Op 30 november 1813 keerde prins Willem Frederik, zoon van stadhouder Willem V die in 1795 was weggevlucht, terug naar zijn vaderland, dat toen nog druk bezig was bezettende Fransen weg te jagen. Twee dagen later werd hij als ‘soeverein vorst’ ingehuldigd. De Noordelijke Nederlanden hadden hun zelfstandigheid terug.
Leefde datzelfde verlangen ook in de Zuidelijke Nederlanden, dat in 1581 ruw van het Noorden werd gescheiden toen daar de Akte van Verlatinghe van Filips II, het Spaans-Habsburgse staatshoofd, werd getekend? Toen de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) was afgelopen groeide het zelfstandige Noorden uit tot een wereldmacht, terwijl het Zuiden als Oostenrijkse Nederlanden [begreep ik vroeger niet; daar waren toch geen bergen?] onderdeel bleef van het Habsburgse Rijk. Beide landsdelen kregen in 1795 met de Fransen te maken; het Noorden eerst als vazalstaat, de Bataafse Republiek, en toen als Koninkrijk Holland; het Zuiden als bezettingsmacht. Maar allebei werden ze uiteindelijk ingelijfd als onderdeel van het Franse Keizerrijk van Napoleon Bonaparte.
Geheime overeenkomst
Leefde er, na ruim 200 jaar, in de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden verlangen naar een ‘Wiedervereinigung’?
“Op 21 juni 1814 zetten alle betrokken partijen hun handtekening onder de Acht Artikelen van Londen. Al wisten de inwoners van de betrokken landen nergens van af. Het zou tot 1815 duren voordat men hen ervan in kennis stelde.”
De ’honderd dagen van Napoleon’ moesten nog komen en Waterloo was nog een onbekende vlek onder Brussel. Maar Engeland wilde geen Franse verrassingen meer. Daarom moest er een bufferstaat met Frankrijk komen. En dat kon door Noord- en Zuid-Nederland weer samen te voegen. Wel als Britse vazalstaat:
“Het koninkrijk in wording was schatplichtig aan dat andere, veel machtiger Verenigd Koninkrijk over Het Kanaal.”
Vijftien jaar verenigd
In zijn epiloog van zijn nieuwe boek Het verlies van België citeert geschiedkundig auteur en oud-journalist Johan Op de Beeck Louis de Potter, zijn hoofdpersoon in de Zuidelijke strijd tegen koning Willem I (die in de geschiedenis trouwens een tamelijk roemloze einde vond):
“Het enige wapen tegen een meningsuiting is een andere meningsuiting. Niets anders. Wie iets anders probeert bereidt zijn eigen ondergang voor. De andersdenkende zal hem op zijn beurt ooit de mond snoeren. Telkens wanneer hij zich ertoe verlaagt een mening te onderdrukken in plaats van haar te weerleggen, moet hij beseffen dat ook zijn mening ooit onderdrukt zal worden. Laat de doctrines ontstaan zonder obstakels. We dienen slechts de vrijheid te verdedigen als die alleen geldt voor alle burgers, ook van degenen die een doctrine hebben die tegengesteld is aan de onze.”
Het kon vandaag geschreven zijn. Wij hebben in Nederland zo onze problemen; in België komt daar nog de stroming bij die het land het liefst uit elkaar laat spatten.
Doorwrocht verhaal
Johan Op de Beeck levert op ruim 450 pagina’s een doorwrocht verhaal van het ontstaan van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, de verdiensten van de opgedrongen koning en de ergernissen die hij opriep, de groeiende weerstand, de onlusten, de revolutie en zijn onwil om zich neer te leggen bij voldongen feiten. Met als gevolg een bloedig ingrijpen, waarbij Van Speijk ‘dan liever’ de lucht in ging, waarna een succesvolle Tiendaagse Veldtocht eindigde met een door de Fransen (zij weer!) afgedwongen wapenstilstand die het definitieve einde van het Nederlandse regiem inluidde, tot de laatste Nederlandse troepen in het laatste bolwerk in Antwerpen in 1832, mede op verzoek van de Britten (zij weer!), tot capitulatie werden gedwongen.
Koning Willem I
Op de Beeck wordt niet geremd door orangistische sentimenten. Hij legt de voorgeschiedenis van de koning met minder eerbied uit dan bij ons aan de orde kwam tijdens de viering van 200 jaar Koninkrijk der Nederlanden. Hij vertelt onverbloemd over de ‘windvaan’ die Willem I was. Die meldde zich gewillig aan bij het uitzendbureau van Napoleon en mocht in 1803 ‘filiaalhouder’ worden in ‘het onooglijke vorstendom Fulda’ (ca. 110.000 inwoners) bij Nassau. In 1806 verklaarde het eerder neutrale Pruisen de oorlog aan Frankrijk; Willem koos partij voor zijn Duitse familie. Fulda werd door Frankrijk bezet en door Napoleon bij Frankfurt gevoegd. De erfprins ging platzak terug naar Engeland waar zijn zoon (de latere Willem II) intussen furore had gemaakt in het leger van Wellington, tijdens diens veldtocht in Spanje en Portugal.
En toen Willem in 1813 voet aan Scheveningse wal zette was dat volgens Op de Beeck een verre van glorieuze entree:
“Heel doorluchtig verliep die aankomst niet. Het was een boerenkar die hem van de branding naar begaanbare grond bracht. Daar stapte hij over in een koets naar Den Haag.”
Tijdens de geheime onderhandelingen over de samenvoeging van Noord- en Zuid-Nederland had de vorst nog geprobeerd de Pruisische grensstreek tot Koblenz erbij te krijgen, maar dat mislukte. Daarna wierp de ’Koopman-Koning’ zich enthousiast op de uitdaging om zijn koninkrijk op te stuwen in de vaart der volkeren. In België zorgde hij voor verdere economische en industriële ontwikkeling (gewantrouwd door achterdochtige arbeiders die vreesden dat hun werk door mechanisatie zou verdwijnen). Hij legde kanalen aan, breidde het onderwijs uit, stichtte de eerste Nederlandstalige universiteit in Gent en blies de universiteit va Leuven nieuw leven in, en streefde ernaar om het Nederlands tot staatstaal te verheffen. Dat viel niet goed in met name het Franstalige gedeelte van het land, maar ook bij de adel en de bourgeoisie in Vlaanderen, die al eeuwenlang het Frans als voertaal hadden.
Macht katholieken inperken
Bovendien was België een voornamelijk rooms-katholiek land. Religie mocht volgens Willem geen machtsfactor zijn; dat zou de eenheid van het koninkrijk maar aantasten.
“Zijn uitgangspunt was dat de kerk zorg moest dragen voor de eigen geloofsgemeenschap, de zeden moest handhaven en de liefde voor vorst en vaderland diende aan te kweken.”
Het betekende, in 1825, de opheffing van alle kleinseminaries de opleidingsinstituten van de kerk. Een Collegium Philosphicum, een staatsseminarie, moest de priesters van het koninkrijk vormen.
“Er zou hun burgerzin en ondergeschiktheid aan de burgerlijke overheid worden aangeleerd. Wie niet deze nationale en ‘verlichte’ priesteropleiding doorliep, mocht niet aan de slag.”
Het was een tamelijk risicoloos experiment. De potentiële opposanten, de katholieke geestelijkheid en de liberalen, konden elkaars bloed wel drinken.
Louis de Potter: bewonderd en verguisd
Hoofdpersoon in het boek van Johan Op de Beeck, althans tot de omwenteling, is Louis de Potter (1786-1859). Hij was, ook nog vanuit de gevangenis, de bezielende leider van de Belgische revolutie. Hij maakte, toen Willem I uit Brussel verdreven was, op 28 september 1830 deel uit van het Voorlopig Bewind in de provincies van België, die met geweld zijn uitgescheurd, kreeg de eer om de onafhankelijkheidsverklaring van België te schrijven en werd voorzitter van een ‘Nationaal Congres’ dat een nieuwe grondwet op moest stellen. Toen bleek grote verdeeldheid over de vraag hoe het verder moest. De Potter wenste een republiek; de meerderheid wilde op zoek naar een nieuwe vorst.
Na zes weken trad De Potter af. Het Hosanna van het publiek veranderde in Kruisigt hem’. De revolutieleider moest vluchten en ging naar Parijs. Toen hij in 1839 terugkwam constateerde hij dat er in België minder van de vrijheid over was gebleven dan vroeger. Van liberaal bekeerde hij zich tot het ‘rationeel socialisme’, waar Domela Nieuwenhuis een halve eeuw later in Nederland vorm aan zou geven. Toen hij in 1859 in Brugge overleed was hij verguisd en vergeten.
‘Er is geen opstand geweest’
Al in het begin van zijn boek trekt Op de Beeck een opmerkelijke conclusie:
“Er is geen Belgische opstand geweest. In elk geval niet zoals het collectief geheugen het zich herinnert. Al te vaak wordt deze opstand toegeschreven aan ‘het Belgische volk’. Holler kan een uitdrukking nauwelijks zijn. Er bestond geen ‘Belgisch volk’. 1830 was het werk van mensen en van klassen met zeer uiteenlopende belangen en wereldvisies, waarvan een aantal het gehaald hebben en anderen een snelle begrafenis is bezorgd. Een republikeins België [zoals De Potter wenste] behoort tot de laatste categorie. Het blijft ook nu nog verhelderend waarom die republiek er nooit is gekomen.”
Het uitwerken van deze stelling heeft een historisch fundament onder de huidige staat België opgeleverd dat ook duidelijk maakt hoe anders het af had kunnen lopen.
Van bewonderaar tot vijand Willem I
Aanvankelijk was Louis de Potter een aanhanger van koning Willem I. ‘Ik dank het lot dat ik mag leven onder een liberaal regime, dat gestoeld is op gematigdheid en rechtvaardigheid en in niets de vrije belemmert, noch de kunst die haar uitbeeldt’, schreef hij in zijn eerste boek (van totaal ruim honderd). Op de Beeck legt uit:
‘Hier sprak de man die nog had meegemaakt hoe zwaar Napoleon en zijn Empire hadden gewogen op de vrijheid van pers, kunsten en meningsuiting in het algemeen. In vergelijking daarmee leek Willem wel een democraat’.
Maar dat veranderde toen de koning probeerde de invloed van de katholieke kerk af te dammen. Het onderwijs aan geestelijken werd sterk gereglementeerd en aan de studenten werden ingrijpende beperkingen opgelegd. De Potter vatte die conservatieve kracht samen als jezuîetisme. Opmerkelijk was dat hij ook nog de hand wist te leggen op geheime documenten over de Bartholomeusnacht van 1572, toen in Parijs drieduizend hugenoten op gruwelijke wijze werden afgeslacht. Zijn vondst toonde aan dat paus Gregorius XII daar persoonlijk de hand in had. Het boek kwam op de katholieke index terecht en bovendien werd De Potter persoonlijk veroordeeld door paus Leo XII.
Het zorgde voor ergernis bij de katholieken, constateert Op de Beeck, en ongetwijfeld ook kwam De Potter ‘op de radar van het politieapparaat van minister Van Maanen’; de minister van Justitie die, geheel in overeenstemming met de tijdgeest, heilig geloofde in complottheorieën dat geheime genootschappen de staat wilden vernietigen en potentiële daders streng vervolgde. Die geestdrift werd onlangs, in een boek dat trouwens niet over de Nederlanden gaat, samengevat als fantoomterreur. Vooralsnog had De Potter er geen last van: hij had tijdelijk een machtige beschermer: de minister van Binnenlandse Zaken.
Pennen, gedoopt in zwavelvuur
De Potter was een aanhanger van de Verlichting. Hij woonde van 1811 tot 1823 in Italië. Hij besefte dat het liberalisme alleen tot bloei kon komen met een zelfstandig denkende, kritische pers. Terug in België ging hij werken bij Le Courrier des Pays-Bas, aanvankelijk een regeringsgezinde krant, die echter steeds kritischer werd; Op de Beeck tekent hierbij aan dat de meerderheid van de bevolking nog niet kon lezen, maar de inhoud werd wel voorgelezen in café’s, bibliotheken, salons, winkels en herbergen.
De Potter stelde zich kritisch op tegen de regering en de katholieke kerk. Zijn verhalen vielen op. ‘Op korte tijd werden de jonge kranten de megafoon van de oppositie’, stelt Op de Beeck. Justitieminister Van Maanen zag de gevaren daar van in en liet collega’s arresteren vanwege ‘provcatie tot revolte’.
In 1825 begonnen liberalen en katholieken te beseffen dat hun beider weerstand tegen het autoritaire bewind van Willem I weinig zou opleveren zo lang ze elkaar te vuur en te zwaard bestreden. Ze beseften dat ze ook overeenkomsten hadden en besloten gezamenlijk op te komen voor taalvrijheid, persvrijheid, de onkreukbaarheid van rechters en de ministeriële verantwoordelijkheid.(die de koninklijke almacht moest vervangen). Het was een monsterverbond van Unionisten
Toen in Le Courrier een artikel verscheen met de oproep ’laten we nu maar eens de ministers honen, bespotten en vervolgen’ was de maat voor Van Maanen vol. Het artikel was een ‘oorlogsverklaring’. Toen De Potter ook nog eens bekend maakte dat hij de auteur was werd hij opgepakt. In december 1828 werd hij veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf en duizend gulden boete.
‘Nieuwe staatsvorm organiseren’
Het hielp niet de rust te herstellen. In de cel bleef hij doorschrijven. Toen Willem I in januari 1830 leden van de Staten-Generaal ontsloeg die zich tegen zijn politiek hadden verzet vond De Potter het tijd een ‘nieuwe staatsvorm’ te organiseren. Van Maanen liet hem opnieuw vervolgen; ditmaal wegens oproepen tot oproer.
Op 30 april 1830 kreeg De Potter acht jaar verbanning opgelegd; drie geestverwanten mochten zich zeven jaar niet meer in België vertonen en anderen kregen lagere straffen. Het curieuze verslag van het proces werd door Algemeen Handelsblad gebundeld in een boekje, Verzameling van stukken betrekkelijk de criminele procedures in de zaak der heeren Louis de Potter, François Tielemans, Adolphe Bartels, Jean Jacques Coché-Mommens, Edouard van der Straeten, en Jean Baptiste de Neve, waarvan de debatten geopend zijn te Brussel den 16 april 1830 (1830, Google Books).
Een explosief verjaardagscadeau
Het verhitte de gemoederen. Die werden nog verder opgehitst toen van 27 tot 29 juli 1830 in Frankrijk een revolutie uitbrak tegen koning Karel X, die aftrad en werd vervangen door een neef. Het kon dus wel… Desondanks meende Willem I op 3 augustus tegen de Engelse ambassadeur te kunnen constateren dat ‘de openbare geest voortreffelijk is’.
Daar leek het ook op. Aan het eind van de maand zou Willem zijn verjaardag vieren en voor die gelegenheid zou in de Muntschouwburg in Brussel een opera worden opgevoerd: La Muette de Portici. (De Stomme van Portici). Op de Beeck weet te melden dat het stuk in Frankrijk al tumult had veroorzaakt omdat daarin het gepeupel van Napels de koninklijke familie afslacht waarna, in het broeierige klimaat van Frankrijk, het publiek in groot enthousiasme de zaal verliet. Op verzoek van de regering had de componist er daarom een rustiger, vijfde bedrijf aan toegevoegd.
Het operagezelschap kwam in Brussel niet aan het vijfde bedrijf toe.
“De vlam sloeg in de pan. Op de parterre vlogen de toeschouwers uit hun stoeltjes. Van alle tribunes klonk geroep en getier dat niet mis te verstaan was als politiek oproer. (…) Vanaf negen uur was het plein voor het Muntgebouw langzaam volgelopen met mensen. Onder hen waren nogal wat scholieren. (…) Het was een abnormaliteit die tot grote ongerustheid leidde. Toen Lafeuillade uitgezongen was moest het koor nog opkomen met een zo mogelijk nog emotioneler passage.”
Van de Beeck geeft alleen de Franse tekst, die in vertaling luidt:
“Heilige liefde voor het vaderland,
Geef ons de moed en trots;
Aan mijn land dank ik mijn leven.
Het zal aan mij zijn vrijheid te danken hebben.”
Meer had de Munt niet nodig. De zaal kwam niet meer tot bedaren. Net als in Parijs wachtten de meeste aanwezigen het laatste bedrijf niet af. Ze liepen naar buiten. Sommigen onder hen riepen nu: ‘Te wapen, te wapen, aus armes’. De kreet vond gehoor. (…) Anderen riepen: ‘Vive la liberté’, of ook ‘Leve De Potter’. En: ‘A bas les hollandais!’. In een paar minuten tijd was een kunstzinnige manifestatie omgetoverd in een woeste betoging’.
Het bleef nog lang onrustig
Het bleef nog lang onrustig in stad en ommeland. Ruiten van gebouwen werden ingegooid, huizen van functionarissen en regeringsvertegenwoordigers geplunderd, koninklijke borden van hofleveranciers afgerukt en door het leger werden schoten gelost. Brussel telde 467 gesneuvelden en daarvan vielen er 27 op het Sint Michielsplein. Zij worden met naam en toenaam herdacht op het intussen herdoopte Martelarenplein. De troepen werden teruggedrongen naar het Paleizenplein, dat ze niet meer zouden verlaten.
Koning Willem I was op zijn verjaardag zijn macht kwijtgeraakt, maar hij leek dat nog niet te beseffen. Op 23 september trok het regeringsleger, onder leiding van prins Frederik, Brussel binnen. Maar het stuitte op hevig verzet en moest vier dagen later weer vertrekken. Tijdens de gevechten werd het ‘Voorlopig Bewind’ gesticht. Op 4 oktober riep de Belgische regering de onafhankelijkheid uit.
Achterhoedegevecht
Koning Willem I gaf zijn nederlaag niet toe. Sterker nog: pas in 1839 erkende hij de Belgische onafhankelijkheid. Voordat het zo ver was werd een enorme schade aangericht in achterhoedegevechten.
Twee manifestatie springen er uit. De eerste is de blokkade van Antwerpen, die Jan van Speijk het leven zou kosten. Hij was kannoneerbootcommandant, bombardeerde op 27 oktober 1830 Antwerpen en kreeg daarvoor het ridderkruis der vierde klasse van de Militaire Willemsorde. Op 5 februari 1831 was hij belast met het controleren van scheepsladingen op de Schelde, Een harde noordoostenwind dreef het schip naar de kant, waar een woedende menigte havenarbeiders op het schip sprong. Toen zou Van Speijk zijn laatste historische woorden hebben gesproken: ‘Dan liever de lucht in’, en hij gooide zijn sigaar in het buskruit: 31 bemanningsleden en een onbekend aantal Antwerpenaren dood.
Koning Willem II?
De honden blaften wel, maar de karavaan trok verder. Weliswaar was het verdrijven van koning Willem het hoofddoel geweest van de revolutie, maar toen dat gerealiseerd was wist niemand hoe het verder moest. Er was geen Plan B. Toen bleek dat de meerderheid in het Voorlopig Bewind een monarchie voort wilde zetten haakte De Potter af. Maar wie de nieuwe vorst moest worden lag niet voor de hand; de monarchisten moesten in de kaartenbak zoeken. Vanuit Londen werd, met steun van Pruisen, Rusland en Oostenrijk, zelfs voorgesteld kroonprins Willem II te benoemen.
Uit Frankrijk kwam het ‘Plan Talleyrand’, waarin een Vrijstaat Antwerpen werd gesticht, de Waalse provincies naar Frankrijk gingen en de resterende Vlaamse naar Nederland, maar heel Nederlands Limburg, afgezien van Maastricht, naar Pruisen zou gaan. Uiteindelijk kwam de Duitse prins Leopold van Saksen Coburg uit de bus, die op 26 juni 1831 aantrad als eerste koning der Belgen.
Het weerhield zijn Nederlandse collega Willem I er niet van tussen 2 en 12 augustus 1831 tussen Eindhoven en Leuven een Tiendaagse Veldtocht te organiseren, onder leiding van Waterloo-held Willem II. Militair werd het een succes. ’Het is zeer wel mogelijk dat Brussel morgen namiddag bezet is’, schreef een Belgische generaal. Toen wierp koning Leopold een wapen in de strijd dat hem door de nieuwe grondwet verboden was: het inroepen van hulp van buitenlandse troepen. Fransen kwamen gretig het zieltogende Belgische leger versterken. Op 12 augustus kondigde Willem II een nieuwe legerorder af:
‘Met eer keeren wij terug naar onze oude grenzen’.
Eén bolwerk was nog in Nederlandse handen: Antwerpen. In oktober 1832 eisten Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in een ultimatum aan koning Willem I dat Nederland zich voor 1 november terug zou trekken uit de Citadel van Antwerpen en de bijbehorende Scheldeforten. Willem trok zich er niets van aan. Op 23 december werd de citadel door een Frans leger veroverd. Toen zou het nog zeven jaar duren voordat Willem I zich erbij neerlegde dat België een eigen weg had gekozen.
Tumultueuze ontwikkeling
In dit verhaal is vooral het Nederlandse aandeel behandeld in de ontwikkelingen die uiteindelijk leidden tot een volledige afscheiding van de Zuidelijke Nederlanden. Johan op de Beeck gaat in zijn boek zeer intensief in op het moeizame pad dat het zelfstandige België zou volgen, waar nog helemaal moest worden uitgevonden welke consequenties de gewonnen zelfstandigheid had voor volk en natie. Een strijd die nog steeds niet gestreden is. De spanningen stralen af in zijn epiloog, die kennelijk geschreven werd onder invloed van de aanslag van 7 januari 2015, toen in Parijs acht journalisten van het satirische weekblad Charlie Hebdo door godsdienstfanatici in koelen bloede werden vermoord. In zijn conclusies is de geest van Louis de Potter te herkennen:
“Een samenleving bestaat niet als bevolkingsgroepen naast elkaar leven. Ze bestaat alleen als deze bevolkingsgroepen dezelfde basiswaarden delen en respecteren. We dienen ons echter wel af te vragen of velen van onze medeburgers nog wel enig besef hebben van de betekenis van concepten van vrijheid, vrije meningsuiting en scheiding van kerk en staat. Dit zijn de fundamenten van onze samenleving. Maar ze zijn zo evident geworden door de jaren heen dat we het belang ervan haast niet meer in ere houden en bijgevolg ook niet meer uitleggen en duiden. (…) Begrijpen is onlosmakelijk verbonden met weten waar iets begon. De origine van onze staatsinrichting en dus onze samenleving ligt in 1830 en daarvoor.”
Boek: Het verlies van België – Johan Op de Beekck