Voor de vrijdenker Indalecio Prieto was het socialisme onlosmakelijk verbonden met de principes van democratie en liberalisme. Sociale rechtvaardigheid en solidariteit waren voor hem ondenkbaar zonder verbinding met het ideaal van de vrijheid.
Hij afficheerde zich dan ook als ‘socialist met de geaardheid van een liberaal’. Daarmee nam hij afstand van het links-revolutionaire denken van zijn partijgenoot Francisco Largo Caballero die autoritaire vormen van socialisme aanvaardde. Prieto nestelde zich in de Partido Socialista Obrero Español (PSOE) als leider van het politieke midden.
Jeugd in Bilbao
Indalecio Prieto Tuero werd geboren in Oviedo op 30 april 1883, vijf maanden nadat zijn ouders, Andrés Prieto Alonso en Constancia Tuero Vega, in het huwelijk waren getreden. Constancia was dienstmeisje in het huis van Andrés en drieëntwintig jaar jonger dan haar man. Omdat Andrés een behoorlijk inkomen had, bewoonde het gezin een ruim appartement waar het in enige welstand leefde. Dat veranderde dramatisch toen Andrés in 1888 op vierenzestigjarige leeftijd overleed. Het gezin vertrok naar Bilbao, waar het zich vestigde in een armoedige arbeiderswijk, de barrio de las Cortes. Tijdens de uren die Indalecio doorbracht in de kinderkamer, wanneer zijn ogen geïrriteerd waren vanwege de lichtschuwheid waaraan hij leed, hoorde hij de vele ‘medische’ raadgevingen (en de ruzies daarover) die zijn moeder in de aangrenzend keuken ontving.
De broers Prieto konden terecht op een evangelisch schooltje waar zij les kregen van een pastoor die er niet in slaagde enig religieus gevoel bij Indalecio op te wekken. Meer belangstelling had de jongen voor het Centro Obrero (centrum voor arbeiders), waar hij de vlag kon bewonderen met het daarop geborduurde motto van destijds: ‘Acht uur werken, acht uur rust en acht uur onderricht’. Indalecio volgde de discussies in het Centro met aandacht en maakte kennis met socialistische theorieën. Ook las hij veel kranten in een naburig café. Hoewel hij een goede leerling was, zag hij zich genoodzaakt de school vaarwel te zeggen om wat te kunnen bijverdienen voor zijn moeder.
In 1897, toen Indalecio veertien jaar oud was, bekwaamde de jonge autodidact zich in de stenografie en niet lang daarna kreeg hij een baan als stenograaf bij het dagblad La Voz de Vizcaya, waar hij een journalistieke loopbaan begon. In 1901 hadden republikeinen het blad El Liberal de Bilbao opgericht als regionale editie van de gelijknamige Madrileense krant en al spoedig kreeg Prieto daar een aanstelling als redacteur. Op 9 april 1904 trouwde Prieto met de zestienjarige Dolores Cerezo González. Twee dagen later werd hun eerste kind geboren, hun zoon Luis. Het huwelijk was hecht en er kwamen nog drie dochters. Blanca zag het levenslicht in 1906, nauwelijks een jaar later gevolgd door Concha en in 1910 werd Marina geboren die twee maanden na de geboorte overleed. Enkele maanden na zijn trouwdag maakte Prieto kennis met koning Alfonso XIII, wiens geïmproviseerde toespraak hij stenografeerde. Schertsend merkte Prieto op dat hij zich nu wel ‘koninklijke stenograaf’ mocht noemen. Het botte optreden van Alfonso jegens de koningin die haar man verweet teveel te drinken, wekte Prieto’s minachting op voor de vorst.
Ideologische strijd
Bilbao telde destijds ongeveer 35.000 inwoners en de stad bevond zich midden in het industrialiseringsproces dat een vorm van kapitalistische uitbuiting zonder weerga teweeg had gebracht. Het was in deze omstandigheden dat Indalecio een grote verbondenheid met de arbeidersklasse ontwikkelde. In 1890 kwam het tot een uitbarsting. Er werd op grote schaal gestaakt. Deze opstand werd geleid door Facundo Perezagua, een metaalbewerker uit Toledo, lid en organisator van de PSOE van het eerste uur en destijds de onbetwiste leider van de socialistische beweging in de Baskische provincie Vizcaya. Perezagua was een traditioneel vakbondsman die harde actie als enige weg zag om verbetering te brengen in de bedroevende situatie waarin de arbeiders verkeerden. Dat lukte deels met de staking van 1890.
Toen in 1903 de katholieken een electoraal blok vormden, zag Prieto mogelijkheden om een coalitie tussen socialisten en republikeinen te realiseren. De meningsverschillen tussen beide groeperingen waren groot, maar dat stond samenwerking aan de basis niet in de weg. Prieto was een van de drijvende krachten achter het ontstaan van de Juventudes Socialistas (Jonge Socialisten) en hij zocht contact met republikeinse leeftijdsgenoten. Perezagua toonde zich een fel tegenstander vanwege het burgerlijke karakter en het rabiate antiklerikalisme van de republikeinen. Bij de verkiezingen van 1914 speelde Perezagua het hard door te trachten republikeinen van de kieslijst te weren en te eisen dat de kandidatuur van Prieto werd ingetrokken. Zijn pogingen om af te rekenen met zijn liberale tegenstander waren echter tevergeefs. Een volgende tegenslag voor Perezagua was zijn nederlaag tegen Prieto bij de lokale verkiezingen in 1914. Dat gebeurde in het kiesdistrict van de barrio de las Cortes, de plaats waar Prieto was opgegroeid en hij een enorme populariteit genoot. In die tijd leerde men Prieto kennen als een stugge man die louter op eigen kracht zijn weg omhoog zocht. Prieto had een opvliegend karakter, wat bleek toen hij een glazen presse-papier naar het hoofd smeet van een conservatieve afgevaardigde die hem beledigd had. Gelukkig kon deze het projectiel ontwijken dat uiteenspatte tegen de muur.
Prieto en het Baskische nationalisme
De arbeidsonrust bleef toenemen en culmineerde in de grote revolutionaire staking van 1917 die de noordelijke industriegebieden in het Baskenland en Catalonië lam legde, maar landelijk geen succes was. De stakingsleiders, waaronder Prieto’s partijgenoot Largo Caballero, werden gearresteerd. Verdacht van betrokkenheid bij de organisatie van de staking vluchtte Prieto naar Frankrijk. De druk van publieke manifestaties, waaraan intellectuelen als Miguel de Unamuno deelnamen, leidde al snel tot vrijlating van de gevangenen. Een aantal van hen verwierf bij de verkiezingen van 1918 een zetel in de Cortes (parlement). Prieto werd gekozen als afgevaardigde van Bilbao en keerde terug naar Spanje. Van meet af aan toonde hij zich een volbloed democraat die het debat aanging met de syndicalisten binnen de PSOE. Dat waren de leden van de vakbeweging, zoals Largo Caballero, gepokt en gemazeld in de directe actie en die niet het parlement maar de straat de plaats achtten om sociale hervormingen af te dwingen. Voor Prieto berustte de volkssoevereiniteit geheel bij de volksvertegenwoordiging. Deze inzet om het lot van de bevolking te verbeteren via de parlementaire weg is de geschiedenis ingegaan als het prietismo.
Het Baskisch nationalisme dat streeft naar territoriale zelfstandigheid, wortelt in de negentiende eeuw en is doordrenkt met traditionalistische en conservatief-religieuze opvattingen. Toen Prieto in 1891 in Bilbao aankwam, was allang duidelijk dat de nationalisten weinig of niets gemeen hadden met het grotendeels uit immigranten bestaande industrieproletariaat. In tegenstelling tot het Baskische nationalisme was de socialistische beweging atheïstisch en antiklerikaal, internationaal georiënteerd, materialistisch en klassengebonden. Territoriale verbondenheid was hen vreemd. Prieto moest niets hebben van het Baskische nationalisme, maar ondersteunde wel pogingen tot vorming van een autonome provincie. Anders dan de Partido Nacionalista Vasco (PNV), die verwees naar uit de middeleeuwen stammende Baskische fueros (rechten), de eigenheid van taal, geloof en cultuur, zag Prieto in decentralisatie van het bestuur mogelijkheden om de politiek dichter bij de bevolking te brengen, burgerrechten te beschermen en de autonomie van gemeenten te waarborgen. Daaraan verbond hij de eis dat regionale autonomie nooit in strijd mocht zijn met de Spaanse constitutie en dat besluiten tot creatie van Autonomías (autonome gebieden) genomen dienden te worden door de landelijke volksvertegenwoordiging. Deze visie op het regionale vraagstuk is van invloed geweest bij de formulering van de grondwet van 1978 en actueel tot op de dag van vandaag.
De oorlog in Marokko en de dictatuur van Primo de Rivera
Ter gelegenheid van de verkiezingen van 1918 publiceerde Prieto een Manifesto Electoral, waarin hij aankondigde een scherpe campagne te zullen voeren tegen de door de koning ondersteunde koloniale oorlog in Marokko. Een volgens Prieto bloedige en zinloze strijd die het vaderland enorme schade berokkende. Eind juli 1921 werd het Spaanse leger bij Annual door de troepen van de Marokkaanse opstandelingenleider Abd-al-Krim vernietigend verslagen. Er vielen ongeveer 10.000 doden en de Spanjaarden verloren bijna alle gebieden die zij in het verleden hadden veroverd. Een maand na de nederlaag vertrok Prieto naar Noord-Afrika om zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de situatie en publiceerde hij zijn bevindingen, de zogeheten Afrikaanse kronieken, in El Liberal.
In de zomer van 1922 bleek dat Prieto’s jonge echtgenote, Lola Cerezo, ernstig ziek was. Het echtpaar verliet het hete Madrid en vertrok naar Bilbao, waar Lola op 19 augustus op 34-jarige leeftijd overleed.
Prieto gunde zich weinig rust en nam vanaf medio november weer deel aan debatten over Annual. Hij eiste het vertrek van de legerleiding, van de zittende politici en legde de verantwoordelijkheid voor het ontstaan van het corrupte politieke systeem bij koning Alfonso XIII. De kwestie verdeelde het land diep en de chaos nam toe. Het was voor generaal Miguel Primo de Rivera reden om op 13 september 1923 een staatsgreep te plegen. Dat gebeurde met volledig medeweten van koning Alfonso XIII die genoeg had van de kritiek op zijn rol in de koloniale oorlog en de militairen een kans wilde geven het land voor de ondergang te behoeden. Politieke partijen hielden zich op de vlakte, in afwachting wat zou komen en binnen de PSOE en de vakbondsorganisatie Unión General de Trabajadores (UGT) groeide de verwachting dat er met de dictator zaken konden worden gedaan. Dat gebeurde ook, want in ruil voor samenwerking met het regime kreeg de UGT de alleenvertegenwoordiging van alle arbeiders binnen de voortaan op corporatistische leest geschoeide bedrijfsorganisaties. Tegen deze vorm van collaboratie met het militaire bewind trok Prieto fel van leer, maar zijn protesten waren gericht aan dovemansoren. Prieto trok zijn conclusies en trad af als lid van het dagelijks bestuur van de PSOE. Door deze gebeurtenissen bereikte de persoonlijke relatie tussen Prieto en Largo Caballero een dieptepunt.
Terwijl Prieto vanaf de zijlijn de ontwikkelingen binnen zijn partij gadesloeg, overleed zijn moeder op 19 april 1929 te Bilbao. Het was een enorm verlies, want Prieto is er zich altijd van bewust geweest hoezeer haar opofferingen hadden bijgedragen aan zijn maatschappelijk succes.
Aan de vooravond van de Tweede Spaanse Republiek
Op 26 januari 1930 gaf Primo de Rivera het op en diende hij zijn ontslag in bij de koning. Vooraanstaande politici, zoals de conservatieve monarchist Miguel Maura en de ex-minister en gematigd liberaal Niceto Alcalá Zamora, pleitten openlijk voor vervanging van het verloederde monarchistische stelsel door een republiek. Prieto sloot zich daar bij aan, maar moest dat doen op persoonlijke titel omdat zijn partij twijfelde. Nog altijd smeulde er onder de syndicalisten binnen de PSOE het revolutionaire vuur en verzetten zij zich tegen samenwerking met burgerlijke partijen. In de zomer van 1930 begonnen Maura en Alcalá Zamora de diverse antimonarchistische bewegingen samen te smeden. Sluitstuk daarvan was de bijeenkomst op 17 augustus in San Sebastián waar behalve de twee organisatoren ook de rechts-republikein Alejandro Lerroux en de links-republikein Manuel Azaña aanwezig waren. Tevens namen vertegenwoordigers van de Radicaal-Socialisten (ultra-links) en van diverse regionale bewegingen deel aan de discussies. De PSOE-leden Indalecio Prieto en Fernando de los Ríos waren op persoonlijke titel aanwezig. Er werd uitvoerig gediscussieerd over de te volgen strategie en men besloot tot oprichting van een uitvoerend comité onder voorzitterschap van Alcalá Zamora waarvan ook Prieto deel uitmaakte. Dit pact van San Sebastián was een echt herenakkoord en is nooit op schrift gesteld. Al snel trad het revolutionaire comité in contact met het bestuur van de PSOE. Na veel massagewerk ging Largo Caballero overstag en sloten de PSOE en UGT zich aan bij de republikeinen. Largo Caballero trad toe tot het comité nadat was toegezegd dat hijzelf, Prieto en De los Ríos ministersposten zouden krijgen in de voorlopige regering.
De omverwerping van de monarchie zou plaatsvinden op 15 december 1930 naar klassiek Spaans recept: een door militairen ingezette pronunciamiento (opstand). De revolutionairen konden de datum voor deze opstand geheim houden, maar toen op 12 december in Jaca voortijdig een regiment in opstand kwam, werd de situatie onhoudbaar. Het hoofd van de Veiligheidsdienst, generaal Emilio Mola – die in 1936 de opstand der militairen zou leiden – werd ingelicht en liet direct een aantal leden van het comité arresteren. Prieto wist te ontkomen. Het verhaal gaat dat Lerroux aan de vooravond van de opstand de corpulente Prieto zou hebben verteld een zekere manier te weten om naar Frankrijk te kunnen uitwijken. ‘Welke dan?’, vroeg Prieto, waarop Lerroux hem grinnikend op het hart drukte zich te vermommen als monnik. Dat is niet gebeurd, maar sommige historici nemen het voor waar aan. Na een geslaagde vlucht overzee vestigde Prieto zich opnieuw in Frankrijk. De opstand mislukte, maar de geest was uit de fles en in tal van steden werden manifestaties gehouden waarbij gepleit werd voor vrijlating van de gevangengenomen leden van het revolutionaire comité. Om de situatie onder controle te brengen schreef de regering voor 12 april 1931 gemeenteraadsverkiezingen uit die in vrijwel alle steden werden gewonnen door republikeinsgezinde partijen. Op 14 april werd in tal van steden de republiek uitgeroepen. De koning zag zich gedwongen af te treden en het land te verlaten. Op 16 april 1931 trad de voorlopige regering aan en aanvaardde Prieto de portefeuille van Financiën.
Minister van de Tweede Spaanse Republiek
Bij zijn aantreden als minister werd Prieto geconfronteerd met drie problemen: kapitaalvlucht, devaluatie van de peseta en de vijandige houding van het bestuur van de Banco de España. Per decreet legde Prieto de kapitaalvlucht aan banden en liet de geldpers draaien. Daarmee kon niet voorkomen worden dat tussen april en oktober 1931 1.300 miljoen pesetas het land uitstroomden (20% van het totaal aan deposito’s), maar werd wel bereikt dat de banken nog voldoende in staat bleven om kredieten te verschaffen. Minder succesvol leek het te gaan met de stabilisatie van de peseta. De munt daalde 22% in waarde. Dat had wel als voordeel dat de Spaanse exportpositie werd versterkt, waardoor de gevolgen van de internationale economische crisis in Spanje minder ernstig waren dan elders in Europa. Prieto ging vol energie het gevecht aan met de arrogante leiding van de Banco de España, die in de waan leefde dat het bij de bank in beheer zijnde geld eigendom van de bank was en niet van de burgers. Via wetgeving wist Prieto de Banco de España tot een staatsbank om te vormen onder het motto dat ‘we ervoor moeten zorgen dat de bank eigendom is van Spanje en niet andersom’.
Na de algemene verkiezingen van 28 juni 1931 formeerde Manuel Azaña zijn eerste kabinet, met Prieto op de post van Openbare Werken. Prioriteit kregen waterbouwkundige werken, zoals de aanleg van stuwmeren ter opwekking van elektriciteit en voor irrigatie, verbeteringen aan de spoorverbindingen en het wegenonderhoud. Prieto realiseerde zich terdege dat de daaraan verbonden overheidsuitgaven een positief effect zouden hebben op de werkgelegenheid. Keynesianisme ‘avant la lettre’. Met veel van de onder Prieto’s leiding ontwikkelde plannen kon tijdens zijn bewindsperiode slechts een begin worden gemaakt, maar zij zijn later door anderen uitgevoerd. Voor de pragmatische Prieto was socialisme zoiets als ‘de optelsom van elektriciteit, geïrrigeerde velden en parlementaire democratie’.
De zo enthousiast begonnen regering onder leiding van Azaña was geen lang leven beschoren. Maatregelen ter verbetering van de arbeidsverhoudingen en antikerkelijke wetgeving zette kwaad bloed bij de bezittende klasse en de clerus. Ook nam de ontevredenheid onder de arme bevolking toe vanwege het uitblijven van landhervormingen en het gewelddadige optreden tegen agiterende anarchisten. Onder deze druk bezweek het kabinet en schreef president Alcalá Zamora nieuwe verkiezingen uit. Links verloor en er trad een rechts kabinet aan onder het premierschap van Alejandro Lerroux. Prieto weet de nederlaag van links onder meer aan het stemgedrag van vrouwen die voor het eerst hun stem mochten uitbrengen. Gelovig als zij waren, hadden zij – in reactie op de antikerkelijke maatregelen – massaal hun keuze laten vallen op de rooms-katholieke en rechtse coalitie: Confederación Española de Derechas Autónomas (CEDA).
De strijd om de macht binnen de PSOE
De verkiezingsnederlaag van de PSOE leidde tot een heftig intern debat tussen de revolutionair gezinde volgelingen van Largo Caballero en die van Prieto over de te volgen partijkoers. De caballeristas kregen de overhand. Nadat hun leider tot voorzitter van de PSOE en tot secretaris-generaal van de UGT was benoemd, lag de weg open naar een algemene revolutionaire opstand. Prieto had zich hier steeds tegen verzet, maar toen de PSOE eenmaal besloten had de weg op te gaan van de revolutie, toonde hij zich loyaal aan de partij en zette hij zich in om de opstand tot een succes te maken.
In 1942, toen hij in ballingschap was in Mexico, verklaarde Prieto tegen zijn geweten in te hebben gehandeld en het te betreuren mee te hebben gewerkt aan de opstand van 1934 die voor zijn geboortestreek Asturië zo gruwelijk afliep. De gebeurtenissen van 1934 verzwakten de positie van de revolutionaire vleugel van de PSOE en er kwam weer belangstelling voor samenwerking tussen socialisten en republikeinen. Begin 1935 lanceerden Prieto en Azaña het idee om bij volgende verkiezingen een links blok te creëren: het Frente Popular (Volksfront). Bij de algemene verkiezingen van februari 1936 won deze coalitie, maar er kwam geen regering die stoelde op de meerderheid die het Front had veroverd in de Cortes. De in de socialistische fractie sterk vertegenwoordigde caballaristas weigerden mee te werken. Azaña formeerde een kabinet dat vrijwel geheel bestond uit leden van zijn eigen partij, Izquierda Republicana, dat geen antwoord had op het toenemend straatgeweld, veroorzaakt door falangisten en anarchisten. In de wetenschap dat de militairen al lang en breed bezig waren een opstand voor te bereiden, trachtten de prietistas de weg vrij te maken om president Alcala Zamora af te zetten. Azaña zou het presidentschap op zich nemen waarna Prieto een breed samengesteld kabinet kon formeren dat het hoofd zou kunnen bieden aan de groeiende onrust. Het afzetten van Alcala Zamora lukte, maar het brede kabinet onder Prieto kwam niet tot stand. De PSOE-fractie onder leiding van Largo Caballero stemde tegen en Prieto zag zich genoodzaakt zijn formatie-opdracht terug te geven. Teleurgesteld en wensend dat ‘Largo Caballero in de stront kon zakken’ toog hij naar de president die niets anders kon dan wederom een regering te laten formeren op smalle basis. Met de mislukking van Prieto was de laatste kans op het voorkomen van de Burgeroorlog verkeken.
Minister tijdens de Burgeroorlog
Op 16 juli 1936 gaf generaal Mola het sein aan zijn militaire bondgenoten om in opstand te komen. Drie dagen later deelde de regering wapens uit onder de bevolking en brak de Burgeroorlog uit. Door toedoen van generaal Franco wisten de opstandelingen zich te verzekeren van de steun van Duitsland en Italië die hen ruimschoots van wapens voorzagen. Zo niet de republikeinse regering, die te maken kreeg met een door de Britten geïnitieerde boycot. De conservatieve Engelse regering had geen hoge dunk van de Spaanse regering en weigerde hen wapens te leveren, bang als zij was om Hitler en Mussolini voor het hoofd te stoten. Het op initiatief van de Fransen opgerichte Non-interventie Comité, waar behalve de westerse mogendheden ook Rusland lid van was, kon en wilde niet voorkomen dat de asmogendheden rustig doorgingen met hun wapenleveranties aan de opstandelingen en zette de Republiek in de kou. Tegen dit verraad van het westen heeft Prieto van meet af zwaar protest laten horen. De deels geslaagde opstand van de militairen verdeelde Spanje in een republikeinse en een nationalistische zone. In de republikeinse zone tekende zich een ware sociale revolutie af en raakte de regering door toedoen van de milities en vakbonden steeds meer in verwarring. Duidelijk werd dat slechts één politicus in staat zou zijn orde te scheppen en dat was Largo Caballero die groot gezag had binnen de links-revolutionaire beweging. Azaña gaf hem de opdracht een breed samengesteld kabinet te formeren dat begin september aantrad. Largo Caballero werd behalve premier ook minister van Oorlog en Prieto bezette de post van Luchtmacht en Marine. In het nauw gedreven door de non-interventie politiek van het westen richtte de Spaanse regering zich op initiatief van minister van Financiën, Juan Negrín, tot de Sovjet-Unie en liet de Spaanse goudvoorraad verschepen naar Rusland dat bereid was wapens te leveren.
Prieto slaagde erin om de orde te herstellen op de schepen van de Spaanse vloot. De lagere bemanning was over het algemeen trouw gebleven aan de republiek en had her en der korte metten gemaakt met de officieren. Maar op de door de Russen van vliegtuigen voorziene luchtmacht kreeg Prieto nauwelijks of geen greep. De communistische luchtmachtgeneraal Douglas ging zijn eigen gang en trok zich weinig aan van de orders van de minister.
Toen in oktober 1936 de troepen van Franco Madrid naderden, besloot de regering uit te wijken naar Valencia. Largo Caballero overwoog op dat moment om de ministeries van Oorlog en Marine & Luchtmacht te integreren en deze portefeuille aan te bieden aan Prieto. Deze weigerde echter, bevreesd als hij was dat in geval Madrid door Franco zou worden veroverd, hij de schuld zou krijgen. Na een wekenlange strijd, waarbij om elke meter stad werd gevochten, zag Franco zich genoodzaakt zijn troepen terug te trekken.
De kracht van de communisten nam toe. Het waren de Russen immers die de wapens leverden en dus konden hun wensen moeilijk worden genegeerd. Op tal van plaatsen in het leger werden communistische commissarissen benoemd die de strategie van het in opbouw zijnde volksleger zwaar beïnvloedden. Hoever de invloed van de communisten reikte werd duidelijk toen Bilbao na het bombardement op Guernica in april 1937 door Franco’s troepen dreigde te worden ingenomen. Prieto achtte voldoende luchtsteun bij de verdediging onontbeerlijk, maar Douglas besloot de luchtvloot paraat te houden voor een eventueel offensief in Extremadura. Misschien dat de door Prieto gevraagde steun niet voldoende zou zijn geweest om de stad te redden (Bilbao viel begin juni), maar voor hem was het een bittere pil.
Begin mei 1937 kwamen de anarchisten in Barcelona in opstand tegen het wettige bestuur van Catalonië (de Generalitat), wat leidde tot een kleine burgeroorlog binnen de Burgeroorlog. Het was tekenend voor de verdeeldheid van links, een verdeeldheid die Franco alleen maar in de kaart speelde. Nadat de opstand bedwongen was vroeg de president aan Prieto om een nieuwe regering te formeren, maar die ging daar niet op in. Don Inda, zoals Prieto werd genoemd, wilde geen gelegenheidspremier worden. Bovendien realiseerde Prieto zich dat hij weinig populair was onder anarchisten en slecht lag bij de communisten. Uiteindelijk besloot Azaña de formatie-opdracht te geven aan de socialist Juan Negrín die wel met de communisten overweg kon. In de nieuwe regering werd Prieto minister van Defensie. Hij zette de door Largo Caballero begonnen reorganisatie van het leger voort en probeerde de invloed van de communisten in te dammen. In de zomer van 1937 vonden twee veldslagen plaats. Een in de buurt van Madrid, bij het dorpje Brunete en een in Belchite, nabij Zaragoza. Het waren offensieve acties, geïnitieerd door de communisten die uitliepen op een nederlaag. Steeds ontbrak het aan een goed functionerend opperbevel en bleken de communistische bevelvoerders over weinig improvisatietalent te beschikken wanneer er zich onverwachte situaties voordeden. De legerleiding trok geen lessen uit deze nederlagen, wat in de winter van 1937 voor een derde debacle zorgde in de strijd om de stad Teruel, die bij twintig graden onder nul werd uitgevochten.
Prieto was vanaf het begin van de Burgeroorlog pessimistisch geweest over de kansen van de republikeinen vanwege het non-interventiebeleid van de westerse mogendheden, maar na Teruel en moe van de communistische obstructies, liet hij Negrín weten dat hij het ministerschap wilde opgeven. Toen in maart de franquistische troepen zonder veel tegenstand te ontmoeten in Aragón door de republikeinse linies braken en de kust bereikten van de Middellandse Zee, zonk Prieto de moed geheel in de schoenen. Negrín, die koste wat kost de relatie met de USSR als wapenleverancier niet in de waagschaal wilde stellen en zich begon te ergeren aan het pessimisme van Prieto, kwam tot de conclusie dat de minister van Defensie niet gehandhaafd kon blijven. Op 6 april 1938 was het zover en verliet don Inda het kabinet.
In ballingschap
In de veronderstelling dat de de republikeinen de Burgeroorlog weldra zouden verliezen, gaf Prieto aan in ballingschap te willen gaan. Na benoemd te zijn tot buitengewoon ambassadeur die de Republiek vertegenwoordigde in Spaanstalige landen, vertrok hij voor een rondreis door Zuid-Amerika. Medio februari 1939 vestigde hij zich op uitnodiging van de Mexicaanse president Cárdenas in Mexico. Niet lang daarna werd het bewind van Franco diplomatiek erkend door Engeland en Frankrijk. President Azaña trad af en vluchtte naar Frankrijk.
In het zicht van de nederlaag vluchtte ook Negrín naar Frankrijk waar hij in maart een administratieve organisatie in het leven riep die steun zou verlenen aan de republikeinse ballingen. Dat was de Servicio de Emigración o Evacuación de Republicanos Españoles (SERE). Deze organisatie bevoorrechtte volgens Prieto ballingen van linkse huize. Op instigatie van Prieto verklaarde de permanente vertegenwoordiging van de Cortes in ballingschap op 31 juli de regering Negrín non-existent en richtte zij een alternatieve vluchtelingenorganisatie op, de Junta de Asistencia a los Republicanos Españoles (JARE). Deze organisatie functioneerde onder Prieto’s leiding vanuit Mexico en genoot de volledige steun van president Cárdenas. De JARE kreeg formeel de beschikking over fondsen die eigendom waren van de republiek. Daaronder bevonden zich kostbaarheden die in opdracht van Negrín per schip richting Mexico waren gestuurd om in handen van de SERE gesteld te worden. Nadat het schip op zijn bestemming was aangekomen, confisqueerde Prieto met hulp van de Mexicaanse overheid de scheepslading en bestemde deze als reserve voor de JARE. De onafhankelijke positie van de JARE kwam zwaar onder druk te staan toen in Mexico een nieuwe president aantrad. Deze plaatste de Spaanse organisatie onder Mexicaans gezag dat daardoor kon beschikken over de bezittingen van JARE. De laatste krachttoer die Prieto als leider van de JARE verrichtte, was het veiligstellen van een voorraad radium, eigendom van JARE, die hij uit handen van de Mexicanen wist te houden en via Cuba naar Spanje liet transporteren voor gebruik in ziekenhuizen in zijn vaderland. In de Spaanse pers verschenen berichten over een persoonlijke ingreep van dictator Franco om het radium veilig te stellen dat door de ‘rooien’ was ingepikt.
Eind 1943 vonden socialisten en republikeinen in ballingschap elkaar en werd de Junta Española de Liberación (JEL) – met Prieto als secretaris – in het leven geroepen met als doel Franco te verdrijven, de democratie te herstellen en de restauratie van de monarchie te voorkomen. Groot was de verontwaardiging van de JEL toen in het voorjaar van 1944 de Engels premier Winston Churchill in het Lagerhuis aangaf geen moeite te hebben met Franco, gezien diens belofte om Engeland in het Middellandse Zeegebied geen strobreed in de weg te zullen leggen. In de loop van datzelfde jaar ontwikkelde Prieto zijn visie op de manier waarop de Spaanse bevolking na verdrijving van de dictator haar lot zou kunnen bepalen. Daarbij baseerde hij zich op een belangrijk onderdeel van het Atlantisch Handvest uit 1941, waarin het recht op zelfbeschikking was vastgelegd. Hij pleitte voor een plebisciet (volksraadpleging) onder auspiciën van een internationale organisatie die garandeerde dat de Spanjaarden in volledige vrijheid hun keuze konden bepalen. Tijdens de oprichtingsvergadering van de Verenigde Naties in San Francisco in april 1945, stelde Prieto pogingen in het werk om te voorkomen dat het Spanje van Franco lid zou worden van de nieuwe organisatie. Dat lukte.
Begin 1946 gaven Engeland, Frankrijk en de VS een verklaring af over de situatie in Spanje: de zogeheten Nota Tripartita. Daarin werd het regime van Franco veroordeeld en het recht van de Spanjaarden op zelfbeschikking erkend. Maar daarmee was alles gezegd, want van interventie van de drie mogendheden zou geen sprake zijn en de vraag hoe de Spanjaarden op eigen houtje een eind moesten maken aan de dictatuur bleef onbeantwoord. Prieto was een van de weinigen die iets positiefs zagen in de Nota Tripartita omdat zijn idee van het plebisciet daar goed bij aansloot.
Ontgoocheling en overlijden
In de loop van 1950 werd duidelijk dat de westerse mogendheden, en met name de Verenigde Staten, een eind wilden maken aan het isolement van Franco. Dat streven werd bewaarheid toen op 4 november van dat jaar de Verenigde Naties afstand namen van het uit 1946 daterende beleid waardoor de deuren wijd opengingen voor het Spanje van Franco om lid te worden van de VN en de daaraan gerelateerde instellingen. Voor Prieto was dit aanleiding om al zijn functies binnen de PSOE op te geven. In een brief van 6 november aan zijn partij schreef hij: ‘Mijn mislukking is compleet. Ik ben er verantwoordelijk voor dat onze partij vertrouwen stelde in machtige regeringen, geschoeid op democratische leest, regeringen die dat vertrouwen niet verdienen zoals uiteindelijk is gebleken. Ik heb de PSOE het slachtoffer gemaakt van een illusie die me verblind heeft. Hoever kan vanaf nu de ontgoocheling nog doorgaan?’. In 1953 werd eens temeer duidelijk hoezeer de internationale gemeenschap de Spaanse Republiek was vergeten en openlijk steun gaf aan de franquistische dictatuur. Dat bleek vooral uit de economische en militaire verdragen met de Verenigde Staten. Dat de VS in ruil voor economische steun in de buurt van bevolkingscentra militaire bases mochten bouwen waar atoomwapens werden opgeslagen, beschouwde Prieto als de ‘verhuur van Spanje om veranderd te worden in een kruitkamer’.
Het jaar 1959 begon slecht voor Prieto toen hij een hartaanval kreeg. Ook zijn gezichtsvermogen ging dusdanig achteruit dat hij niet meer kon schrijven en alles moest dicteren. In december bezocht Eisenhower Spanje waar hij met maximaal eerbetoon door Franco werd ontvangen. Daarmee was de internationale erkenning van de franquistische dictatuur compleet. De gedesillusioneerde don Inda overleed op 12 februari 1962.
Ooit werd Prieto gevraagd welke onderscheidingen hij had mogen ontvangen. Zijn antwoord was kenmerkend voor hem: ‘Ik? Ik draag alleen het kruis van Spanje op mijn rug…’
Boek: De strijd om Spanje
Bronnen ▼
– Granja, J.L. (coörd), Indalecio Prieto, Socialismo, democracia y autonomía, Editorial Bibliotheca Nueva, Madrid 2013