Jeruzalem
L’Shana Haba’ah B’Yerushalayim – tot volgend jaar in Jeruzalem. Op twee feestdagen per jaar, aan het einde van Sederavond en op Jom Kipoer, uiten religieuze joden deze traditionele wens. Dit uitgesproken verlangen naar een weerzien in de heiligste stad van het jodendom komt voort uit het gegeven dat het Joodse volk al sinds het begin van de jaartelling verspreid is geraakt over de wereld: het fenomeen van de diaspora. Eeuwenlang was de Joodse aanwezigheid in en om Jeruzalem zelfs marginaal.
Het Joodse volk gaat terug op de Israëlieten, een confederatie van Semitischsprekende stammen die in de twaalfde eeuw voor Christus zuidelijk Kanaän beheersten. Dat gebied komt ruwweg overeen met hedendaags Noord- en Centraal-Israël plus de Westelijke Jordaanoever. De Hebreeuwse Bijbel suggereert dat de Israëlieten vanuit Egypte naar Kanaän kwamen, maar dat is historisch betwistbaar. Waarschijnlijker is dat zij afstammen van de lokale Kanaänieten.
De Israëlieten eten dan al geen varkensvlees, maar aanbidden vermoedelijk nog wel meer dan één God. Volgens de overlevering bouwt de Israëlitische koning Salomon in de tiende eeuw voor Christus een tempel op de berg Moria in Jeruzalem, nu bekend als Tempelberg of Haram al-Sharif voor moslims.
De Israëlieten vormen twee koninkrijken: in het noorden van de regio ligt Israël en rond Jeruzalem ligt Juda, naamgever van het Joodse volk. In dit tweede rijk wordt in de zevende eeuw voor Christus begonnen met het samenstellen van de Hebreeuwse Bijbel. De twee koninkrijken worden verschillende keren onderworpen. Nebukadnezar II, een Babylonische koning, verwoest in 586 voor Christus de Eerste Joodse Tempel. De Joodse elites worden naar het hedendaagse Irak verbannen, een deel van hen komt later terug. In 515 voor Christus wordt de Tweede Joodse Tempel ingewijd. Vanaf 165 voor Christus komen de Joden in opstand tegen de verering van een polytheïstische oppergod in hun tempel. Na eeuwen van afhankelijkheid stichten ze weer een eigen koninkrijk, de Hasmonese dynastie. Maar vanaf 63 voor Christus komt het Joodse koninkrijk onder Romeins gezag, onder meer dat van Pontius Pilatus.
Opstand tegen de Romeinen
De Joden zijn niet blij met deze overheersing. In het jaar 66 komen ze in opstand tegen de Romeinen. Die trekken naar Jeruzalem, waar ze alles platbranden en de Tweede Joodse Tempel verwoesten. Na deze verwoesting staan alleen nog de draagmuren van het tempelplateau overeind; de westelijke muur wordt de voor joden heilige Klaagmuur, waar ze tot op de dag van vandaag het verdwijnen van de tempel en de verspreiding van hun volk betreuren. In het jaar 135 slaan de Romeinen een nieuwe Joodse opstand neer. De Romeinse provincie Judaea wordt samengevoegd met Syria en omgedoopt tot Syria-Palaestina.
Al voor de jaartelling zijn de Joden verspreid geraakt over hedendaags Syrië, Irak, Iran en Rome. Daarna volgen er uittochten naar de kust van het hedendaagse Turkije, het Arabische schiereiland, Centraal-Azië, het oostelijke Middellandse Zeegebied en de Zwarte Zee. Na de mislukte eerste opstand tegen de Romeinen verspreiden de Joden zich nog verder, vooral over Oost-Europa en Noord-Afrika.
Er is wetenschappelijke onenigheid over de vraag of het Joodse volk van vandaag de dag lijnrecht afstamt van de Joden van tweeduizend jaar geleden. Volgens de Israëlische historicus Shlomo Sand, bijvoorbeeld, zijn de Joden etnisch zo divers geworden doordat naburige volkeren zich tot het jodendom bekeerden. Daarom ziet hij de joden eerder als een religieuze dan als een etnische eenheid; pas met de opkomst van het zionisme, eind negentiende eeuw, zouden de Joden kunstmatig tot volk verheven zijn. Dat er al duizenden jaren een ‘Joods volk’ heeft bestaan, is volgens Sand een mythe.
Veel Joden beschouwen zichzelf in elk geval wel als een volk met wortels in de regio. Voor een deel is het Joodse volk door zijn vijanden gevormd: ook Joden die in het Europa van de eerste helft van de twintigste eeuw verregaand geassimileerd waren en niet langer het joodse geloof aanhingen, werden door de nazi’s als te vernietigen volk aangemerkt. Na de Holocaust ontstond er, in de vorm van Israël, een staat waarin de Joodse identiteit juist weer volop beleefd wordt.
Na hun overwinningen op de Joden doen de Romeinen er alles aan om ook de laatste herinneringen aan Joods Jeruzalem te verwijderen. Op de verwoeste resten van Jeruzalem wordt in het jaar 131 na Christus de stad Aelia Capitolina gesticht, die gewijd is aan de Romeinse oppergod Jupiter. Op de voor joden gebruikelijke jongensbesnijdenis komt de doodstraf te staan en op de Tempelberg verrijst een schrijn met een ruiterstandbeeld van de keizer. Tot de vierde eeuw wordt het de Joden zelfs verboden om de voor hen zo heilige stad te betreden.
De Joden die niet uit de regio vertrekken concentreren zich in Galilea, in het noorden van het hedendaagse Israël, waar ze hun religie nieuw leven inblazen. Het Romeinse Rijk gaat in de vierde eeuw over op het christendom. Op de plaats waar volgens de overlevering Jezus gekruisigd werd, wordt de Heilig Grafkerk gebouwd.
De islamitische verovering
Vanaf het jaar 622 wordt het Midden-Oosten sterk beïnvloed door een oprukkende nieuwe religie: de islam. Onder leiding van de profeet Mohammed en zijn opvolgers, de kaliefen, breidt het jonge geloof zich vanuit het Arabische schiereiland snel uit. Wanneer Jeruzalem in het jaar 638 veroverd wordt door de tweede kalief, Omar ibn al-Chattab, breekt er een periode van eeuwenlange moslimoverheersing in Palestina aan.
Aan het einde van de zevende eeuw bouwt kalief Abd al-Malik, van de Omajjadendynastie uit Damascus, op de Tempelberg in Jeruzalem de Rotskoepel. Begin achtste eeuw bouwt zijn zoon Al-Walid I daarnaast de Al-Aqsamoskee. Beide islamitische gebedshuizen domineren tot op heden het Tempelbergplateau. Voor moslims is Jeruzalem de derde heiligste plaats ter wereld, na Mekka en Medina; de profeet Mohammed is er volgens de overlevering op het vliegende paard Buraq naartoe gevlogen.
De joden bidden weliswaar bij de Klaagmuur, maar het plateau met de koepel en de moskee, de plek waar hun tempels stonden, geldt als nog heiliger. Tegenwoordig beheert Israël de veiligheid van het plateau, maar de religieuze zeggenschap is in handen van Jordanië. De stilzwijgende afspraak tussen beide landen is dat joden de berg wel mogen betreden, maar er niet mogen bidden. Meer en meer religieuszionistische joden nemen met die afspraak geen genoegen. Extremistische stromingen, die aan macht winnen, dromen hardop van een Derde Joodse Tempel op de plek waar nu de islamitische heiligdommen staan.
In de middeleeuwen worden het hedendaagse Israël en Palestina afwisselend geregeerd door de kalifaten van de Omajjaden, de Abbasiden en de Fatimiden, het Turkse nomadenvolk van de Seltsjoeken, de christelijke kruisvaarders en de mammelukken, voormalige slaafsoldaten van de Arabieren. Deze laatste groep regeert eeuwenlang vanuit Caïro. In 1516 wordt de regio veroverd door de Ottomanen, waardoor het bestuurlijke centrum verhuist naar Constantinopel, het huidige Istanbul. Met korte uitzonderingsperiodes regeren de Ottomanen het gebied vier eeuwen lang.
De Ottomaanse provincie Palestina wordt in grote meerderheid door Arabieren bevolkt. Van een Palestijns volk als zodanig is in die eeuwen nog geen sprake: de inwoners identificeren zich als Arabieren en de culturele uitwisseling met Arabische steden in naburige Ottomaanse provincies, zoals Beiroet en Damascus, is groot. Het Arabische dialect dat vandaag de dag in Israël en Palestina gesproken wordt is verwant aan het dialect in Syrië.
In een fors deel van het Ottomaanse Rijk wonen overwegend Arabieren, maar zij bekleden geen hoge overheidsposities. De 115 grootvizieren – een functie vergelijkbaar met die van premier – in de geschiedenis van het sultanaat komen uit alle delen van het rijk, behalve uit de Arabische. Wel bekleden Arabieren functies in de juridische sharia-instituties van het Ottomaanse Rijk, vooral de mensen uit families die een directe afstemming van de profeet Mohammed claimen. Ook mogen ze functies bekleden in het lokaal bestuur. Maar al met al wordt Palestina door de heersers in Constantinopel als de periferie beschouwd.
Zeker tegen het einde van de Ottomaanse heerschappij, begin twintigste eeuw, vergroot dit de animositeit van de Arabieren ten aanzien van de Turken. De Ottomaanse heersers in Constantinopel treden streng op tegen Arabisch nationalisme, met executies van Arabieren in Syrië, Libanon en Palestina. En ook al zijn ze al sinds jaar en dag onderdanen van het Ottomaanse Rijk, de Arabieren zien weinig in het beleid van ‘ottomanisering’: het meer Turks maken van de niet-Turken in het rijk. Meer en meer beginnen de Arabieren in Palestina de nadruk op hun lokale belangen te leggen, los van het rijk waar ze toe behoren.
Ook al zijn er aparte Joodse wijken in Jeruzalem, de Palestijnse stad met de grootste Joodse bevolking van dat moment, toch leven Joden en (islamitische en christelijke) Arabieren op dat moment vreedzaam samen. In de wijk die nu als de moslimwijk van de Oude Stad bekendstaat, wonen ook joodse en christelijke families. Leden van de drie godsdiensten wonen elkaars feesten bij.
Maar in de tussentijd is er een nationalistische beweging in opkomst die flink zal botsen met het ontluikende Palestijnse nationalisme.