Volgens verschillende atletiekverenigingen, vooral in het ‘Dafne-gebied’, is er sprake van een ‘Dafne-effect’. In gewone woorden wil dat zeggen dat er een relatief groot aantal nieuwe leden zich heeft aangemeld bij atletiekverenigingen en dan vooral in Utrecht en omgeving (waar Dafne woont). Dat schrijven zij toe aan de successen van Dafne Schippers op het WK atletiek in China. Kortom: atletiek zit nu in de lift. De vraag is natuurlijk hoe dat zich op termijn ontwikkelt. De geschiedenis kan ons dat leren.
Het Dafne-effect is in de sportgeschiedenis beter bekend als het Ard-en-Keesie-effect. In de jaren 60 en 70 toen Ard en Keessie hun successen behaalden, zou er sprake zijn geweest van een sterke groei van de schaatssport in Nederland. Zulke effecten zouden niet alleen in Nederland te zien zijn geweest maar ook wereldwijd: zoals het Boris Becker-effect. Dit veronderstelde effect is begrijpelijk, schrijft Maarten van Bottenburg in zijn dissertatie ‘Verborgen Competitie’, omdat de prestaties van deze sporthelden veel enthousiasme teweegbrengen en veel besproken worden in de media. Uit onderzoek blijkt echter dat sportprestaties zelden aanzetten tot grotere sportparticipatie. En zeker niet op de lange termijn.
De prestaties van Ard en Keessie hebben namelijk op de langere termijn niet gezorgd voor een toename van het aantal schaatsers in ons land. Sterker nog: cijfers van de schaatsbond laten zien dat er een sterke groei was juist vlak voorafgaand aan de grote successen. Na de jaren 60 en 70 was er zelfs een terugval in het aantal schaatsers. Ook de sportsuccessen van Fanny Blankers-Koen, Bettine Vriesekoop en Ellen van Lange hadden geen lange termijneffect effecten op het ledenaantal van de sportverenigingen.
Korte termijneffect
Het Dafne-effect zou dus wel eens een korte termijneffect kunnen zijn. Dergelijke effecten waren ook zichtbaar in Duitsland na de successen van Boris Becker op Wimbledon. Uit de ledenaantallen van de Duitse tennisbond blijkt dat kort na de eerste successen van Becker een toename was van het ledenaantal, op de langere termijn viel deze aanwas weer terug en merkwaardig genoeg zakte de Duitse belangstelling voor tennis eind jaren negentig zelfs opzienbarend. Uit zowel buitenlands als Nederlands onderzoek blijken er dus alleen effecten te zijn op de korte termijn. Toch zijn er ook uitzonderingen.
Judo bijvoorbeeld werd in Nederland populair nadat Anton Geesink vanaf 1952 zijn zegereeks begon. Het hoogtepunt van de groei lag zelfs ver na de gouden medaille (1964) namelijk in 1976. Toch moeten we hierbij bedenken dat judo een nieuwe sport was in Europa en dat ook in de omringende landen de populariteit van judo behoorlijk is toegenomen sinds het op het olympisch menu staat (dat was ook in 1964). Darts is ook zo’n uitzondering: na de successen van Raymond van Barneveld is de dartsport sterk gegroeid in ons land. Ook hier is enige relativering mogelijk omdat het bijvoorbeeld goed mogelijk is dat darters pas toen inzagen dat darts ook een serieuze sport was met in die periode veel tv-aandacht.
Conclusie
Sporthelden kunnen op de korte termijn zorgen voor toename van het aantal sporters in een bepaalde discipline, maar dat effect is doorgaans tijdelijk en wordt soms zelfs vaak gevolgd door een sterke afname van het aantal sporters. We kunnen dus verwachten dat het huidige Dafne-effect tijdelijk is. De populariteit van sporten hangt dus niet sterk samen met prestaties van sporthelden, maar vooral met andere factoren, zoals het klimaat, de landsaard, individualisering, de kosten, genetische aanleg binnen bevolkingsgroepen, het landschap en vooral voor het schaatsen de beschikbaarheid van ijs. Na een aantal strenge winters zit de schaatssport altijd in de lift. Als deze winters uitblijven zoals nu het geval is, zakt het ledenaantal van de ijsclubs dramatisch en dat ondanks de successen van de Nederlandse schaatsers. Van de effecten van succesvolle sporters op de ledenaantallen hoeven we dus niet zo heel veel te verwachten.