-Kroatisch spreekt. Het onderscheidt zich van de etnisch-verwante Kroaten en Serviërs doordat het de soennitische islam en niet het katholieke of orthodoxe christendom aanhangt. Hun voorouders hadden zich geleidelijk tot de islam bekeerd nadat het Ottomaanse rijk in de tweede helft van de vijftiende eeuw het oude koninkrijk Bosnië en Hercegovina was binnengevallen en had geannexeerd. Tegen het jaar 1600 bestond de bevolking van Bosnië overwegend uit moslims. Na het einde van de Ottomaanse heerschappij in de regio in 1878 werden Bosnië en Hercegovina tot 1918 protectoraten en later autonome rijksgebieden van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, voor zij tot 1941 in het koninkrijk Joegoslavië terechtkwamen.
Van april 1941 tot mei 1945 maakten de gebieden van Bosnische moslims deel uit van de zogenaamde Onafhankelijke Staat Kroatië – de OSK − die was opgericht na de capitulatie van het Joegoslavische leger tegen de Duisters en Italianen en de opheffing van het Joegoslavische koninkrijk. De OSK, die heel het huidige Kroatië − met uitzondering van Istrië en stukken Dalmatië −, heel Bosnië-Hercegovina en een paar districten van Servië omvatte, was in naam onafhankelijk maar in de praktijk een protectoraat van de as-mogendheden. Nazi-Duitsland bezette het binnenland, met inbegrip van Bosnië en Hercegovina. Fascistisch Italië bezette tot het najaar van 1943 de Dalmatisch-Adriatische kust en zijn onmiddellijke achterland. Het installeerde ook een Italiaanse prins als officiële koning van Kroatië.
Het feitelijke staatshoofd van de OSK was echter premier Ante Pavelić die ook de poglavnik of leider van de fascistische Ustaša-beweging was. Hoewel de OSK was opgericht als een groot-Kroatisch thuisland, bestond slechts de helft van zijn 6,5 miljoen inwoners uit ‘eigenlijke’, rooms-katholieke, Kroaten. Serviërs en andere orthodoxe christenen maakten ongeveer een derde, en de ongeveer 717.000 moslims, hoofdzakelijk Bosniërs, meer dan een tiende van de bevolking van de OSK uit. Om het aandeel etnische Kroaten in het land op te drijven en de opkomst van een Bosnische nationale beweging tegen te gaan, werden de Bosnische moslims dus niet als een aparte etnische groep geteld maar beschouwd als etnische Kroaten van islamitische in plaats van rooms-katholieke geloofsbelijdenis. Het OSK-bewind erkende officieel ook de soennitische islam naast het rooms-katholicisme als geloof van de Kroatische natie.
De Bosniërs en hun notabelen en geestelijke hiërarchie hadden doorgaans gemengde gevoelens bij de OSK en het bewind van Pavelić. Zoals veel Kroaten verwelkomde een deel van de Bosniërs de oprichting van een onafhankelijk Kroatië aanvankelijk als een soort bevrijding van het sterk door Serviërs gedomineerde Joegoslavische koninkrijk. Kroatisch-Bosnische moslims waren ook vertegenwoordigd in het parlement van de OSK − waarin ze een quotum van zes procent van de zetels kregen toebedeeld −, in de gendarmerie en in de reguliere strijdkrachten. Twee van de twintig ministers in de OSK-regering waren Bosnische moslims.
Interne Joegoslavische oorlog
De Ustaša-beweging raakte gedomineerd door ultranationalisten die van Kroatië zo snel mogelijk een etnisch zuivere samenleving wilden maken. Haar beruchte paramilitaire eenheden en doodseskaders gingen zich steeds driester te buiten aan het terroriseren van etnische en religieuze minderheden. Vooral de orthodoxe Servische bevolking van de Krajina, Bosnië en Oost-Slavonië moest het ontgelden. Ze werd het mikpunt van internering, uitroeiing, gedwongen bekering tot het roomse geloof, of verdrijving naar het eveneens bezette Servië. De Ustaša beheerde ook een twintigtal concentratiekampen, waarvan Jasenovac het grootste was. De schatting over het aantal etnische Serviërs dat in die periode omkwam lopen sterk uiteen, maar draaien rond het half miljoen op een Servische bevolking in de OSK van zo’n twee miljoen.
Hoewel de moslims van Bosnië en Hercegovina officieel als volwaardige Kroaten werden erkend, werden velen toch bang dat zij na de Serviërs wel eens het volgende doelwit van de Ustaša-doodseskaders konden worden. Soms vielen losse groepen Ustaša Bosnische dorpen aan. En omdat ze als Kroaten werden beschouwd, werden Bosniërs ook het mikpunt van Serviërs die hun omgebrachte volksgenoten en familieleden wilden wreken. Het kenmerkte de Joegoslavische burgeroorlog-binnen-de-wereldoorlog die al vanaf 1941 woedde op het grondgebied van de OSK en in Bosnië en Hercegovina in het bijzonder.
Kroatische nationalisten, Servische en Bosnische zelfverdedigingsgroepen, Servische royalisten die het koninkrijk Joegoslavië wilden herstellen en communisten die een socialistische federatie Joegoslavië wilden bevochten elkaar. Allemaal werden ze nu eens wel en dan weer niet gesteund door de as-mogendheden, de westerse geallieerden en de Sovjet-Unie. En zeker op het platteland bestonden tal van allianties die meer ingegeven waren door lokale, persoonlijke netwerken en oude plaatselijke vetes dan door ideologische scheidingslijnen.
Bosniërs, die zeker onder de Serviërs niet alleen werden gezien als Kroaten en OSK-aanhangers maar ook als ‘Turken’ en protegés en handlangers van de oude Ottomaanse bezetter, deelden zwaar in de klappen. Naar schatting kwam zo’n tiende van hun bevolking tijdens de burgeroorlog van 1941-1945 om. Om hun dorpen en gemeenschappen te beschermen organiseerden ze, al dan niet onder het reguliere OSK-leger, eigen milities en gewapende burgerwachten. Sommige Bosniërs besloten zich aan te sluiten bij de Joegoslavische communisten die tenminste een multi-etnische achterban hadden en religieuze vrijheid beloofden. Maar velen waren op de hoogte van de behandeling die de islamitische religie en de gelovige moslims in de communistische Sovjet-Unie van de jaren 1920 en 1930 te beurt was gevallen en pasten dus om gemene zaak te maken met de communisten in eigen land.
Heimatdefensie
Een deel van de Bosniërs en Bosnische notabelen begon in de Duitse bezetter steeds meer een ‘neutrale’, externe kracht in het burgerconflict te zien. Oudere notabelen en veteranen die nog in het Oostenrijks-Hongaarse leger hadden gediend, herinnerden zich ook de lokale autonomie en de rechten die de Bosniërs onder de dubbelmonarchie genoten. Hoewel de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie absoluut niet vergeleken kan worden met het rijk en het systeem van de nazi’s, hoopte een deel van de Bosniërs door collaboratie in de naoorlogse Duitse orde een gelijkaardige autonomie en bejegening te krijgen.
Het was in deze omstandigheden dat in februari 1943 de Handschar-divisie ontstond. De Duitse bezetters, die goed beseften dat ze meegesleurd waren in een waar wespennest waar het steeds moeilijker werd om vriend van vijand te onderscheiden, waren al in januari 1942 begonnen met het rekruteren van lokale SS-vrijwilligerseenheden in de OSK en in andere stukken van Joegoslavië. De eerste plaatselijke SS-eenheden werden om voor de hand liggende redenen gerekruteerd onder de etnische Duitsers van het oude Joegoslavië. De bedoeling was dat inheemse SS-troepen politietaken en guerrillabestrijding zouden overnemen, in plaats van hiervoor uitsluitend te vertrouwen op het leger en gendarmerie van de OSK en de onberekenbare Ustaša-milities.
Van de volks-Duitse en Bosnische divisies werd verwacht dat zij hun eigen volksgemeenschappen beschermden, meedraaiden in de plaatselijke economie om in hun levensonderhoud te voorzien, en met hun goede terreinkennis het Joegoslavische communistische verzet gingen bestrijden. Wat de SS-leiding, tot grote ergernis van de OSK-regering en de Kroatische nationalisten, op termijn voor ogen had, waren autonome gemeenschappen van volks-Duitse en Bosnische soldaatboeren. De SS zette ook lokale hulptroepen in voor de bewaking van de ijzererts- en bauxietmijnen in Bosnië en Hercegovina die grondstoffen leverden voor de industrieën in Duitsland. Vanaf 1943 liet de inzet van plaatselijke eenheden ook toe om rijks-Duitse soldaten van het Joegoslavische front naar het Oostfront over te plaatsen.
Ottomaans kromzwaard
De Handschar-divisie telde op haar hoogtepunt zo’n 23.000 manschappen. Het voetvolk en de onderofficieren, in meerderheid afkomstig van het platteland, bestond uit Bosnische moslims. De divisiehoofden en de meeste van de 360 Handschar-officieren waren Joegoslavische volks-Duitsers. De Turkse fez die bij het uniform hoorde, moest ook door de Duitse bevelhebbers worden gedragen. De SS stuurde een aantal Bosniërs en katholieke Kroaten voor militaire training naar het zuiden van Frankrijk. Maar toen bleek dat de SS-leiding, tegen de oorspronkelijke belofte in, van plan was om daar de Bosniërs in te zetten tegen het maquis − het Franse gewapende verzet − in plaats van in hun thuisland, brak in september 1943 één van de grootste muiterijen uit die de militaire SS in haar eigen rangen heeft gekend.
Andere manschappen werden opgeleid in kampen in het Duitse Silezië voor ze werden ingezet in Bosnië en Herzegovina. In het voorjaar van 1944 zette de SS-leiding een tweede Bosnische moslimeenheid op: de Kama. Deze zusterdivisie van de Handschar telde in totaal iets minder dan 3.800 manschappen. Ook hier waren de meeste bevelhebbers Joegoslavische volks-Duitsers. De Handschar en Kama waren respectievelijk genoemd naar een Ottomaans kromzwaard − handžar in het Kroatisch − en naar een traditionele Bosnische dolk. Ze maakten geen deel uit van het geregelde Kroatische regeringsleger, noch van de Ustaša-milities, maar waren officieel ‘de Kroatische vrijwilligersdivisies №1 en 2’ van de SS, die in de latere oorlogsjaren overigens een heel multinationale en multi-etnische organisatie was.
De Handschar en haar Kama-zusterdivisie waren dus ontstaan in de specifieke context en -oorlogsomstandigheden van Joegoslavië. De meeste manschappen waren gedreven door lokale toestanden in Bosnië zelf en door anticommunisme, eerder dan door internationaal jihadisme en de situatie in de Arabische regio en de bredere islamitische wereld. Hun divisies vormden echter ook de blauwdruk en een waar ‘proefproject’ voor de andere gevechtseenheden die de SS wilde opzetten voor moslims, in de eerste plaats de Centraal-Aziatische, Tataarse en Kaukasische moslims uit de Sovjet-Unie die waren overgelopen uit wrok door de wandaden van het stalinisme in de jaren 1930 of die door de Duitse strijdkrachten waren geronseld onder de vele sovjet-krijsgevangenen. Men hoopte ook Irakese, Palestijnse en andere Arabische vrijwilligers aan te trekken.
Ideologische omkadering
Om de moslims in te kunnen zetten in hun oorlog tegen het communisme en tegen de geallieerden – die toen nog een koloniaal bestuur of een protectoraat voerden over talrijke islamitische gewesten en landen – probeerden de nazi’s een soort ‘synthese’ tussen nationaalsocialisme en islam te propageren.
Hiervoor hadden ze de medewerking van een hoge islamitische autoriteit nodig. Dat werd geen Bosniër, maar de erg controversiële grootmoefti van Jerusalem, Hajj Amin al-Hoesseini. Als hoge islamitische rechtsgeleerde en fervente Arabische nationalist, voerde die tussen 1920 en 1939 verschillende Palestijnse opstanden aan tegen de toenemende joodse immigratie in Palestina. Later keerde hij zich ook tegen het Britse mandaatbewind in Palestina omdat het naar zijn mening niets ondernam om de joodse immigratie te stoppen. In april 1941 steunde hij ook actief de anti-Britse coup van al-Gailani in Irak. Enkele maanden later trok al-Hoesseini naar Duitsland waar hij tot aan het einde van de oorlog bleef en bij de hoogste nazitop steun probeerde te werven voor de Arabische onafhankelijkheid.
De grootmoefti bezocht de Handschar-troepen en ging met hen op de foto in hun opleidingskampen in Silezië, Sarajevo en het zuiden van Frankrijk. Samen met zijn voornamelijk Irakese entourage was hij actief in de productie van ideologische pamfletten en van pro-Duitse en antisemitische propaganda voor de Handschar-manschappen en voor moslims in het algemeen. Om deze te tonen dat de nazi’s het goed voorhadden met de moslims, moeten Handschar-manschappen en andere Bosniërs regelmatig figureren in propagandafilms en fotosessies. Hadden de SS-eenheden, in tegenstelling tot het geregelde Duitse leger, geen kapelaans en legeraalmoezeniers omwille van de antipathie van de SS-leiding voor het christendom, dan kregen de Kroatisch-Bosnische SS-divisies eigen divisie- en bataljon-imams die werden geselecteerd en opgeleid door de groep rond al-Hoesseini. Op die manier zijn een aantal divisie-imams en sommige manschappen wel geïnteresseerd geraakt in de Arabische zaak en in de islamitische wereld buiten Bosnië.
In welke mate waren de Handschar- en Kama-divisies actief betrokken waren bij de oorlogsmisdaden en de genocides in Bosnië en de OSK? De eenheden werden in Bosnië en Hercegovina hoofdzakelijk ingezet tegen het Joegoslavische communistische verzet en dorpen die met hen samenwerkten, en niet tegen de joden die overigens al grotendeels waren gedeporteerd door, of waren gevlucht voor, de Ustaša toen de Handschar en Kama daar actief werden. Volgens de Franse historicus Xavier Bougarel, die in 2020 een boek publiceerde over de Handschar brachten haar manschappen in Bosnië en Hercegovina zo’n 2.300 burgers om. In vergelijking met wat de Ustaša en Duitse SS-troepen aanrichtten was dit − voor zover het gepast is om het zo uit te drukken − relatief weinig.
Nazinderende ondergang
In het najaar van 1944, toe de OSK uit elkaar begon te vallen en er steeds meer spanningen waren tussen de Bosniërs en hun Duitse bevelhebbers, deserteerden veel Handschar- en Kama-manschappen naar de restanten van het Kroatische leger, wisselden hun uniformen in voor burgerkleren en trokken zich met hun wapens terug in hun dorpen bij hun gezinnen, of vervoegden soms het Joegoslavische communistische verzet dat aan de winnende hand was. De restanten van de twee Bosnische divisies, nog zo’n vijf à zesduizend manschappen, vochten langs de Donau verder aan de zijde van SS-eenheden van Joegoslavische en Hongaarse volks-Duitsers tegen de oprukkende sovjet-troepen, voor ze zich in mei 1945 in het Oostenrijkse Karinthië overgaven aan de geallieerden. Die leverden hen uit aan Joegoslavië, waar de nieuwe communistische machthebbers in augustus 1947 in Sarajevo een collaboratie- en oorlogsmisdadentribunaal organiseerden.
Een paar honderd voormalige divisieleden kregen gevangenisstraffen of werden ter dood veroordeeld. Anderen konden in volle late-oorlogschaos ontsnappen. Een paar honderd voormalige divisieleden zouden na de oorlog naar Syrië zijn getrokken, en waren nog actief in de Arabisch-Israëlische oorlog van 1948-1949. Ook al-Hoesseini kon Duitsland ontvluchten. Hij kreeg in 1946 asiel in Egypte. De demonen uit die periode waren echter niet dood. Dit diep-tragische hoofdstuk en de traumatische herinneringen eraan verklaren immers, voor een deel, het gedrag van de Servische milities in Oost-Slavonië en Bosnië tijdens de Joegoslavische burgeroorlog van 1992-1995: de obsessie dat Kroatische en Bosnische separatisten niet alleen altijd heulden met vreemde mogendheden die Joegoslavië willen vernietigen, maar ook nog eens levensgevaarlijk zijn voor het Servische volk als ze niet op tijd worden tegengehouden.
-Seth Frantzman en Jovan Ćulibrk, “Strange bedfellows: the Bosnians and Yugoslav volunteers in the 1948 War in Israel/Palestine”, Istorija. 20 (1) (2009), pp. 189–200.
-Noël Malcolm, “Bosnia, a short history”, Macmillan (1994).
-Stefan Petke, “Militärische Vergemeinschaftungsversuche muslimischer Soldaten in der Waffen-SS. Die Beispiele der Division Handschar und des Osttürkischen Waffenverbands der SS”, in: Jan Erik Schulte, Peter Lieb, Bernd Wegner, Die Waffen-SS: Neue Forschungen, Schöningh – Krieg in der Geschichte (2012).
-Amandine Rochas, “La Handschar. Histoire d’une division de Waffen-SS bosniaque”, L’Harmattan, (2007).
-Sanela Schmid, “Deutsche und italienische Besatzung im Unabhängigen Staat Kroatien”, De Gruyter-Oldenbourg (2020).
-Holm Sundhaussen, “Zur Geschichte der Waffen-SS in Kroatien 1941-1945”, Südost-Forschungen, 30 (1971), pp. 176-196.
-Jozo Tomasević, “War and revolution in Yugoslavia, 1941-1945”, Standford University Press (2001).